sensor TOYOTA HIGHLANDER 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: HIGHLANDER, Model: TOYOTA HIGHLANDER 2023Pages: 498, PDF Size: 69.85 MB
Page 159 of 498

4.1 Voordat u gaat rijden..........158
4.1.1Rijdenmetdeauto.........158
4.1.2 Lading en bagage.........164
4.1.3 Rijden met een aanhangwagen . .165
4.2Rijprocedures..............171
4.2.1 Startknop.............171
4.2.2 EV-modus.............175
4.2.3 Hybridetransmissie........176
4.2.4 Richtingaanwijzerschakelaar....180
4.2.5 Parkeerrem............181
4.2.6BrakeHold.............183
4.3 Bedienen van verlichting en
ruitenwissers..............185
4.3.1 Lichtschakelaar..........185
4.3.2 Automatic High Beam.......188
4.3.3 Schakelaar mistlampen......190
4.3.4 Ruitenwissers en -sproeiers....191
4.3.5 Ruitenwisser en -sproeier achter. .193
4.4Tanken..................194
4.4.1 Openen van de tankdop......194
4.5 Gebruik van de ondersteunende
systemen................196
4.5.1 Toyota Safety Sense........196
4.5.2 PCS (Pre-Crash Safety-systeem) . .200
4.5.3 LTA (Lane Tracing Assist).....211
4.5.4 Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik......220
4.5.5 RSA (Road Sign Assist)
*......231
4.5.6 BSM (Blind Spot Monitor).....236
4.5.7 Toyota Parking Assist-sensor
*...240
4.5.8 RCTA (Rear Crossing Traffic Alert) .248
4.5.9 PKSB (Parking Support Brake)
*. .253
4.5.10 Parking Support Brake-functie (voor
stilstaande objecten)
*......259
4.5.11 Parking Support Brake-functie (voor
voertuigen die achterlangs
rijden)
*..............261
4.5.12 Rijmodusselectieschakelaar . . .262
4.5.13 Trail-modus...........263
4.5.14 GPF-systeem (benzineroetfilter)
*.................264
4.5.15 Ondersteunende systemen....265
4.6Rijtips..................2714.6.1 Tips voor rijden met een
hybrideauto............271
4.6.2Rijdenindewinter.........272
4.6.3 Voorzorgsmaatregelen bij
terreinauto's............275
Rijden4
157
Page 172 of 498

Belangrijke punten met betrekking tot de
stabiliteit
Een slecht wegdek en krachtige zijwind
zullen de wegligging en het rijgedrag
beïnvloeden. Ook bij het inhalen van
bussen of grote vrachtwagens of het
ingehaald worden door dergelijke
voertuigen, kunnen de aanhangwagen en
de auto gaan slingeren. Kijk bij het rijden
langs dergelijke voertuigen veelvuldig in
uw spiegels. Verminder vaart door
voorzichtig het rempedaal in te trappen
zodra u ziet dat de aanhangwagen gaat
slingeren. Houd tijdens het remmen het
stuurwiel altijd in de rechtuitstand.
Passeren van andere auto's
Houd rekening met de totale lengte van
uw auto en de aanhangwagen en zorg
ervoor dat er voldoende tussenafstand is
voordat u van rijstrook verandert.
Informatie over de transmissie
Rijd teneinde effectief op de motor te
kunnen blijven afremmen en de
laadcapaciteit op peil te houden niet in
stand D. In stand S moet de
selectiehendel in stand 5 of lager staan.
(→Blz. 176)
Als het hybridesysteem oververhit raakt
Het rijden met een aanhangwagen op een
lange, steile helling bij
buitentemperaturen hoger dan 30°C kan
ertoe leiden dat het hybridesysteem
oververhit raakt. Als de
koelvloeistoftemperatuurmeter aangeeft
dat het hybridesysteem oververhit raakt,
schakel dan direct de airconditioning uit
en breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand. (→Blz. 399)
Bij het parkeren
Plaats altijd wielblokken onder de wielen
van de auto en de aanhangwagen.
Activeer de parkeerrem en zet de
selectiehendel in stand P.WAARSCHUWING!
Volg alle aanwijzingen in dit hoofdstuk
op. Anders kunnen zich ongevallen
voordoen die tot dodelijk of ernstig
letsel kunnen leiden.
Voorzorgsmaatregelen bij het rijden
met een aanhangwagen
Controleer bij het rijden met een
aanhangwagen of de maximaal
toegestane gewichten niet worden
overschreden. (→Blz. 166)
Voorkomen van een ongeval of letsel
• Auto's met compact reservewiel: Rijd
niet met een aanhangwagen
wanneer het compacte reservewiel
onder uw auto is gemonteerd.
• Gebruik de volgende systemen niet
bij het rijden met een
aanhangwagen.
– Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik
– LTA (Lane Tracing Assist)
– PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
– BSM (Blind Spot Monitor)
– PKSB (Parking Support Brake)
(indien aanwezig)
– RCTA (Rear Crossing Traffic Alert)
– Toyota Parking Assist-sensor
(indien aanwezig)
Rijsnelheid bij het rijden met een
aanhangwagen
Overschrijd de maximum snelheid voor
het rijden met een aanhangwagen niet.
Voor het afrijden van een lange helling
Minder snelheid en schakel terug.
Schakel bij het afdalen van een lange of
steile helling echter niet plotseling
terug.
Werking van het rempedaal
Trap het rempedaal niet veelvuldig of
gedurende een langere periode
achtereen in. Anders kan het
remsysteem oververhit raken of kan de
remwerking teruglopen.
4.1 Voordat u gaat rijden
170
Page 188 of 498

2.De parkeerlichten voor,
achterlichten, kentekenplaat- en
dashboardverlichting gaan branden.
3.
De koplampen en alle hierboven
genoemde lichten gaan branden.
Dagrijverlichting
Om uw auto overdag beter zichtbaar te
maken voor andere weggebruikers, wordt
de dagrijverlichting automatisch
ingeschakeld als het hybridesysteem
wordt gestart en de parkeerrem wordt
gedeactiveerd met de lichtschakelaar in
de stand
. (Brandt helderder dan de
parkeerlichten voor.) Dagrijverlichting is
niet ontworpen voor gebruik in het
donker.
Sensor koplampregeling
De werking van de sensor kan in
negatieve zin beïnvloed worden als er iets
over de sensor heen geplaatst wordt of
als er iets op de ruit wordt aangebracht
waardoor de sensor wordt afgeschermd.
Hierdoor kan de sensor niet op de juiste
manier de hoeveelheid omgevingslicht
signaleren, waardoor het automatische
koplampsysteem mogelijk onjuist
functioneert.
Automatisch uitschakelsysteem
verlichting
• Wanneer de lichtschakelaar in stand
ofstaat: De koplampen en
mistlampen voor worden automatisch
uitgeschakeld wanneer het contact in
stand ACC of UIT wordt gezet.• Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat: De koplampen en alle
verlichting worden automatisch
uitgeschakeld als het contact in stand
ACC of UIT wordt gezet.
Zet, om de verlichting weer in te
schakelen, het contact AAN of zet de
lichtschakelaar eenmaal in de stand
en daarna weer in de standof.
Energiebesparende functie 12V-accu
Om te voorkomen dat de 12V-accu van
de auto ontladen raakt wanneer de
lichtschakelaar in de stand
ofstaat terwijl het contact UIT wordt gezet,
schakelt de energiebesparende functie
van de 12V-accu alle verlichting na
ongeveer 20 minuten automatisch uit.
Wanneer het contact AAN wordt gezet,
wordt de energiebesparende functie van
de 12V-accu uitgeschakeld. Onder de
volgende omstandigheden wordt de
energiebesparende functie van de
12V-accu eenmaal uitgeschakeld en
vervolgens weer geactiveerd. Alle
verlichting gaat 20 minuten nadat de
energiebesparende functie van de
12V-accu weer is geactiveerd
automatisch uit:
• Wanneer de lichtschakelaar wordt
bediend
• Wanneer een portier wordt geopend
of gesloten
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 415)
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de verlichting niet langer
ingeschakeld dan noodzakelijk is als het
hybridesysteem niet is ingeschakeld.
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
186
Page 190 of 498

Aantal inzittenden en
hoeveelheid bagage
Stand knop
InzittendenHoeveelheid
bagage
Bestuurder
en voorpas-
sagierGeen 0
Bestuurder,
voorpassa-
gier en ach-
terste zit-
plaatsen
bezetGeen 1
Alle zitplaat-
sen bezetGeen 2
Alle zitplaat-
sen bezetMaximale
belading2,5
BestuurderMaximale
belading3,5
4.3.2 Automatic High Beam
Het Automatic High Beam-systeem
gebruikt een camerasensor aan de
bovenzijde van de voorruit om de
helderheid van de verlichting van
tegenliggers en voorliggers,
straatverlichting, enz. te beoordelen en
schakelt, indien nodig, het grootlicht
automatisch in en uit.
WAARSCHUWING!
Beperkingen van het Automatic High
Beam-systeem
Vertrouw niet blindelings op het
Automatic High Beam-systeem. Rijd
altijd voorzichtig en houd hierbij de
omgeving in de gaten en schakel indien
nodig handmatig het grootlicht in of
uit.
Voorkomen van onjuiste werking van
het Automatic High Beam-systeem
Voorkom overbelading van uw auto.
Inschakelen van de Automatic High
Beam
1. Druk de Automatic High
Beam-schakelaar in.2.
Duw de hendel van u af terwijl de licht-
schakelaar in de standofstaat.
Het controlelampje van het Automatic
High Beam-systeem gaat branden als
het systeem werkt.
Voorwaarden voor het automatisch in-
en uitschakelen van het grootlicht
•
Als aan alle onderstaande voorwaarden
wordt voldaan, wordt het grootlicht
automatisch ingeschakeld (na ongeveer
1 seconde):
– De rijsnelheid is ongeveer 30 km/h
of hoger.
– Het gebied voor de auto is niet
verlicht.
– Er zijn geen tegenliggers of
voorliggers met ingeschakelde
koplampen of achterlichten.
– Er bevinden zich weinig
straatlantaarns op de weg voor u.
•
Als aan een van onderstaande voorwaar-
den wordt voldaan, wordt het grootlicht
automatisch uitgeschakeld:
– Het gebied voor de auto is verlicht.
– Tegenliggers of voorliggers hebben
de koplampen of achterlichten
ingeschakeld.
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
188
Page 191 of 498

– Er bevinden zich veel
straatlantaarns op de weg voor u.
Informatie werking camerasensor
• In de volgende situaties wordt het
grootlicht mogelijk niet automatisch
uitgeschakeld:
– Als plotseling een tegenligger uit
een bocht opdoemt
– Als plotseling een andere auto voor
de eigen auto invoegt
– Als tegenliggers of voorliggers niet
kunnen worden gesignaleerd als
gevolg van een reeks bochten,
wegafscheidingen of bomen langs
de weg
– Wanneer tegenliggers opdoemen in
de rechter tegemoetkomende
rijstrook op een brede weg
– Wanneer de verlichting van
tegenliggers of voorliggers niet is
ingeschakeld
• Het grootlicht wordt mogelijk
uitgeschakeld als een tegenligger
wordt gesignaleerd die zijn
mistlampen aan heeft terwijl de
koplampen uit zijn.
• Door de aanwezigheid van
huisverlichting, straatverlichting,
verkeerslichten of verlichte billboards
en andere reflecterende objecten
wordt mogelijk geschakeld van
grootlicht naar dimlicht of blijft het
dimlicht mogelijk ingeschakeld.
• De volgende factoren kunnen van
invloed zijn op de reactietijd voor het
in- of uitschakelen van het grootlicht:
– De helderheid van koplampen,
mistlampen en achterlichten van
tegenliggers en voorliggers
– De beweging en richting van
tegenliggers en voorliggers
– Als de verlichting van een
tegenligger of voorligger slechts
aan één kant werkt
– Als een tegenligger of voorligger
een voertuig op twee wielen betreft
– De toestand van de weg
(stijgingspercentage, bochten,
toestand van het wegdek, enz.)– Het aantal inzittenden en de
hoeveelheid bagage in de auto
• Het grootlicht wordt mogelijk
onverwacht in- of uitgeschakeld.
• Fietsen of vergelijkbare voertuigen
worden mogelijk niet gesignaleerd.
• In de volgende situaties kan het
systeem de helderheid van het
omgevingslicht mogelijk niet juist
signaleren. Hierdoor blijven de
dimlichten mogelijk branden of gaat
het grootlicht knipperen of worden
voetgangers, tegenliggers of
voorliggers verblind. Als dat het geval
is, moet handmatig geschakeld
worden tussen grootlicht en dimlicht.
– Bij rijden in slecht weer (zware
regenval, mist, sneeuw,
zandstormen, enz.)
– Als het zicht door de voorruit wordt
belemmerd door damp, wasem, ijs,
vuil, enz.
– Als de voorruit gebarsten of
beschadigd is
– Als de camerasensor vervormd of
vuil is
– Als de temperatuur van de
camerasensor extreem hoog is
– Als de helderheid van het
omgevingslicht overeenkomt met
die van koplampen, achterlichten of
mistlampen
– Als de koplampen of achterlichten
van tegenliggers of voorliggers zijn
uitgeschakeld, vuil zijn, een andere
kleur hebben of niet correct zijn
afgesteld
– Als de auto wordt geraakt door
water, sneeuw, stof, enz. van een
voorligger
– In gebieden waar lichte en donkere
stukken elkaar afwisselen.
– Als geregeld en herhaaldelijk over
stijgende en dalende wegen wordt
gereden, of over wegen met een
slecht of oneffen wegdek (zoals
klinkerwegen, grindwegen, enz.)
– Als geregeld en herhaaldelijk over
bochtige wegen wordt gereden.
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
189
4
Rijden
Page 193 of 498

3.Schakelt de mistlampen voor en
het mistachterlicht in
Als de schakelaarring wordt
losgelaten, keert de ring terug naar de
stand
.
Door de schakelaarring nogmaals te
draaien, worden alleen de
mistachterlichten uitgeschakeld.
Mistlampen kunnen worden gebruikt
als
Mistlampen voor: De koplampen of
parkeerlichten voor zijn ingeschakeld.
Mistachterlichten: De mistlampen voor
zijn ingeschakeld.
4.3.4 Ruitenwissers en
-sproeiers
Door de hendel te bedienen kan worden
geschakeld tussen automatische werking
en handbediening, of kan de sproeier
worden gebruikt.
OPMERKING
Als de voorruit droog is
Gebruik de ruitenwissers niet als de
voorruit droog is omdat hierdoor de
voorruit beschadigd kan worden.
Bedienen van de ruitenwisserhendel
Door de hendel
te bedienen
werken de ruitenwissers en -sproeiers als
volgt:
In de stand AUTO werken de
ruitenwissers automatisch wanneer de
sensor signaleert dat het regent. De
wissnelheid wordt automatisch
afgestemd op de hoeveelheid neerslag en
de rijsnelheid.
In de stand AUTO kan de
sensorgevoeligheid worden ingesteld.1.
Uit
2.
Stand AUTO
3.
Lage snelheid
4.
Hoge snelheid
5.
Enkele slag
Als de AUTO-modus is geselecteerd,
kan de gevoeligheid van de sensor als
volgt worden afgesteld door aan de
schakelaarring te draaien:
6. Verhoogt de gevoeligheid
7. Verlaagt de gevoeligheid
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
191
4
Rijden
Page 194 of 498

8.Gelijktijdig inschakelen
ruitensproeiers en ruitenwissers
Door aan de hendel te trekken treden
de ruitenwissers en -sproeiers in
werking.
De ruitenwissers zullen automatisch
een aantal slagen maken als de
ruitensproeiers worden ingeschakeld.
Auto's met koplampsproeiers: Als de
koplampen aan zijn en u de hendel naar
u toe trekt, werken de koplampsproeiers
één keer. Daarna werken de
koplampsproeiers elke vijfde keer dat u
de hendel naar u toe trekt.
De ruitenwissers en ruitensproeiers
kunnen worden bediend als
Het contact AAN staat.
Wisslag om druppelvorming te
voorkomen
Na enkele slagen volgt een pauze en maken
de wissers nog een slag om de laatste
druppels te verwijderen. Deze functie werkt
echter niet tijdens het rijden.
Effecten van de rijsnelheid op de
ruitenwisserwerking
De rijsnelheid heeft invloed op de
intervalwerking.
Regensensor
• De regensensor registreert de
hoeveelheid neerslag. De auto is
voorzien van een optische sensor.
Deze werkt mogelijk niet goed als
zonlicht van de opkomende of
ondergaande zon af en toe op de
voorruit valt of als er insecten o.i.d. opde voorruit zitten.
• Als de ruitenwisserschakelaar in de
stand AUTO wordt gezet terwijl het
contact AAN is, maken de
ruitenwissers één wisbeweging om
aan te geven dat de stand AUTO is
ingeschakeld.
•
Wanneer de sensorgevoeligheidsring in
de stand AUTO naar een hoge
gevoeligheid wordt gedraaid, werken de
ruitenwissers één keer om aan te geven
dat de gevoeligheid is verhoogd.
• Als de temperatuur van de
regensensor 85°C of hoger is, of -15°C
of lager, werkt de automatische
functie mogelijk niet. Zet de
ruitenwisserschakelaar in dat geval in
een andere modus dan AUTO.
Als er geen vloeistof uit de
ruitensproeiers komt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof
in het reservoir aanwezig is en
controleer als dat het geval is of de
sproeierkoppen niet verstopt zijn.
Sproeierkopverwarming (indien
aanwezig)
De sproeierkopverwarming treedt in
werking wanneer de buitentemperatuur
5°C of lager is en het contact AAN staat.
Functie aan het openen van het
voorportier gekoppeld onderbreken
van de ruitenwissers voor
Als, terwijl de auto stilstaat en de
parkeerrem is geactiveerd of de
selectiehendel in stand P staat, een
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
192
Page 195 of 498

voorportier wordt geopend wanneer
stand AUTO is geselecteerd en de
ruitenwissers voor werken, wordt de
werking van de ruitenwissers voor
onderbroken om te voorkomen dat
iemand die uit-of instapt natgespetterd
wordt. Als het voorportier wordt
gesloten, wordt de werking van de
ruitenwissers hervat.
WAARSCHUWING!
Waarschuwing met betrekking tot
het gebruik van de ruitenwissers in
de stand AUTO
De ruitenwissers voor kunnen
onverwacht in werking treden als de
sensor wordt aangeraakt of als de
voorruit aan trillingen wordt
blootgesteld terwijl de ruitenwissers in
de stand AUTO staan. Let erop dat
bijvoorbeeld uw vingers niet bekneld
raken als de ruitenwissers in werking
treden.
Waarschuwing met betrekking tot
het gebruik van
ruitensproeiervloeistof
Gebruik bij koud weer de
ruitensproeiervloeistof pas wanneer de
voorruit warm is. De vloeistof kan
anders op de voorruit bevriezen en zo
het zicht belemmeren. Dit kan leiden
tot een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
OPMERKING
Als het sproeierreservoir leeg is
Druk niet constant op de schakelaar,
aangezien de sproeierpomp oververhit
kan raken.
Wanneer een sproeier verstopt raakt
Neem in dit geval contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Probeer als een sproeierkop
verstopt is geraakt deze niet schoon te
OPMERKING(Vervolg)
maken met een naald of iets dergelijks.
Anders kan de sproeierkop beschadigd
raken.
4.3.5 Ruitenwisser en -sproeier
achter
OPMERKING
Als de achterruit droog is
Gebruik de ruitenwisser niet als de
achterruit droog is omdat de achterruit
hierdoor beschadigd kan raken.
Bedienen van de ruitenwisserhendel
Door de schakelaar
te bedienen
werkt de achterruitenwisser als volgt:
1.
Uit
2.
Intervalwerking
3.
Normale werking
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
193
4
Rijden
Page 198 of 498

WAARSCHUWING!
Vervangen van de tankdop
Gebruik alleen de originele
Toyota-tankdop voor uw auto. Als u een
andere tankdop gebruikt, kan er brand
ontstaan of kunnen er andere
problemen optreden met mogelijk
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
4.5 Gebruik van de
ondersteunende systemen
4.5.1 Toyota Safety Sense
Toyota Safety Sense bestaat uit de
volgende ondersteunende systemen en
draagt bij aan een veilige en comfortabele
rijervaring:
Ondersteunend systeem
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
→Blz. 200
LTA (Lane Tracing Assist)
→Blz. 211
AHB (Automatic High Beam)
→Blz. 188
RSA (Road Sign Assist)
*
→Blz. 231
*Indien aanwezig
Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik
→Blz. 220
WAARSCHUWING!
Toyota Safety Sense
Toyota Safety Sense is ontworpen om
te werken met als uitgangspunt dat de
bestuurder voorzichtig rijdt om te
helpen de gevolgen van een aanrijding
voor de inzittenden en de auto te
WAARSCHUWING!(Vervolg)
beperken of de bestuurder te
assisteren onder normale
rijomstandigheden.
Vertrouw niet blindelings op het
systeem, aangezien er een grens is aan
de mate van nauwkeurigheid bij de
herkenning en de ondersteunende
mogelijkheden die dit systeem kan
bieden. Het is altijd de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de omgeving van de
auto in de gaten te houden en veilig te
rijden.
Sensoren
Twee soorten sensoren, die zich achter de
grille en de voorruit bevinden, signaleren
informatie die nodig is voor de werking
van de ondersteunende systemen
ARadarsensor
BCamera voor
WAARSCHUWING!
Voorkomen van storingen in de
radarsensor
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, werkt de
radarsensor mogelijk niet goed,
hetgeen kan leiden tot een ongeval met
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
• Houd de radarsensor en de afdekking
van de radarsensor altijd schoon.
4.4 Tanken
196
Page 199 of 498

WAARSCHUWING!(Vervolg)
ARadarsensor
BAfdekking radarsensor
Reinig de voorzijde van de radarsensor of
de voor- of achterzijde van afdekking
van de radarsensor als ze vuil zijn of als
er waterdruppels, sneeuw, enz. op
zit(ten).
Reinig de radarsensor en de kap van de
radarsensor met een zachte doek om
te voorkomen dat er beschadigingen
ontstaan.
• Bevestig geen accessoires,
(doorzichtige) stickers of andere
zaken op de radarsensor, de
afdekking van de radarsensor of het
omliggende gebied.
•
Stel de radarsensor en de omgeving van
de sensor niet bloot aan krachtige
schokken. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de
radarsensor, de grille of de voorbumper
is blootgesteld aan krachtige schokken.
• Haal de radarsensor niet uit elkaar.
• Wijzig of spuit de radarsensor of de
kap van de radarsensor niet.
• In de volgende gevallen moet de
radarsensor opnieuw worden
gekalibreerd. Neem contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
–
Als de radarsensor of de grille is
verwijderd en geplaatst of vervangen
– Als de voorbumper is vervangen
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Storingen in de camera voor
voorkomen
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, werkt de camera voor
mogelijk niet goed, hetgeen kan leiden
tot een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
• Houd de voorruit te allen tijde schoon.
– Reinig de voorruit als deze vuil is of
als er een dun olielaagje,
waterdruppels, sneeuw, enz. op
zit(ten).
– Als er een ruitencoating op de
voorruit is aangebracht, moeten
waterdruppels e.d. nog steeds met
de ruitenwissers voor worden
verwijderd van het gedeelte van de
voorruit vóór de camera voor.
– Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de
binnenzijde van de voorruit waar de
camera voor is geplaatst vuil is.
• Bevestig geen voorwerpen, zoals
(doorzichtige) stickers e.d. op de
buitenzijde van de voorruit vóór de
camera voor (het grijze gebied in de
afbeelding).
AVanaf de bovenzijde van de voorruit
tot ongeveer 1 cm onder de
onderzijde van de camera voor
BOngeveer 20 cm (ongeveer 10 cm
naar links en rechts vanuit het
midden van de camera voor)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
197
4
Rijden