sensor TOYOTA PRIUS PLUG-IN HYBRID 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: PRIUS PLUG-IN HYBRID, Model: TOYOTA PRIUS PLUG-IN HYBRID 2023Pages: 554, PDF Size: 107.79 MB
Page 333 of 554

11. Breng de auto tot stilstand wanneer
een piepsignaal te horen is en de
stopweergave op het display wordt
weergegeven.
12. Selecteer schakelstand D.
13. Neem een normale zithouding aan,
laat uw handen lichtjes en zonder
kracht te gebruiken op het stuurwiel
rusten, controleer of het gebied voor
en rondom de auto veilig is en rijd
langzaam vooruit terwijl u de
rijsnelheid regelt met het rempedaal.
14. Wanneer de auto bijna het punt voor
wegrijden heeft bereikt, klinkt er een
hoog piepsignaal en wordt de
ondersteuningsregeling beëindigd.
Pak vervolgens het stuurwiel vast en
rijd naar voren.Modus parkeerplaats fileparkeren
verlaten
•
Als tijdens de ondersteuningsregeling
de bestuurder bepaalt dat hij/zij zich op
een positie bevindt van waaruit kan
worden weggereden en hij/zij het
stuurwiel bedient, wordt de ondersteu-
ningsregeling op die positie gestopt.
• De ondersteuningsregeling kan niet
worden gebruikt als er geen auto's
geparkeerd staan vóór de auto of als
er te veel ruimte zit tussen de
voorzijde van uw auto en de auto die
vóór u geparkeerd staat.
• Bij het gebruik van de modus
parkeerplaats fileparkeren verlaten
werkt afhankelijk van de omgeving de
ondersteuningsmodus mogelijk niet.
OPMERKING
• Het detectiebereik van de sensoren
(→blz. 307) is beperkt. Controleer of
het gebied rondom uw auto veilig is.
Breng, als de kans bestaat dat er iets
wordt geraakt, de auto tot stilstand
door het rempedaal in te trappen.
• Mogelijk kunnen objecten die zich
dicht bij de grond bevinden niet
worden gesignaleerd. Controleer of
het gebied rondom uw auto veilig is
en breng de auto tot stilstand door
het rempedaal in te trappen als het
lijkt alsof de auto mogelijk iets zal
raken.
• Controleer bij het wegrijden of het
gebied rondom uw auto veilig is.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
331
5
Rijden
Page 337 of 554

• Houd bij het achteruitrijden de
omgeving voor en achter de auto in
de gaten. Controleer de omgeving
ook via de (buiten)spiegels.
Werkingsvoorwaarden modus
automatisch achteruit inparkeren
• Rijd langzaam (met een snelheid
waarbij de auto snel tot stilstand kan
worden gebracht) om de functie goed
te laten werken.
• Rijd langzaam (met een snelheid
waarbij de auto snel tot stilstand kan
worden gebracht) om de functie goed
te laten werken. Breng de auto
volledig tot stilstand op het punt
waarbij het midden van de
parkeerplaats vrijwel haaks op de auto
staat en druk op de S-IPA-schakelaar.
• De functie kan niet worden gebruikt
wanneer de rijsnelheid ongeveer
30 km/h of hoger is.
• De zijsensoren voor en zijsensoren
achter worden gebruikt om
geparkeerde auto's te signaleren en
de parkeerplaats te bepalen. Daarom
wordt er geen begeleiding gegeven
wanneer signalering niet mogelijk is.
• Als er geen geparkeerde auto's zijn,
kan de parkeerplaats niet worden
bepaald. Daardoor kan de modus
automatisch achteruit inparkeren niet
worden bediend.
• Wanneer de omgeving van de
parkeerplaats niet kan worden
gesignaleerd, werkt de modus
automatisch achteruit inparkeren
mogelijk niet.
• Als er, afhankelijk van de conditie van
de parkeerplaats, onvoldoende ruimte
is vóór de auto om de
parkeerprocedure uit te voeren, kan
de beoogde parkeerplaats mogelijk
niet worden bereikt.
1Beoogde parkeerplaats
2Muur
Tips voor het gebruik van de modus
automatisch achteruit inparkeren
• Laat een ruimte van ongeveer 1 m
tussen uw auto en de geparkeerde
auto's en rijd richting de beoogde
parkeerplaats. Als de ruimte tussen
uw auto en de geparkeerde auto's te
groot is, kunnen de zijsensoren voor
en zijsensoren achter de geparkeerde
auto's mogelijk niet signaleren.
• Stop op het punt waarbij het midden
van de beoogde parkeerplaats vrijwel
haaks op de auto staat. Druk
bovendien pas op de S-IPA-schakelaar
wanneer de auto volledig tot stilstand
is gebracht.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
335
5
Rijden
Page 338 of 554

OPMERKING
• Als er kuilen of hellingen in de weg
zitten, kan de beoogde parkeerplaats
niet goed worden ingesteld. Daardoor
wordt de auto mogelijk schuin of
deels buiten de parkeerplaats
geparkeerd. Gebruik in deze gevallen
de modus automatisch achteruit
inparkeren niet.
• Bij het parkeren in een smalle ruimte
komt de auto dicht bij nabij
geparkeerde auto's. Als het lijkt alsof
de auto mogelijk iets zal raken, breng
de auto dan tot stilstand door het
rempedaal in te trappen.
OPMERKING(Vervolg)
• Mogelijk kunnen objecten die zich
dicht bij de grond bevinden niet
worden gesignaleerd. Controleer of
het gebied rondom uw auto veilig is en
breng de auto tot stilstand door het
rempedaal in te trappen als het lijkt
alsof de auto mogelijk iets zal raken.
• Afhankelijk van de omgeving, zoals
andere geparkeerde auto's, wordt de
auto mogelijk schuin of deels buiten
de parkeerplaats geparkeerd.
Pas de positie van de auto indien
nodig handmatig aan.
Meldingen multi-informatiedisplay
Wanneer het Simple Intelligent Parking Assist-systeem niet kan worden bediend of
wanneer de werking is beëindigd, het systeem is uitgeschakeld, enz., wordt een van de
onderstaande meldingen weergegeven op het multi-informatiedisplay. Neem de juiste
maatregelen overeenkomstig de weergave op het display.
Wanneer bediening niet mogelijk is
Melding Situatie/oplossing
Er is mogelijk een storing in het systeem aanwezig.
Zet het contact UIT en start vervolgens het hybridesysteem.
Laat de auto nakijken door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige als de melding opnieuw
wordt weergegeven.
Er zit mogelijk een storing in het systeem.
De stuurbekrachtiging is tijdelijk oververhit.
Zet het contact UIT, wacht een poosje en start vervolgens het
hybridesysteem weer.
Het hybridesysteem werkt niet.
Schakel het hybridesysteem in.
Er zit mogelijk ijs, sneeuw, vuil, o.i.d. op de sensor.
Verwijder het ijs, de sneeuw, het vuil, enz.
De sensor is bevroren.
Zodra de sensor ontdooit, zal het systeem weer normaal wer-
ken.
De 12V-accu is verwijderd en weer geplaatst.
Rijd gedurende ten minste 5 seconden recht vooruit met een
snelheid van ongeveer 35 km/h of hoger.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
336
Page 342 of 554

Melding Situatie/oplossing
De ondersteuningsregeling
wordt tijdelijk onderbroken
(kan opnieuw worden ge-
start)Breng de auto tot stilstand
en laat uw handen op het
stuurwiel rusten zonder
druk uit te oefenen. Druk
vervolgens op de S-IPA-
schakelaar om de onder-
steuningsregeling weer te
starten.
De auto kwam te dicht bij een
obstakel voor de auto.Druk, nadat u schakelstand
R hebt geselecteerd, op de
S-IPA-schakelaar om de on-
dersteuningsregeling weer
te starten.
De auto kwam te dicht bij een
obstakel achter de auto.Druk, nadat u schakelstand
D hebt geselecteerd, op de
S-IPA-schakelaar om de on-
dersteuningsregeling weer
te starten.
Voorzorgsmaatregelen tijdens het
gebruik
Sensoren
Signaleren de auto om de parkeerplaats
te helpen bepalen.
1Zijsensoren voor
2Zijsensoren achter
• Het detectiegebied van de sensor bij
het gebruik van de modus
automatisch achteruit inparkeren
1Beoogde parkeerplaats
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
340
Page 343 of 554

• Het detectiegebied van de sensor bij
het gebruik van de Parallel Parking
Assist-modus
1Beoogde parkeerplaats
• Wanneer er een auto geparkeerd staat
achter de beoogde parkeerplaats,
wordt deze als gevolg van de afstand
mogelijk niet gesignaleerd. Ook wordt,
afhankelijk van de vorm van de auto
en andere omstandigheden, de
detectieafstand mogelijk korter of is
signalering wellicht niet mogelijk.
• Andere objecten dan geparkeerde
auto's, zoals een paal of muur, worden
mogelijk niet gesignaleerd. Zelfs
wanneer deze objecten kunnen
worden gesignaleerd, wijkt de
beoogde parkeerplaats mogelijk af.
1Palen
2Muur
• Ook wijkt de beoogde parkeerplaats
mogelijk af wanneer een voetganger,
enz. wordt gesignaleerd.
1Voetganger
•Het Simple Intelligent Parking Assist-
systeem werkt mogelijk niet wanneer
roosters, traanplaten o.i.d. worden
gesignaleerd op de parkeerplaats.
WAARSCHUWING!
•Vertrouw niet uitsluitend op het
Simple Intelligent Parking
Assist-systeem. Rijd, net als bij auto's
zonder dit systeem, voorzichtig vooruit
en achteruit terwijl u de omgeving van
de auto in de gaten houdt.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
341
5
Rijden
Page 345 of 554

WAARSCHUWING!(Vervolg)
– De parkeerplaats is voorzien van
wegverwarming om te voorkomen
dat het wegdek bevriest
Laat in eventuele andere gevallen waarbij
de instelde positie en de positie van de
auto erg verschillen de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
•Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen met betrekking
tot de modus parkeerplaats fileparkeren
verlaten in acht.
De modus parkeerplaats fileparkeren
verlaten is een functie die wordt
gebruikt bij het wegrijden van een
parkeerplaats na het fileparkeren. Deze
functie kan echter mogelijk niet worden
gebruikt wanneer obstakels of mensen
worden gesignaleerd vóór de auto.
Gebruik deze functie uitsluitend bij het
wegrijden van een parkeerplaats na het
fileparkeren. Wanneer de stuurregeling
in werking is, schakel dan het systeem
uit met de S-IPA-schakelaar of bedien
het stuurwiel om de regeling te
beëindigen.
• Als de modus parkeerplaats
fileparkeren verlaten in de volgende
gevallen abusievelijk wordt gebruikt,
raakt de auto mogelijk een obstakel.
De functie voor het verlaten van de
parkeerplaats wordt gebruikt in een
richting waar zich een obstakel
bevindt, maar het obstakel wordt niet
gesignaleerd door de zijsensoren
(bijvoorbeeld wanneer de auto direct
naast een paal staat).
WAARSCHUWING!
• Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht,
aangezien de sensoren mogelijk niet
meer goed werken, wat een ongeval
tot gevolg kan hebben.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Stel de sensor niet bloot aan sterke
schokken door er tegen te slaan,
enz. Anders werken de sensoren
mogelijk niet goed.
– Spuit bij het wassen van de auto
met een hogedrukreiniger niet
rechtstreeks op de sensoren. De
apparatuur werkt mogelijk niet
goed als gevolg van blootstelling
aan een sterke waterdruk. Wanneer
de bumper iets raakt, werkt de
apparatuur mogelijk niet goed meer
als gevolg van een storing in de
sensor. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• De sensoren werken in de volgende
situaties mogelijk niet goed, wat een
ongeval tot gevolg kan hebben. Rijd
met de nodige voorzichtigheid.
– Obstakels aan de zijkant kunnen
niet worden gesignaleerd totdat de
scan van de zijkanten is voltooid.
(→Blz. 308)
– Zelfs nadat de scan van de zijkanten
is voltooid, kunnen obstakels zoals
andere voertuigen, mensen of
dieren die vanaf opzij naderen niet
worden gesignaleerd.
– De sensor is bevroren (zodra de
sensor ontdooit, zal het systeem
weer normaal werken). Er wordt
mogelijk een
waarschuwingsmelding
weergegeven bij zeer lage
temperaturen doordat de sensor is
bevroren en hij daardoor mogelijk
geen geparkeerde auto's signaleert.
– De sensor wordt geblokkeerd door
iemands hand.
– De auto staat erg schuin.
– Bij extreem hoge of lage
temperaturen.
– Er wordt gereden op een golvende
weg, helling, grindweg, in een
gebied waar het gras hoog is, enz.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
343
5
Rijden
Page 346 of 554

WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Er bevindt zich een bron van
ultrasoongolven in de buurt, zoals
een claxon of sensoren van een
ander voertuig, de motor van een
motorfiets of de luchtremmen van
een groot voertuig.
– Zware regenval of een andere
oorzaak waardoor er te veel water
op uw auto terechtkomt.
– De hoek van de sensor wijkt
mogelijk af wanneer de
ondersteuningsregeling start, zelfs
wanneer er een geparkeerde auto
op de beoogde parkeerplaats staat.
Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Monteer geen accessoires binnen
het detectiegebied van de sensor.
5.5.12 GPF-systeem
(benzineroetfilter)
Het benzineroetfiltersysteem
verzamelt met behulp van een
uitlaatgasfilter roetdeeltjes in de
uitlaatgassen. Het systeem werkt om
het filter automatisch te regenereren,
afhankelijk van de voertuigcondities.
Als “Exhaust Filter Full See Owner’s
Manual” (Uitlaatgasfiltersysteem vol,
zie handleiding) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
• Deze melding wordt mogelijk
weergegeven wanneer de auto tijdens
het rijden zwaar wordt belast terwijl
roetdeeltjes zich ophopen.
•
Het vermogen van het hybridesysteem
(motortoerental) wordt beperkt bij een
bepaalde hoeveelheid roetdeeltjes. Er
kan echter nog met de auto worden
gereden, tenzij het
motorcontrolelampje gaat branden.
•Roetdeeltjes hopen zich sneller op
wanneer er regelmatig korte ritten
worden gereden met de auto, wanneerer met lage snelheden wordt gereden of
als het hybridesysteem regelmatig
wordt gestart in een extreem koude
omgeving. Overmatige ophoping van
roetdeeltjes kan worden voorkomen
door periodiek lange afstanden te rijden
waarbij het gaspedaal af en toe wordt
losgelaten, zoals bij het rijden op
autowegen en snelwegen.
Als het motorcontrolelampje gaat
branden of “Exhaust Filter Full Visit
Your Dealer” (Uitlaatgasfiltersysteem
vol, ga naar uw dealer) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay
De hoeveelheid opgehoopte roetdeeltjes
heeft een bepaald niveau overschreden.
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
OPMERKING
Voorkomen dat het
benzineroetfiltersysteem niet goed
werkt
• Gebruik geen andere brandstof dan
het voorgeschreven type brandstof
• Breng geen wijzigingen aan de
uitlaatpijp aan
5.5.13 Ondersteunende
systemen
Om de veiligheid en de prestaties
tijdens het rijden te verbeteren is uw
auto uitgerust met de volgende
systemen die automatisch in werking
treden als de omstandigheden daar om
vragen. Houd er echter rekening mee
dat dit aanvullende systemen zijn en
vertrouw niet in al te sterke mate op
deze systemen als u de auto bedient.
ECB (elektronisch geregeld
remsysteem)
Het elektronisch geregelde remsysteem
genereert remkracht overeenkomstig de
bediening van de remmen.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
344
Page 352 of 554

• Plaats de sneeuwkettingen zo strak
mogelijk om de voorwielen. Zet de
sneeuwkettingen na 0,5 - 1,0 km
opnieuw vast.
• Monteer de sneeuwkettingen volgens
de meegeleverde gebruiksaanwijzing.
Verbruik van brandstof en elektriciteit
Bij lage temperaturen neemt de weerstand
in componenten van de auto (transmissie,
banden, enz.) over het algemeen toe,
waardoor er meer energie verbruikt wordt.
Daardoor is de kans groot dat het
brandstofverbruik toeneemt.
Het verbruik van brandstof en
elektriciteit zal ook bij deze auto
waarschijnlijk toenemen.
WAARSCHUWING!
Rijden met winterbanden
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kunt u de macht over het stuur
verliezen, wat kan leiden tot een ongeval
met dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
• Gebruik winterbanden met de
voorgeschreven maat.
• Zorg ervoor dat de bandenspanning
aan de specificatie voldoet.
• Rijd niet harder dan de toegestane
snelheid of harder dan de
snelheidslimiet die geldt voor de
gebruikte winterbanden.
• Monteer winterbanden op alle
wielen.
Als wordt gereden met
sneeuwkettingen
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Anders
kunnen een aanrijding en dodelijk of
ernstig letsel het gevolg zijn.
• Rijd niet harder dan de maximaal
toegestane snelheid voor de
gebruikte sneeuwkettingen of niet
harder dan 50 km/h, afhankelijk van
welke snelheid de laagste is.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Vermijd het rijden over slechte
wegdekken en over gaten.
•
Vermijd plotseling accelereren,
abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
een plotselinge motorremwerking
veroorzaken.
• Minder uw snelheid alvorens een
bocht aan te snijden zodanig, dat u
zeker weet dat de auto bestuurbaar
blijft.
• Gebruik de LTA (Lane Tracing Assist)
niet.
Bij het parkeren
Blokkeer bij het parkeren van de auto
de wielen zonder de parkeerrem te
gebruiken. Als u de wielen niet
blokkeert, kan de auto onverwachts in
beweging komen, waardoor een
ongeval kan ontstaan.
OPMERKING
Repareren of vervangen van
winterbanden
Laat winterbanden repareren of
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige of door een
bandenspecialist.
Het verwijderen en plaatsen van
winterbanden heeft namelijk invloed op
de werking van de
bandenspanningssensoren en -zenders.
Monteren van sneeuwkettingen
Als er sneeuwkettingen gemonteerd
zijn, werken de
bandenspanningssensoren en -zenders
mogelijk niet goed.
5.6 Rijtips
350
Page 359 of 554

Terugkeren naar automatische
luchtcirculatie
1. Zet, wanneer de indicator uit is, het
contact UIT.
2. Wacht ten minste 60 minuten en zet
het contact AAN.
Werking geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voorstoel
(S-FLOW-modus)
Wanneer op
wordt gedrukt, wordt de
status van de geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voorstoel
(S-FLOW-modus) weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Wijzigen van de instellingen met behulp
van het multi-informatiedisplay
De instellingen van de airconditioning
kunnen worden gewijzigd op het scherm
van het multi-informatiedisplay.
(→Blz. 166)
Beslaan van de ruiten
• Wanneer de luchtvochtigheid in de
auto hoog is, zullen de ruiten
gemakkelijk beslaan. Wanneer
wordt ingeschakeld, wordt de
lucht die via de uitstroomopeningen
stroomt, ontvochtigd en wordt de
voorruit efficiënt ontwasemd.
• Als u
uitschakelt, zullen de ruiten
mogelijk sneller beslaan.
• De ruiten zullen mogelijk beslaan als
de recirculatiemodus is ingeschakeld.Functie voor signalering condens op
voorruit
Wanneer de automatische modus is inge-
schakeld, signaleert de luchtvochti-
gheidssensor (→
blz. 359) condens op de
voorruit en regelt hij de airconditioning
om te voorkomen dat de ruiten beslaan.
Bij het rijden op stoffige wegen
Sluit alle ruiten. Als er na het sluiten van
de ruiten nog altijd stof wordt aange-
zogen, zet dan de luchttoevoerregeling in
de buitenluchtmodus en schakel de
aanjager in.
Buitenlucht-/recirculatiemodus
• Het wordt aangeraden om de
recirculatiemodus tijdelijk in te
schakelen om te voorkomen dat er
vuile lucht wordt aangevoerd en om
de auto te helpen koelen wanneer het
buiten warm is.
• Mogelijk wordt de buitenluchtmodus/
recirculatiemodus automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de
ingestelde temperatuur of de
temperatuur in de auto.
Toevoer van buitenlucht tijdens
parkeren
Bij het parkeren schakelt het systeem
automatisch de buitenluchtmodus in
voor een betere luchtcirculatie in de
auto, wat helpt om geuren bij het starten
van de auto te verminderen.
Werking van de airconditioning als bij
de persoonlijke voorkeursinstellingen
voor de aanjager ECO is ingesteld
• In de ECO-modus wordt de
airconditioning als volgt geregeld om
te zorgen voor een laag
brandstofverbruik:
– Het motortoerental en de werking
van de compressor worden geregeld
om de verwarm-/koelcapaciteit te
beperken
– Wanneer de automatische modus is
gekozen, wordt de aanjagersnelheid
beperkt
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
357
6
Voorzieningen in het interieur
Page 361 of 554

OPMERKING
Luchtvochtigheidssensor
De voorruit is voorzien van een sensor
die de luchtvochtigheid in de auto, de
temperatuur van de voorruit, enz. meet,
om vast te stellen of de ruit is beslagen.
(→Blz. 357)
Volg onderstaande punten op om te
voorkomen dat de sensor beschadigd
raakt.
• Neem de sensor niet uit elkaar
• Spuit geen ruitenreiniger op de sensor
en stel hem niet bloot aan sterke
schokken
• Bevestig niets op of aan de sensor
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat, als het hybridesysteem is
uitgeschakeld, de airconditioning niet
langer ingeschakeld dan noodzakelijk is.
Uitstroomopeningen
De uitstroomopeningen worden tijdens
het verwarmen warm. Wees daarom
voorzichtig en stel de
uitstroomopeningen
dienovereenkomstig af.
6.1.2 Op afstand bedienbare
airconditioning
De op afstand bedienbare
airconditioning gebruikt de in het
batterijpakket (tractiebatterij)
opgeslagen energie en maakt bediening
van de airconditioning via de
afstandsbediening mogelijk.
Als de op afstand bedienbare
airconditioning wordt gebruikt terwijl de
laadkabel is aangesloten op de auto, wordt
de afname van de lading in het
batterijpakket (tractiebatterij) onderdrukt,
zodat u elektriciteit vanaf een externe
voedingsbron kunt gebruiken.
Het laden wordt automatisch uitgevoerd
nadat de op afstand bedienbare
airconditioning is uitgeschakeld.
Voor het verlaten van de auto
Controleer de temperatuurinstelling van
de airconditioning. (→Blz. 352)
De op afstand bedienbare airconditioning
werkt op basis van de temperatuurin-
stelling van de airconditioning.
Activeren van de op afstand bedienbare
airconditioning
Houd A/C op de afstandsbediening
ingedrukt om de op afstand bedienbare
airconditioning te bedienen.
Het systeem wordt uitgeschakeld
wanneer er een portier wordt geopend.
Druk tweemaal op A/C om het systeem
uit te schakelen.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
359
6
Voorzieningen in het interieur