stop start TOYOTA RAV4 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: RAV4, Model: TOYOTA RAV4 2023Pages: 646, PDF Size: 150.61 MB
Page 128 of 646

nogmaals wordt ingedrukt terwijl de
beweging is gestopt, beweegt de
achterklep in tegenovergestelde richting.
Gebruik van de achterklepgrepen
Laat de achterklep zakken met behulp
van de achterklepgreep
A.
De bekrachtigingsfunctie van de
achterklep (→blz. 128) wordt geactiveerd
en de elektrisch bedienbare achterklep
sluit verder automatisch.
Gebruik van de sensor regeling
voetbediening (auto's met handsfree
elektrisch bedienbare achterklep)
De handsfree elektrisch bedienbare
achterklep maakt het automatisch
openen en sluiten van de elektrisch
bedienbare achterklep mogelijk door uw
voet onder het midden van de
achterbumper te plaatsen en hem van de
achterbumper vandaan te bewegen. Zorg
ervoor dat voor het bedienen van de
handsfree elektrisch bedienbare
achterklep het contact UIT staat, de
handsfree-functie van de elektrischbedienbare achterklep is ingeschakeld
(→blz. 94) en dat u een elektronische
sleutel bij u draagt.
1. Zorg ervoor dat u zich, met de
elektronische sleutel op zak, binnen
het detectiebereik van het Smart
entry-systeem met startknop bevindt,
op ongeveer 30 tot 50 cm van de
achterbumper.
ASensor regeling voetbediening
BDetectiegebied voor werking
handsfree elektrisch bedienbare
achterklep
CDetectiegebied voor werking
Smart entry-systeem met
startknop (→blz. 135)
2. Bedien de achterklep met een
voetbeweging door uw voet tot 10 cm
onder de achterbumper te bewegen
en vervolgens weer terug te trekken.
• Voer deze volledige beweging
binnen 1 seconde uit.
• De achterklep zal niet in werking
treden zolang er een voet wordt
gesignaleerd onder de
achterbumper.
• Raak bij het gebruik van de
handsfree functie van de elektrisch
bedienbare achterklep de
achterbumper niet aan.
•
Als er zich in het passagierscompa-
rtiment of de bagageruimte een
andere elektronische sleutel bevindt,
duurt het mogelijk iets langer dan
normaal voordat de achterklep in
werking treedt.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
126
Page 130 of 646

Klembeveiliging
De elektrisch bedienbare achterklep is
aan beide zijden voorzien van sensoren.
Als iets de werking van de elektrisch
bedienbare achterklep tijdens het
sluiten hindert, beweegt de achterklep
automatisch in de tegenovergestelde
richting of stopt deze met bewegen.
Functie beveiliging tegen dichtvallen
Wanneer er tijdens het automatisch
openen van de elektrisch bedienbare
achterklep overmatige kracht op de klep
wordt uitgeoefend, stopt de beweging
van de elektrisch bedienbare achterklep
om te voorkomen dat deze dichtvalt.
Bekrachtigingsfunctie sluitsysteem
achterklep
Wanneer de achterklep handmatig
omlaag wordt geduwd terwijl deze op
een open positie gestopt is, sluit de
achterklep automatisch volledig.
Uitgestelde vergrendelingsfunctie
achterklep (indien aanwezig)
Met deze functie wordt het vergrendelen
van alle portieren van tevoren uitgesteld
wanneer de elektrisch bedienbare
achterklep is geopend.
Wanneer de volgende procedure is
gevolgd, worden alle portieren maar niet
de elektrisch bedienbare achterklep
vergrendeld. Vervolgens wordt de
elektrisch bedienbare achterklep
vergrendeld als deze wordt gesloten.
1. Sluit alle portieren, behalve de
achterklep.2. Vergrendel tijdens het sluiten van de
elektrisch bedienbare achterklep de
portieren met het Smart
entry-systeem met startknop vanaf
de voorportieren (→blz. 114) of de
afstandsbediening. (→Blz. 114)
De alarmknipperlichten knipperen om
aan te geven dat alle portieren zijn
gesloten en vergrendeld.
• Als de elektronische sleutel in de
auto wordt geplaatst nadat het
sluiten is gestart via de uitgestelde
vergrendelingsfunctie van de
portieren, wordt de elektronische
sleutel mogelijk in de auto
opgesloten.
• Als de elektrisch bedienbare
achterklep niet geheel sluit door de
werking van de klembeveiliging,
terwijl de achterklep automatisch
wordt gesloten nadat een
uitgestelde vergrendeling van de
portieren is uitgevoerd, wordt de
uitgestelde vergrendelingsfunctie
van de portieren geannuleerd en
worden alle portieren ontgrendeld.
• Controleer voordat u de auto
achterlaat of alle portieren gesloten
en vergrendeld zijn.
Werkingsvoorwaarden handsfree
elektrisch bedienbare achterklep
(auto's met handsfree elektrisch
bedienbare achterklep)
De handsfree elektrisch bedienbare
achterklep wordt automatisch
geopend/gesloten als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
• De handsfree-functie van de
elektrisch bedienbare achterklep is
ingeschakeld (→blz. 94)
• Het contact staat UIT.
• De elektronische sleutel bevindt zich
binnen het werkingsbereik.
(→Blz. 135)
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
128
Page 133 of 646

Persoonlijke voorkeursinstellingen
Instellingen (bijv. openingshoek
elektrisch bedienbare achterklep) kunnen
worden gewijzigd. (Systemen met
mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen:→blz. 481)
WAARSCHUWING!
Sluitsysteem achterklep
• Wanneer de achterklep nog
enigszins geopend is, zal het
sluitsysteem van de achterklep deze
automatisch volledig sluiten. Het
duurt enkele seconden voordat het
sluitsysteem van de achterklep in
werking treedt. Zorg ervoor dat uw
vingers e.d. niet bekneld raken,
aangezien dit ernstig letsel tot
gevolg kan hebben.
• Wees voorzichtig wanneer u het
sluitsysteem gebruikt, aangezien het
systeem nog werkt wanneer de
elektrisch bedienbare achterklep is
uitgeschakeld.
Elektrisch bedienbare achterklep
Neem bij het bedienen van de
elektrisch bedienbare achterklep de
volgende voorzorgsmaatregelen in
acht. Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Controleer de omgeving op
eventueel aanwezige obstakels of
andere zaken die ervoor kunnen
zorgen dat uw bezittingen klem
komen te zitten.
• Zorg er als er iemand dichtbij staat
voor dat deze persoon veilig is en
meld dat u de achterklep gaat
openen of sluiten.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als de elektrisch bedienbare
achterklep wordt uitgeschakeld
terwijl deze in werking is, wordt de
automatische werking gestopt. De
achterklep moet vervolgens met de
hand worden bediend. Wees extra
voorzichtig op een helling aangezien
de achterklep plotseling open of
dicht kan gaan.
•
Wanneer niet langer aan de voorwa-
arden voor de werking van de
elektrisch bedienbare achterklep
wordt voldaan, klinkt er mogelijk een
zoemer en zal de achterklep mogelijk
niet meer openen of sluiten. De
achterklep moet vervolgens met de
hand worden bediend. Wees extra
voorzichtig op een helling aangezien
de achterklep plotseling open of dicht
kan gaan.
• Als de auto op een heuvel staat, kan
de achterklep plotseling dichtvallen,
nadat deze automatisch is geopend.
Zorg ervoor dat de achterklep
volledig is geopend.
• In de volgende situaties signaleert de
elektrisch bedienbare achterklep
mogelijk een storing en wordt de
automatische bediening
uitgeschakeld. In dit geval moet de
achterklep met de hand worden
bediend. Wees extra voorzichtig op
een helling aangezien de achterklep
plotseling open of dicht kan gaan.
– Wanneer de achterklep met een
obstakel in aanraking komt
–
Wanneer de accuspanning plotseling
laag is, bijvoorbeeld wanneer het
contact AAN wordt gezet, of wanneer
de motor tijdens de automatische
werking wordt gestart
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
131
3
Voordat u gaat rijden
Page 138 of 646

• Wanneer één keer gedurende
5 seconden een buiten de auto
hoorbaar alarm klinkt (auto's met
instapfunctie)
SituatieCorrectieproce-
dure
Er is geprobeerd de
auto te vergrende-
len terwijl er nog
een portier ge-
opend was.Sluit alle portieren
en vergrendel ze
opnieuw.
• Wanneer het alarm in de auto continu
klinkt
SituatieCorrectieproce-
dure
Het contact werd in
stand ACC gezet
terwijl het bestuur-
dersportier ge-
opend was (of het
bestuurdersportier
werd geopend ter-
wijl het contact in
stand ACC stond).Zet het contact UIT
en sluit het
bestuurdersportier.
Energiebesparende functie (auto's met
instapfunctie)
De energiebesparende functie wordt
geactiveerd om te voorkomen dat de
batterij van de elektronische sleutel en de
accu leegraken wanneer de auto
gedurende langere tijd niet wordt
gebruikt.
•
In de volgende situaties kan het enige
tijd duren voordat de portieren met het
Smart entry-systeem met startknop
ontgrendeld kunnen worden.
– De elektronische sleutel bevindt
zich gedurende 10 minuten of
langer op een afstand van ongeveer
2 m van de auto.
– Het Smart entry-systeem met
startknop is gedurende 5 dagen of
langer niet gebruikt.
•
Als het Smart entry-systeem met
startknop gedurende 14 dagen of
langer niet gebruikt is, kunnen de
portieren alleen via het
bestuurdersportier worden
ontgrendeld. Pak in dat geval de greepvan het bestuurdersportier vast of
gebruik de afstandsbediening of de
mechanische sleutel om de portieren te
ontgrendelen.
De energiebespaarmodus van een
elektronische sleutel inschakelen
• Wanneer de energiebespaarmodus is
ingeschakeld, loopt de batterij veel
minder snel leeg omdat de ontvangst
van radiogolven door de elektronische
sleutel wordt gestopt.
Druk
twee keer in terwijl uingedrukt houdt. Controleer of
het controlelampje van de
elektronische sleutel 4 keer knippert.
Het Smart entry-systeem met
startknop kan niet worden gebruikt
als de energiebespaarmodus is
ingeschakeld. Druk op een van de
toetsen van de elektronische sleutel
om de functie te annuleren.
•
Bij elektronische sleutels die gedurende
langere tijd niet worden gebruikt, kan
vooraf de energiebespaarmodus
worden ingeschakeld.
Als de elektronische sleutel niet wordt
gesignaleerd
Als de locatie van de elektronische
sleutel gedurende een bepaalde periode
niet is gewijzigd, bijvoorbeeld als de
sleutel ergens is achtergelaten, stopt de
werking van de elektronische sleutel om
leegraken van de batterij te voorkomen.
In dat geval kan de werking automatisch
worden hersteld door de sleutel te
verplaatsen, bijvoorbeeld door hem op
te tillen.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
136
Page 171 of 646

4.1 Voordat u gaat rijden..........170
4.1.1Rijdenmetdeauto.........170
4.1.2 Lading en bagage.........177
4.1.3 Rijden met een aanhangwagen
(Azerbeidzjan, Georgië,
Tadzjikistan, Turkmenistan en
Nieuw-Caledonië).........178
4.1.4 Rijden met een aanhangwagen
(behalve Azerbeidzjan, Georgië,
Tadzjikistan, Turkmenistan en
Nieuw-Caledonië).........178
4.2Rijprocedures..............186
4.2.1 Contactslot (auto's zonder Smart
entry-systeem en startknop) . . .186
4.2.2 Startknop (auto's met Smart
entry-systeem en startknop) . . .187
4.2.3 Automatische transmissie
*....192
4.2.4 Multidrive CVT*..........196
4.2.5 Handgeschakelde transmissie*. .200
4.2.6 Richtingaanwijzerschakelaar....203
4.2.7 Parkeerrem............203
4.2.8 Brake Hold-systeem........207
4.3 Bedienen van verlichting en
ruitenwissers..............209
4.3.1 Lichtschakelaar..........209
4.3.2 AHB (Automatic High Beam)
*...211
4.3.3 Schakelaar mistlampen*......214
4.3.4 Ruitenwissers en -sproeiers....216
4.3.5 Achterruitenwisser en -sproeier . .219
4.4Tanken..................220
4.4.1 Openen van de tankdop......220
4.5 Gebruik van de ondersteunende
systemen................221
4.5.1 Toyota Safety Sense
*.......221
4.5.2 PCS (Pre-Crash Safety-systeem)*.226
4.5.3 LTA (Lane Tracing Assist)*.....237
4.5.4 RSA (Road Sign Assist)*......248
4.5.5 Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik
*.....252
4.5.6 Dynamic Radar Cruise Control*...263
4.5.7 Cruise control*...........272
4.5.8 Snelheidsbegrenzer*........275
4.5.9 BSM (Blind Spot Monitor)*.....276
4.5.10 Toyota Parking Assist-sensor*. .2814.5.11 RCTA (Rear Crossing Traffic
Alert)
*..............291
4.5.12 PKSB (Parking Support Brake)*. .296
4.5.13 Parking Support Brake-functie
(voor stilstaande objecten)
*...300
4.5.14 Parking Support Brake-functie
(voor voertuigen die achterlangs
rijden)
*..............303
4.5.15 Stop & Start-systeem*......304
4.5.16 Rijmodusselectieschakelaar . . .312
4.5.17 Multi-terrain Select
(AWD-uitvoeringen).......313
4.5.18 Schakelaar SNOW-modus
(AWD-uitvoeringen).......316
4.5.19 Downhill Assist Control
*.....317
4.5.20 Uitlaatgasfiltersysteem*.....319
4.5.21 Ondersteunende systemen....319
4.6Rijtips..................325
4.6.1Rijdenindewinter.........325
4.6.2 Voorzorgsmaatregelen bij
terreinauto's............328
Rijden4
169
Page 172 of 646

4.1 Voordat u gaat rijden
4.1.1 Rijden met de auto
Volg om veilig te kunnen rijden de
onderstaande procedures:
Rijprocedure
Starten van de motor
→Blz. 186, blz. 187
Rijden
Automatische transmissie of Multidrive CVT
1. Zet met ingetrapt rempedaal de
selectiehendel in stand D. (→Blz. 192,
blz. 196)
2. Deactiveer de parkeerrem.
(→Blz. 203)
Als de parkeerrem in de automatische
modus staat, wordt de parkeerrem
automatisch gedeactiveerd.
(→Blz. 205)
3. Laat het rempedaal geleidelijk
opkomen en trap langzaam het
gaspedaal in om de auto in beweging
te brengen.
Handgeschakelde transmissie
1. Zet met ingetrapt koppelingspedaal
de selectiehendel in de 1e versnelling.
(→Blz. 200)
2. Deactiveer de parkeerrem.
(→Blz. 203)
3. Laat het koppelingspedaal geleidelijk
opkomen. Trap tegelijkertijd het
gaspedaal in om de auto in beweging
te brengen.
Tot stilstand brengen van de auto
Automatische transmissie of Multidrive CVT
1. Trap, terwijl de selectiehendel in stand
D staat, het rempedaal in.
2. Activeer indien nodig de parkeerrem.
(→Blz. 203)
Zet de selectiehendel in stand P als er
gedurende langere tijd wordt gestopt.
(→Blz. 192, blz. 196)Handgeschakelde transmissie
1. Trap met ingetrapt koppelingspedaal
het rempedaal in.
2. Activeer indien nodig de parkeerrem.
(→Blz. 203)
Zet de selectiehendel in de
neutraalstand als er gedurende
langere tijd wordt gestopt.
(→Blz. 200)
Parkeren van de auto
Automatische transmissie of Multidrive CVT
1. Trap, terwijl de selectiehendel in stand
D staat, het rempedaal in.
2. Activeer de parkeerrem. (→Blz. 203)
Controleer of het
waarschuwingslampje van de
parkeerrem brandt.
3. Zet de selectiehendel in stand P
(→blz. 192, blz. 196).
Druk niet op de ontgrendelknop van
de schakelblokkering nadat de
selectiehendel in stand P is gezet.
4. Zet het contact UIT om de motor uit te
zetten.
5. Vergrendel de portieren nadat u
gecontroleerd hebt of u de sleutel bij
u hebt.
Plaats bij het parkeren op een helling
indien nodig wielblokken.
Handgeschakelde transmissie
1. Trap met ingetrapt koppelingspedaal
het rempedaal in.
2. Zet de selectiehendel in de
neutraalstand. (→Blz. 200)
3. Activeer de parkeerrem. (→Blz. 203)
• Zet de selectiehendel bij het
parkeren op een helling indien nodig
in stand 1 of R.
• Als de parkeerrem in de
automatische modus staat, wordt de
parkeerrem automatisch
geactiveerd als het contact UIT
wordt gezet. (→Blz. 203)
4.1 Voordat u gaat rijden
170
Page 192 of 646

OPMERKING(Vervolg)
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Uitzetten van de motor
1. Breng de auto volledig tot stilstand.
2. Activeer de parkeerrem wanneer deze
in de stand voor handmatige
bediening staat. (→Blz. 204)
Controleer of het
waarschuwingslampje van de
parkeerrem brandt.
3. Zet de selectiehendel in stand P
(automatische transmissie of
Multidrive CVT) of in de neutraalstand
(handgeschakelde transmissie).
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
De verbrandingsmotor stopt en de
weergave van het
instrumentenpaneel dooft.
5. Laat het rempedaal los en controleer
of ACCESSORY (stand ACC) of
IGNITION ON (contact AAN) niet
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
WAARSCHUWING!
Uitzetten van de motor in
noodgevallen
• Als u in noodgevallen de motor
tijdens het rijden af wilt zetten, houd
dan de startknop gedurende ten
minste 2 seconden ingedrukt of druk
hem ten minste driemaal achter
elkaar kort in. (→Blz. 412) Bedien de
startknop tijdens het rijden echter
uitsluitend in noodgevallen. Door de
motor tijdens het rijden uit te zetten,
verliest u niet de controle over het
stuurwiel of de remmen, maar werkt
de bekrachtiging van deze systemen
niet meer. Hierdoor zullen het
remmen en sturen veel zwaarder
gaan dan normaal. Zet in dat geval de
auto aan de kant zodra dit veilig kan.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als de startknop wordt bediend
terwijl de auto rijdt, verschijnt er een
waarschuwingsmelding op het
multi-informatiedisplay en klinkt er
een zoemer.
• Zet om de motor opnieuw te starten
nadat deze ten gevolge van een
noodsituatie tijdens het rijden is
uitgeschakeld de selectiehendel in
stand N en druk de startknop kort en
stevig in.
Wijzigen van de stand van het contact
De stand kan worden gewijzigd door op
de startknop te drukken zonder het
rempedaal (automatische transmissie of
Multidrive CVT) of het koppelingspedaal
(handgeschakelde transmissie) in te
trappen. (De stand verandert iedere keer
dat op de knop wordt gedrukt.)
AACC
BAAN
1. UIT*
De alarmknipperlichten kunnen
worden gebruikt.
Het multi-informatiedisplay wordt
niet weergegeven.
4.2 Rijprocedures
190
Page 306 of 646

Voorwaarden voor het stoppen van de
werking van de Parking Support
Brake-functie (voor voertuigen die
achterlangs rijden)
De werking van de functie stopt als aan
één van de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
• Begrenzingsregeling motorvermogen
– De Parking Support Brake is
uitgeschakeld.
– De aanrijding kan worden
voorkomen met normaal remmen.
– Er nadert niet langer een auto van
rechts of links achter de auto.
• Remfunctieregelsysteem
– De Parking Support Brake is
uitgeschakeld.
– Er zijn ongeveer 2 seconden
verstreken nadat de auto door de
remregeling tot stilstand is
gebracht.
– Het rempedaal wordt ingetrapt
nadat de auto tot stilstand is
gebracht door de remregeling.
– Er nadert niet langer een auto van
rechts of links achter de auto.
Detectiegebied van de Parking Support
Brake-functie (voor voertuigen die
achterlangs rijden)
Het detectiegebied van de Parking
Support Brake-functie (voor voertuigen
die achterlangs rijden) verschilt van dat
van de RCTA (→blz. 292). Daardoor
wordt de Parking Support Brake-functie
(voor voertuigen die achterlangs rijden)
mogelijk niet geactiveerd, ook al
signaleert de RCTA een auto en wordt er
een waarschuwing gegeven.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
→Blz. 293
Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
→Blz. 2954.5.15 Stop & Start-systeem*
*Indien aanwezig
Het Stop & Start-systeem schakelt de
motor uit en start deze weer
overeenkomstig de bediening van het
rempedaal (auto's met Multidrive CVT) of
koppelingspedaal (auto's met
handgeschakelde transmissie) of de
selectiehendel als de auto tot stilstand
wordt gebracht, bijvoorbeeld bij een
verkeerslicht of kruising, om het
brandstofverbruik te verlagen en geluid
door een stationair draaiende motor te
voorkomen.
Werking Stop & Start-systeem
Uitzetten van de motor
Auto's met Multidrive CVT
Trap, terwijl u met de selectiehendel in
stand D rijdt, het rempedaal in en breng
de auto tot stilstand. De motor wordt
automatisch uitgezet.
Als de motor uitgezet wordt, gaat het
controlelampje van het Stop &
Start-systeem branden.
Auto's met handgeschakelde transmissie
1. Trap het koppelingspedaal geheel in
en trap het rempedaal in om de auto
tot stilstand te brengen.
2. Zet de selectiehendel in de
neutraalstand en laat het
koppelingspedaal los. De motor wordt
automatisch uitgezet.
Wanneer de motor is uitgeschakeld
door het Stop & Start-systeem, gaat
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
304
Page 307 of 646

het controlelampje van het Stop &
Start-systeem branden.
Opnieuw starten van de motor
Auto's met Multidrive CVT
Laat het rempedaal los. De motor wordt
automatisch weer gestart.
Als de motor start, gaat het
controlelampje van het Stop &
Start-systeem uit.
Auto's met handgeschakelde transmissie
Trap, terwijl de selectiehendel in de
neutraalstand staat, het
koppelingspedaal in. De motor wordt
automatisch weer gestart.
Als de motor start, gaat het
controlelampje van het Stop &
Start-systeem uit.
Wanneer het Brake Hold-systeem in
werking is (auto's met Multidrive CVT)
• Als de motor is uitgeschakeld door het
Stop & Start-systeem, zal de motor
uitgeschakeld blijven als het
rempedaal wordt losgelaten.
• Als het gaspedaal wordt ingetrapt
wanneer de motor uitgezet is door het
Stop & Start-systeem, zal de motor
herstart worden.
• Als de motor is uitgeschakeld door het
Stop & Start-systeem zal, als de motor
herstart wordt, het Brake
Hold-systeem remdruk blijven
uitoefenen, tenzij er niet langer aan debedrijfscondities voor het Brake
Hold-systeem wordt voldaan.
(→Blz. 207)
Wanneer de Dynamic Radar Cruise
Control met volledig snelheidsbereik is
ingeschakeld (auto's met Dynamic Radar
Cruise Control-systeem met volledig
snelheidsbereik)
• Als de auto tot stilstand wordt
gebracht door het Dynamic Radar
Cruise Control-systeem met volledig
snelheidsbereik, wordt de motor
automatisch uitgeschakeld, zelfs als
het rempedaal niet ingetrapt wordt.
• Wanneer de voorligger wegrijdt,
wordt de motor automatisch opnieuw
gestart.
• Als de motor automatisch opnieuw
wordt gestart door het Stop &
Start-systeem tijdens een
gecontroleerde stop door de Dynamic
Radar Cruise Control met volledig
snelheidsbereik, blijft de
gecontroleerde stop aanhouden.
Uitschakelen van het Stop &
Start-systeem
Druk op de uitschakeltoets van het Stop
& Start-systeem om het Stop &
Start-systeem uit te schakelen.
Het controlelampje uitgeschakeld Stop &
Start-systeem gaat branden.
Als nogmaals op de toets wordt gedrukt,
wordt het Stop & Start-systeem weer
ingeschakeld en gaat het controlelampje
uitgeschakeld Stop & Start-systeem uit.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
305
4
Rijden
Page 308 of 646

Automatisch inschakelen van het Stop
& Start-systeem
Als het Stop & Start-systeem is
uitgeschakeld met de uitschakeltoets van
het Stop & Start-systeem, zal het systeem
automatisch weer worden ingeschakeld
als de motor weer wordt gestart nadat
het contact UIT is gezet.
Hill Start Assist Control (auto's met
Multidrive CVT)
Als de motor wordt uitgeschakeld door
het Stop & Start-systeem wanneer de
auto op een helling rijdt, worden de
remmen nog enige tijd bekrachtigd nadat
het rempedaal is losgelaten om te
voorkomen dat de auto achteruitrolt
voordat de motor weer wordt gestart en
er aandrijfkracht wordt gegenereerd. Als
er aandrijfkracht wordt gegenereerd,
wordt de vastgehouden remkracht
automatisch uitgeschakeld.
• Deze functie werkt zowel op vlakke
oppervlakken als op steile hellingen.
• Het remsysteem kan geluid maken,
maar dit duidt niet op een storing.
• De reactie van het rempedaal kan
veranderen en er kunnen trillingen
aanwezig zijn, maar dit duidt niet op
een storing.
Punten bij het gebruik
• Als de motor is uitgezet door het Stop
& Start-systeem en de startknop
wordt ingedrukt, kan de motor niet
worden herstart door de
automatische motorstartfunctie.
Start in dat geval de motor volgens de
normale startprocedure. (→Blz. 186,
blz. 187)
• Wanneer de motor wordt herstart
door het Stop & Start-systeem, zijn de
accessoireaansluitingen mogelijk
tijdelijk niet bruikbaar. Dit duidt
echter niet op een storing.
• Het plaatsen en verwijderen van
elektrische onderdelen en draadloze
apparaten is mogelijk van invloed op
het Stop & Start-systeem. Neemcontact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Zet het contact UIT en zet de motor
volledig uit wanneer de auto voor
langere tijd wordt stilgezet.
Voorwaarden voor werking
• Het Stop & Start-systeem werkt als
aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
– Er is gedurende een bepaalde tijd
met de auto gereden.
– Het rempedaal wordt stevig
ingetrapt.
(behalve als de auto door het
Dynamic Radar Cruise
Control-systeem met volledig
snelheidsbereik tot stilstand is
gebracht in de afstandsregelmodus)
– Het koppelingspedaal wordt niet
ingetrapt (auto's met
handgeschakelde transmissie).
– Schakelstand D is geselecteerd
(auto's met Multidrive CVT).
– De selectiehendel staat in de
neutraalstand (auto's met
handgeschakelde transmissie).
– De veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
– Het bestuurdersportier is gesloten.
– De geselecteerde rijmodus is de
normale modus of de ECO-rijmodus.
– De geselecteerde rijmodus is niet de
SNOW-modus (AWD-uitvoeringen).
– De Mud & Sand- of Rock &
Dirt-modus voor de Multi-terrain
Select is niet geselecteerd
(AWD-uitvoeringen).
– De voorruitverwarming is
uitgeschakeld. (auto's zonder
handmatig bediende
airconditioning)
– Het gaspedaal wordt niet ingetrapt
(auto's met Multidrive CVT).
– De motor is op bedrijfstemperatuur.
– De buitentemperatuur is -5°C of
hoger.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
306