sensor Abarth 124 Spider 2016 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: ABARTH, Model Year: 2016, Model line: 124 Spider, Model: Abarth 124 Spider 2016Pages: 232, PDF Size: 3.53 MB
Page 17 of 232

BEVEILIGINGSALARM
VOERTUIG
(indien aanwezig)
WIJZIGINGEN EN
TOEGEVOEGDE
APPARATUUR
FCA kan de werking van de
startonderbreker en het
antidiefstalsysteem niet garanderen
indien het systeem is gewijzigd of als er
extra apparatuur wordt geïnstalleerd.
BELANGRIJK Om schade aan het
voertuig te voorkomen, dient u het
systeem niet te wijzigen of extra
apparatuur te installeren voor de
startonderbreker en het
antidiefstalsysteem van het voertuig.
STARTONDERBREKING
SSYSTEEM
Door het startonderbrekingssysteem
kan de motor alleen worden gestart met
een sleutel die door het systeem wordt
herkend. Neem contact op met het
Abarth Servicenetwerk als u problemen
heeft met het
startonderbrekingssysteem of de
sleutel.
Het systeem activeren: het systeem
wordt geactiveerd als het contact van
AAN naar UIT wordt gezet. Het
waarschuwingslampje
op hetinstrumentenpaneel knippert om de
2 seconden totdat het systeem wordt
gedeactiveerd.
Het systeem deactiveren: het
systeem wordt gedeactiveerd als het
contact op AAN wordt gezet met de
correct geprogrammeerde sleutel. Het
waarschuwingslamp
brandt
ongeveer 3 seconden en schakelt dan
uit.
Als de motor niet start met de juiste
sleutel en als het waarschuwingslampje
blijft branden of knipperen,
probeert u het volgende:
controleer of de sleutel zich binnen
het werkingsbereik bevindt voor
signaalverzending;
schakel het contact uit en start de
motor opnieuw. Neem contact op met
het Abarth Servicenetwerk als de motor
niet start na 3 of meer pogingen.
Als het waarschuwingslampje
continu blijft knipperen terwijl u
rijdt, schakelt u de motor uit. Laat het
systeem controleren door het Abarth
Servicenetwerk. Als de motor wordt
uitgeschakeld terwijl het
waarschuwingslampje knippert, dan
kan de motor niet meer worden gestart.
ANTIDIEFSTALSYSTEEM(indien aanwezig)
Inbraaksensor
(indien aanwezig)
De inbraaksensor fig. 6 maakt gebruik
van ultrasone golven om beweging in
het voertuig te detecteren en een alarm
te activeren bij inbraak in het voertuig.
De inbraaksensor detecteert bepaalde
bewegingen in het voertuig. De sensor
kan echter ook reageren op beweging
buiten het voertuig, zoals trillingen, hard
lawaai, wind en luchtstromen.
Let op het volgende om de
inbraaksensor goed te laten werken:
hang geen kleding of voorwerpen
aan de hoofdsteun;
duw de zonnekleppen terug naar de
oorspronkelijke stand;
blokkeer de inbraaksensor niet door
deze te bedekken of door het
voorwerpen op te plaatsen;
laat de inbraaksensor niet vuil
worden of afvegen met een vloeistof;
stel de inbraaksensor en de
omlijsting ervan niet bloot aan schokken
of impact van enige soort;
installeer geen stoelen of
stoelbekleding die niet afkomstig zijn
van FCA;
plaats ter voorkoming van obstructie
van de inbraaksensor geen voorwerpen
of lading die boven de hoofdsteun
15
Page 18 of 232

uitsteekt, in de buurt van de
inbraaksensor.
Het systeem activeren
Ga als volgt te werk:
sluit de ruiten en de kap goed,
schakel het contact uit en zorg ervoor
dat de motorkap, de kap, de portieren
en de achterklep gesloten zijn;
druk op de vergrendeltoets op de
zender of sluit het portier aan
bestuurderszijde van buitenaf met de
extra sleutel. De waarschuwingslichten
knipperen eenmaal.Met de
geavanceerde keyless functie: druk
op een verzoekschakelaar. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel knippert twee maal
om de 20 seconden. Na 20 seconden
is het systeem volledig geactiveerd.Met de inbraaksensor:de
inbraaksensor kan alleen worden
geactiveerd als de kap is gesloten. Het
systeem kan zelfs worden geactiveerd
met een geopend ruit. Het open laten
van ruiten, zelfs gedeeltelijk, werkt
echter uitnodigend op eventuele dieven
en de wind die in het voertuig
terechtkomt, kan het alarm tevens
activeren. De inbraaksensor kan ook
worden geannuleerd.
PORTIEREN
VERGRENDELEN /
ONTGRENDELEN MET
EXTRA SLEUTEL
7) 8) 9) 10) 11) 12) 13) 14)
Beide portieren, de achterklep en de
tankdop vergrendelen automatisch als
het portier aan bestuurderszijde wordt
vergrendeld met de extra sleutel.
Deze ontgrendelen als het portier aan
bestuurderszijde wordt ontgrendeld met
de extra sleutel.
Draai de extra sleutel naar voren om te
vergrendelen en naar achter om te
ontgrendelen.
HANDMATIGE
VERGRENDELING /
ONTGRENDELING
Werking van binnenuit
Beide portieren, de achterklep en de
brandstoftankklep vergrendelen
automatisch als de
portiervergrendelknop aan
bestuurderszijde wordt ingedrukt. Deze
ontgrendelen als portiervergrendelknop
1 aan bestuurderszijde fig. 7 naar
buiten wordt gedrukt.
BELANGRIJK De rode indicatie 2 is te
zien wanneer de portiervergrendelknop
is ontgrendeld.
604080300-12A-001
16
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 28 of 232

DAGVERLICHTING (DRL)
40) 41)
In bepaalde landen moeten de lampen
van de rijdende voertuigen overdag zijn
ingeschakeld (dagrijverlichting).
De dagrijverlichting wordt automatisch
ingeschakeld als het voertuig start met
rijden.
De dagrijverlichting schakelt uit als de
parkeerrem wordt bediend of de
selectiehendel op de stand P wordt
gezet (versies met automatische
versnellingsbak).
GROOTLICHT
De koplampen schakelen tussen
grootlicht en stadslicht door de hendel
naar voor en naar achter te bewegen.
Als het grootlicht aan is, gaat het
waarschuwingslampje
branden.
FLASH TO PASS
Flash to pass (knipperen om in te halen)
kan worden gebruikt als het contact is
ingeschakeld (AAN).
Trek om met de koplampen te
knipperen de hendel naar u toe (de
koplampschakelaar hoeft hiervoor niet
te zijn ingeschakeld).
Het waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat tegelijkertijd
branden.De hendel keert terug naar de normale
stand als deze wordt losgelaten.
AUTOMATISCHE
VERLICHTING
(indien aanwezig)
Lichtsensor
Als de koplampschakelaar op de
AUTO-stand staat en het contact is
ingeschakeld (AAN), dan neemt de
lichtsensor de helderheid of duisternis
van de omgeving waar en worden de
koplampen, overige buitenverlichting en
de dashboardverlichting automatisch in
of uitgeschakeld.
BELANGRIJK De lichtsensor werkt
tevens als regensensor voor de
automatische wisserregeling. Houd
handen en krabbers weg van de ruit als
de wisserhendel in de stand AUTO
staat en het contact is ingeschakeld
(AAN) aangezien vingers klem kunnen
komen te zitten of de ruitenwissers of
rubbers beschadigd kunnen raken als
de ruitenwissers automatisch worden
geactiveerd. Als u de voorruit gaat
reinigen, controleer dan of de
ruitenwissers volledig zijn uitgeschakeld
(dit is met name van belang bij het
weghalen van ijs en sneeuw), met name
als het aanlokkelijk is om de motor te
laten lopen.COMING HOME-
VERLICHTINGS
SYSTEEM
Het Coming Home-verlichtingssysteem
schakelt de koplampen (dimlicht) in als
de hendel wordt bediend.
Inschakeling van het systeem
Als aan de hendel wordt getrokken
terwijl het contact op ACC of UIT staat,
worden de stadslichten ingeschakeld.
De koplampen doven na een bepaalde
tijdsperiode nadat de portieren zijn
gesloten.
De tijd totdat de koplampen
uitschakelen nadat alle portieren zijn
gesloten, kan worden gewijzigd. Als er
gedurende 3 minuten nadat aan de
hendel is getrokken geen bewerkingen
worden uitgevoerd, schakelen de
koplampen uit.
De koplampen schakelen uit als
nogmaals aan de hendel wordt
getrokken terwijl de koplampen aan
zijn.
MISTVOORLICHTEN
De mistvoorlichten kunnen worden
gebruikt als het contact is
ingeschakeld.
Inschakelen
Draai de koplampschakelaar 1
fig. 19 naar de stand
of
26
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 31 of 232

Het adaptieve
bochtenverlichtingssysteem (AFS) kan
worden geactiveerd/gedeactiveerd via
de personalisatiefunctie. Raadpleeg de
paragraaf "Personalisatiefuncties" in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
BELANGRIJK
40)De dagverlichting is een alternatief voor
het dimlicht in landen waar het verplicht is
overdag met verlichting te rijden, en is
tevens toegestaan in landen waar dit niet
verplicht is.
41)De dagverlichting mag het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker
en in tunnels. Het gebruik van de
dagverlichting wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
RUITENWISSERS/
SPROEIER
VOORRUIT
42) 43) 44)
8) 9) 10) 11)
De ontsteking moet ingeschakeld
worden om de ruitenwissers te
gebruiken.
RUITENWISSERS
Schakel de wissers 1 fig. 20 in door de
hendel omhoog of omlaag te duwen.
Wissen met interval
Schakelaarstanden:
ofMIST: werking door
omhoog te draaien;
OFF: stop;
---ofINT: wissen met interval;
—ofLO: lage snelheid;
=ofHI: hoge snelheid.
Variabele snelheid wissen met
interval
Zet de hendel op de intervalstand en
kies de intervaltijd door ring 1 te
draaien.
Automatische wisserregeling
Schakelaarstanden:
ofMIST: werking door
omhoog te draaien;
OFF: stop;
AUTO: automatische werking;
—ofLO: lage snelheid;
=ofHI: hoge snelheid.
Automatische wisserregeling
Als de wisserhendel in de standAUTO
staat, detecteert de regensensor de
hoeveelheid regenval op de ruit en
worden de wissers automatisch in- of
uitgeschakeld (uit, interval/lage
snelheid/hoge snelheid).
Gevoeligheid regensensor
aanpassen
De gevoeligheid van de regensensor
kan worden aangepast door de
schakelaar op de wisserhendel te
draaien.
Draai schakelaar 1 vanaf de
middenpositie (normaal)
In de volgende gevallen kunnen de
wissers automatisch gaan bewegen als
2005030101-122-001AB
29
Page 32 of 232

de ruitenwisserhendel opAUTOis
geplaatst en het contact wordt
ingeschakeld:
als de ruit boven de regensensor
wordt aangeraakt of afgeveegd met een
doek;
Als de ruit wordt geraakt met een
hand of ander voorwerp van binnen of
buiten het voertuig.
Als de automatische ruitenwisserhendel
vanOFFopAUTOwordt gezet tijdens
het rijden, dan worden de ruitenwissers
eenmaal geactiveerd waarna ze gaan
werken in overeenstemming met de
regenval.
De automatische wisserregeling werkt
mogelijk niet als de
regensensortemperatuur ongeveer
–10°C of lager of ongeveer 85°C of
hoger is.
Als de ruit is behandeld met een
waterafstotend middel kan het zijn dat
de regensensor niet in staat is de
hoeveelheid regen correct waar te
nemen waardoor de automatische
wisserregeling niet goed werkt.
Indien vuil of ander materiaal (zoals ijs of
stoffen met zout water) zich aan de ruit
heeft gehecht boven de regensensor of
als de ruit met ijs is bedekt, kan dit
ertoe leiden dat de wissers automatisch
gaan werken.
Als de ruitenwissers het ijst, vuil ofander materiaal niet kunnen verwijderen
stopt de automatische wisserwerking.
Stel in dit geval de wisserhendel in op
de lage stand of hoge stand voor
handmatige werking of verwijder het ijs,
vuil of andere materiaal met de hand
om de automatische werking te
herstellen.
Aangezien zwaar ijs en sneeuw de
ruitenwissers kunnen blokkeren, wordt
de wissermotor beschermd tegen
defecten, oververhitting en brand door
een stroomonderbreker. Het
mechanisme stopt de werking van de
wissers automatisch gedurende
ongeveer 5 minuten. Als dit optreedt,
schakelt u de ruitenwisserhendel uit,
parkeert u de auto en verwijdert u
sneeuw en ijs. Schakel de hendel na
5 minuten weer in en de wissers
zouden weer normaal moeten werken.
Als de wissers niet werken, neemt u zo
snel mogelijk contact op met het Abarth
Servicenetwerk. Rijd naar de zijkant van
de weg en parkeer naast de weg.
Wacht totdat het opklaart voordat u
verder rijdt met defecte ruitenwissers.
RUITENSPROEIER
Trek de hendel naar u toe en houdt
deze vast om wasvloeistof te sproeien.
Als de wisserhendel in de standOFFof
interval/AUTOstaat, werken deruitenwissers voortdurend totdat de
hendel wordt losgelaten.
Als de sproeier niet werkt, controleert u
de hoeveelheid vloeistof. Als het niveau
normaal is, neemt u contact op met het
Abarth Servicenetwerk.
Met koplampsproeiers
Als de koplampen aan zijn werken de
koplampsproeiers automatisch elke
vijfde maal dat de ruitensproeier wordt
geactiveerd.
KOPLAMPSPROEIERS(indien aanwezig)
Het contact moet zijn ingeschakeld
(AAN) en de koplampen moeten aan
zijn.
De koplampsproeiers fig. 22 werken
automatisch elke vijfde maal dat de
ruitensproeier wordt geactiveerd. Als u
de koplampsproeiers wilt bedienen,
dubbeltikt u tegen de wisserhendel.
2104110109-115-001AB
30
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 33 of 232

BELANGRIJK
42)Plaats alleen ruitenvloeistof of gewoon
water in het reservoir. Het gebruik van
antivries als ruitensproeiervloeistof is
gevaarlijk. Als dit op de ruit wordt
gespoten, raakt de ruit bevuild, hetgeen de
zichtbaarheid beïnvloed en kan resulteren
in een ongeluk.
43)Gebruik ruitenvloeistof alleen in
combinatie met antivries als het vriest. Het
gebruik van ruitenvloeistof zonder antivries
bij weersomstandigheden onder nul is
gevaarlijk, aangezien de ruit kan bevriezen
en uw zicht kan belemmeren, hetgeen kan
resulteren in een ongeluk. Zorg er
bovendien voor dat de ruit voldoende is
opgewarmd door middel van de
ruitverwarming voordat u er ruitenvloeistof
op spuit.
44)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als de voorruit moet worden
schoongemaakt.
BELANGRIJK
8)Gebruik de ruitenwisser niet om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwisser de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
hierna de ruitenwisser niet meer werkt,ook
niet nadat de motor opnieuw is gestart,
neemt u contact op met het Abarth
Servicenetwerk.
9)Schakel de ruitenwissers niet met van de
ruit opgeheven wisserbladen in.
10)Schakel de regensensor nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een wasstraat.
11)Zorg er bij ijs op de ruit voor dat de
wissers correct worden losgemaakt.
KLIMAATREGELING
BEDIENINGSTIPS
2)
Bedien de airconditioning als de motor
loopt.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, moet u de ventilatorregelaar
niet langdurig ingeschakeld houden met
het contact op ON (AAN) wanneer de
motor niet loopt.
Verwijder obstructies zoals bladeren,
sneeuw en ijs van de motorkap en de
luchtinlaat in het rooster voor een
betere werking.
Gebruik de airconditioning om de ruiten
te ontwasemen en de lucht te
ontvochtigen.
De hercirculatiemodus dient te worden
gebruikt als u door tunnels rijdt of als u
in de file staat, of als u de buitenlucht
wilt buiten sluiten voor een snelle
afkoeling in het voertuig.
Gebruik de buitenluchtstand voor
ventilatie of het ontdooien van het
windscherm.
Als het voertuig is geparkeerd in
rechtstreeks zonlicht tijdens warm weer,
opent u de ruiten om de warme lucht te
laten ontsnappen en activeert u
vervolgens de airconditioning.
Activeer de airconditioning eenmaal per
2204110102-L37-007AB
31
Page 68 of 232

Waarschuwingslampje Betekenis
SLEUTELLAMPJE
Waarschuwingslampje knippert
Als de knop wordt ingedrukt van AAN naar ACC of UIT, kan het lampje ongeveer 30 seconden
knipperen om aan te geven dat de batterijspanning van de sleutel laag is. Vervang de batterij
voordat de sleutel onbruikbaar wordt.
Blauw waarschuwingslampje
Waarschuwingslampje Betekenis
GROOTLICHT
Het lampje gaat branden wanneer het grootlicht wordt ingeschakeld.
INDICATIELAMPJE LAGE TEMPERATUUR MOTORKOELVLOEISTOF
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje blijft branden als de temperatuur van de motorkoelvloeistof laag is en schakelt uit als
de motor warm is.
Als het indicatielampje voor een lage temperatuur van de motorkoelvloeistof blijft branden nadat
de motor voldoende is opgewarmd, kan er sprake zijn van een storing in de temperatuursensor.
Neem dan contact op met het Servicenetwerk.
66
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 69 of 232

Waarschuwingslampje (roodgekleurd) op dashboardlijst
Controlelampje Betekenis
WAARSCHUWINGSLAMPJE VEILIGHEIDSGORDEL
Het waarschuwingslampje van de veiligheidsgordels gaat branden als de bestuurders- of
passagiersstoel bezet is terwijl de veiligheidsgordel niet is bevestigd als het contact wordt
ingeschakeld.
Als de veiligheidsgordel van de bestuurder of de passagier niet is vastgemaakt (alleen als er
iemand op de passagiersstoel zit) en het voertuig rijdt met een snelheid van meer dan 20 km/u,
gaan de waarschuwingslampjes knipperen. Na korte tijd stopt de led met knipperen, maar blijft
deze branden.
Als een veiligheidsgordel niet wordt vastgemaakt, knippert de led nogmaals gedurende een
bepaalde tijd.
De led knippert opnieuw als de veiligheidsgordel van de bestuurders- of passagiersstoel wordt
losgemaakt nadat de led is gaan branden en het voertuig de snelheid van 20 km/h overschrijdt.
Passagiersdetectiesysteem: plaats geen extra zitkussen op de passagiersstoel, en ga hier
niet op zitten anders werkt de classificatiesensor voor inzittenden niet correct. De sensor
functioneert mogelijk niet goed aangezien het extra zitkussen interferentie met de sensor kan
veroorzaken.
Waarschuwingslampje (oranjekleurig) op dashboardlijst
Controlelampje Betekenis
INDICATIELAMPJE UITSCHAKELING PASSAGIERSAIRBAG
Het lampje gaat branden als het contact wordt ingeschakeld voor een werkingscontrole en
schakelt enkele seconden later uit ,of als de motor wordt gestart. Als het lampje niet uit gaat of
blijft branden, neemt u contact op met het Abarth Servicenetwerk.
67
Page 75 of 232

BELANGRIJK Als de schakelaar wordt
ingedrukt en 10 seconden of langer
wordt vastgehouden, gaat de DSC
OFF-storingsdetectiefunctie werken en
wordt het DSC-systeem automatisch
geactiveerd. Het DSC OFF-
indicatielampje gaat uit als het
DSC-systeem in werking is.
VOORZORGSMAAT
REGELEN ACTIEVE
MOTORKAP
75)
In het onfortuinlijke geval dat u een
voetganger aanrijdt en er een bepaalde
mate van impact tegen de voorzijde van
het voertuig komt, wordt de impact
tegen het hoofd van de voetganger als
deze de motorkap raakt verminderd
doordat de achterzijde van de
motorkap meteen omhoog komt om
een grote ruimte te creëren tot aan de
onderdelen in de motorruimte.
Indien de sensor 1 fig. 58 op de
achterzijde van de voorbumper een
bepaalde mate van impact detecteert
bij een botsing met een voetganger of
een andere obstructie terwijl het
voertuig voldoende snelheid heeft om
het systeem te activeren, dan wordt het
systeem geactiveerd en de motorkap
omhoog gebracht (3 =
waarschuwingslampje actievemotorkap/4 = elektronische
regeleenheid).
BELANGRIJK Raak de actuator 2
fig. 58 niet meteen aan nadat de
motorkap omhoog is gekomen. Dit kan
brandwonden veroorzaken aangezien
de actuator heet is direct na activatie.
Werking en bedieningZorg er altijd voor dat de motorkap
volledig is gesloten alvorens te gaan
rijden. Het systeem functioneert anders
niet goed.
Het systeem werkt mogelijk niet
gedurende 8 seconden nadat het
contact op AAN is gezet.
Gebruik hetzelfde formaat banden
voor alle vier wielen. Als verschillende
formaten worden gebruikt, werkt het
systeem mogelijk niet goed.
Als iets het gebied van de
voorbumper raakt, kan de sensor
beschadigd raken, zelfs als de
motorkap niet omhoog komt. Laat het
voertuig inspecteren door een dealer
van het Abarth Servicenetwerk.
Verwijder of repareer geen
onderdelen of bedrading van de actieve
motorkap. Test bovendien het
systeemcircuit niet met een elektrisch
testapparaat. De actieve motorkap kan
dan onbedoeld omhoog komen of niet
goed functioneren. Neem contact op
met het Abarth Servicenetwerk als
reparaties of onderhoud noodzakelijk
zijn.
Vervang de voorbumper, motorkap,
stroomlijnonderdelen of wielen niet door
niet-originele FCA-onderdelen. Het
systeem functioneert anders niet goed.
Installeer geen niet-originele
FCA-accessoires op de voorbumper.
Installeer ook geen voorwerpen op de
motorkap. Het systeem functioneert
anders niet goed.
Sluit de motorkap niet overdreven
hard en breng geen last aan op de
5803060100-L12-888AB
73
Page 77 of 232

68)Als het ABS-systeem ingrijpt, dan
betekent dit dat de limiet van de grip van
de banden op het wegdek is bereikt:
verlaag de snelheid en pas deze aan de
beschikbare grip aan.
69)Vertrouw niet op het Traction Control
System (TSC) als vervanging voor een
veilige rijstijl. Het Traction Control System
(TSC) vormt geen compensatie voor
onveilig en roekeloos rijgedrag, te hoge
snelheden, bumperkleven (te dicht op een
ander voertuig rijden) en aquaplaning
(verminderde bandenfrictie en wegcontact
door water op de weg). U kunt nog steeds
betrokken raken bij een ongeluk.
70)Maak bij ijzel en/of sneeuwval gebruik
van winterbanden of sneeuwkettingen en
pas uw snelheid aan. Het is gevaarlijk om
zonder hulpmiddelen voor een goede grip
te rijden op gladde wegen. In dergelijke
omstandigheden volstaat Het Traction
Control System (TCS) niet om adequate
tractie te waarborgen en ongelukken te
voorkomen.
71)De capaciteiten van het TCS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
72)Vertrouw niet op de DSC als
vervanging voor een veilige rijstijl: de
Dynamic Stability Control (TSC) vormt geen
compensatie voor onveilig en roekeloos
rijgedrag, te hoge snelheden,
bumperkleven (te dicht op een ander
voertuig rijden) en aquaplaning
(verminderde bandenfrictie en wegcontact
door water op de weg). U kunt nog steeds
betrokken raken bij een ongeluk.73)Voor de goede werking van het
DSC-systeem moeten de banden van alle
wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte
conditie verkeren en vooral van het
voorgeschreven type en maat zijn.
74)De capaciteiten van het DCS-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de persoonlijke veiligheid en die
van anderen in gevaar komt.
75)Neem altijd contact op met het Abarth
Servicenetwerk als de motorkap is
geactiveerd. Als de motorkapontgrendeling
is aangetrokken nadat de actieve motorkap
is geactiveerd, komt de motorkap nog
verder omhoog. Als het voertuig wordt
bestuurd met de motorkap omhoog,
belemmert dit het zicht, hetgeen kan leiden
tot een ongeluk. Probeer bovendien de
motorkap niet omlaag te drukken. De
motorkap kan dan vervormen of letsel
veroorzaken omdat een geactiveerde
motorkap niet handmatig omlaag kan
worden gebracht. Als de motorkap is
geactiveerd, neem dan contact op met het
Abarth Servicenetwerk voordat u het
voertuig bestuurt; zorg ervoor dat de
motorkap het zicht niet belemmert en rij
langzaam.AUXILIARY DRIVING
SYSTEMS
TPMS (Tyre Pressure
Monitoring System,
bewakingssysteem
bandenspanning)
76) 77) 78)
Het TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System) bewaakt de luchtdruk van elke
band. Als de bandendruk in één of
meer banden te laag is, informeert het
systeem de bestuurder via het
waarschuwingslampje in het
instrumentenpaneel en met een
pieptoon. Raadpleeg de paragraaf
“Lampjes en berichten” in het
hoofdstuk “Kennismaking met het
instrumentenpaneel”.
Raadpleeg "Waarschuwingstoon
bandenspanning" in
"Waarschuwingsgeluid is geactiveerd"
in het hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
De bandendruksensoren op elk wiel
zenden gegevens over de bandendruk
per radiosignaal naar de ontvangstunit
in het voertuig.
OPMERKING Als de
omgevingstemperatuur laag is vanwege
het seizoen, is de bandtemperatuur ook
lager. Als de bandtemperatuur verlaagt,
verlaagt tevens de luchtdruk. Het
TPMS-waarschuwingslampje kan vaker
75