stop start Abarth Grande Punto 2010 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: ABARTH, Model Year: 2010, Model line: Grande Punto, Model: Abarth Grande Punto 2010Pages: 206, PDF Size: 3.12 MB
Page 8 of 206

7
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
SYMBOLEN
Op of in de nabijheid van enkele onder-
delen van uw auto zijn plaatjes met een be-
paalde kleur aangebracht, met daarop
symbolen die uw aandacht vragen en die
voorzorgsmaatregelen aangeven die u in
acht moet nemen als u met het be-
treffende onderdeel te maken krijgt.
Onder de motorkap fig. 3is een plaatje
aangebracht, waarop de betekenis van de
symbolen wordt verklaard.
CODE-
STARTBLOKKERING
Voor een nog betere bescherming tegen
diefstal is de auto uitgerust met een elek-
tronische startblokkering. Het systeem
schakelt automatisch in als de start-/con-
tactsleutel wordt uitgenomen.
In iedere sleutel zit een elektronische
component gemonteerd die bij het star-
ten van de motor een signaal ontvangt via
een speciale antenne die in het start-/con-
tactslot is ingebouwd. Het signaal wordt
bij het starten omgezet in een gecodeerd
signaal en vervolgens aan de regeleenheid
van het CODE-systeem gezonden, die, als
de code wordt herkend, het starten van
de motor mogelijk maakt.
fig. 3F0M070Ab
WERKING
Als u bij het starten van de motor de sleu-
tel in stand MARdraait, dan stuurt het
CODE-systeem een code naar de rege-
leenheid van de motor die, als de code
wordt herkend, de blokkering van de func-
ties opheft.
De code wordt alleen verzonden als de
regeleenheid van het CODE-systeem de
door de sleutel verzonden code heeft her-
kend.
Door de contactsleutel op STOPte
draaien, schakelt het CODE-systeem de
functies van de regeleenheid van het mo-
tormanagementsysteem uit.Als bij het starten de code niet wordt her-
kend, verschijnt op het display het sym-
bool
Y(zie hoofdstuk “Lampjes en be-
richten”).
Draai in dat geval de sleutel in stand
STOPen vervolgens opnieuw in stand
MAR; als de motor geblokkeerd blijft,
probeer het dan opnieuw met de andere
geleverde sleutels. Als de motor nog niet
aanslaat, wendt u dan tot het Abarth Ser-
vicenetwerk.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen
code, die in de regeleenheid van het sys-
teem moet worden opgeslagen. Voor het
opslaan van nieuwe sleutels (maximaal
acht) moet u zich tot het Abarth Service-
netwerk wenden.
Als het lampje
Ytijdens het rijden gaat branden
❒Als het symbool Yop het display ver-
schijnt, betekent dit dat het systeem
zichzelf controleert (bijv. bij een ver-
mindering van de spanning).
❒Als het symbool Yop het display blijft
weergegeven, wendt u dan tot het
Abarth Servicenetwerk.
Bij krachtige stoten kunnen
de elektronische componen-
ten in de sleutel beschadigd
worden.
Page 13 of 206

12
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
START-/CONTACTSLOT
De sleutel kan in 3 standen worden ge-
draaid fig. 9:
❒STOP: motor uit, sleutel uitneembaar,
stuurslot ingeschakeld. Enkele elektri-
sche installaties werken (bijv. autoradio,
centrale portiervergrendeling).
❒MAR: contact aan. Alle elektrische in-
stallaties werken.
❒AVV: motor starten (stand zonder ver-
grendeling).
Het contactslot is voorzien van een her-
startbeveiliging. Als de motor bij de eer-
ste poging niet aanslaat, moet u de sleu-
tel terugdraaien in stand STOPen nog-
maals starten.STUURSLOT
Inschakelen
Zet de sleutel in stand STOP, trek de
sleutel uit het start-/contactslot en draai
het stuur totdat het vergrendelt.
Uitschakelen
Draai het stuur iets heen en weer, terwijl
u de sleutel in stand MARdraait.
Als het start-/contactslot is
geforceerd (bijv. bij een po-
ging tot diefstal) moet u, voordat u
weer met de auto gaat rijden, de wer-
king van het slot laten controleren bij
het Abarth Servicenetwerk.
ATTENTIE
Neem altijd de sleutel uit het
contactslot als de auto
wordt verlaten, om onvoorzichtig ge-
bruik van de bedieningsknoppen te
voorkomen. Vergeet niet de handrem
aan te trekken. Schakel de eerste ver-
snelling in als de auto op een helling
omhoog staat en de achteruit bij een
helling omlaag (gezien vanuit de rij-
richting). Laat kinderen nooit alleen
achter in de auto.
ATTENTIE
fig. 9F0M0015m
Verwijder de sleutel nooit uit
het contactslot als de auto
nog in beweging is. Bij de eerste stuur-
uitslag blokkeert het stuur automa-
tisch. Dit geldt in alle gevallen, ook
als de auto gesleept wordt.
ATTENTIE
Het is streng verboden om
demontage-/montagewerk-
zaamheden uit te voeren, waarvoor
wijzigingen in de stuurinrichting of de
stuurkolom vereist zijn (bijv. bij mon-
tage van een diefstalbeveiliging).
Hierdoor kunnen de prestaties van
het systeem, de garantie en de veilig-
heid in gevaar worden gebracht en
voldoet de auto niet meer aan de
typegoedkeuring.
ATTENTIE
Page 49 of 206

48
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
RICHTINGAANWIJZERS fig. 36
Zet de hendel in de vergrendelde stand:
❒omhoog (stand 1): inschakeling rechter
richtingaanwijzer;
❒omlaag (stand 2): inschakeling linker
richtingaanwijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert het
controlelampje
Îof ¥.
De richtingaanwijzers schakelen automa-
tisch uit als de auto weer rechtuit rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven, voor het
uitvoeren van een handeling waarvoor het
stuurwiel slechts weinig hoeft te worden
verdraaid, dan drukt u de hendel iets om-
hoog of omlaag zonder dat de hendel ver-
grendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat
deze automatisch terug.“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte voor de au-
to een bepaalde tijd worden verlicht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de con-
tactsleutel in stand STOPte draaien of
uit te nemen en de linker hendel binnen
2 minuten na het uitzetten van de motor
naar het stuur te trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft de
verlichting 30 seconden langer branden,
tot een maximum van 210 seconden; hier-
na schakelt de verlichting automatisch uit. Als de hendel wordt bediend, gaat het
controlelampje
3op het instrumenten-
paneel branden en verschijnt er een be-
richt op het display (zie het hoofdstuk
“Lampjes en berichten”) gedurende de tijd
dat de functie actief blijft. Het lampje gaat
branden als de hendel voor het eerst be-
diend wordt en blijft branden totdat de
functie automatisch uitschakelt. Telkens
als de hendel wordt bediend, wordt alleen
de inschakeltijd van de verlichting ver-
lengd.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden
naar het stuur getrokken.
fig. 36F0M0061m
Page 51 of 206

50
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
REGENSENSOR
(voor versies/markten
waar voorzien)
De regensensor bevindt zich achter de
binnenspiegel en staat in contact met de
voorruit. De sensor zorgt ervoor dat de
frequentie van de slagen van de ruiten-
wissers, tijdens het wissen met interval,
automatisch wordt aangepast aan de hoe-
veelheid regen op de ruit.
BELANGRIJK Houd de ruit in de omge-
ving van de sensor schoon.
Inschakelen
Plaats de draaiknop van de rechter hendel
in stand
≤fig. 37.
Als de regensensor wordt ingeschakeld,
maken de ruitenwissers 1 slag.
In het setup-menu kan de gevoeligheid van
de regensensor worden verhoogd.
Als de gevoeligheid van de regensensor
verhoogd wordt, maken de ruitenwissers
1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij
ingeschakelde regensensor, werkt het nor-
male reinigingsprogramma. Daarna hervat
de regensensor zijn normale automatische
werking.Uitschakelen
Plaats de draaiknop van de hendel in stand
≤fig. 37of draai de contactsleutel in
stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart (sleu-
tel in stand MAR), schakelt de regensen-
sor niet weer in, ook niet als de draaiknop
in stand
≤fig. 37is blijven staan. Om
de regensensor weer in te schakelen,
moet de draaiknop van stand
≤in een
andere stand worden gezet en vervolgens
weer in stand
≤.
Als de regensensor op deze wijze opnieuw
wordt ingeschakeld, maken de ruitenwis-
sers ten minste 1 slag, ook bij een droge
ruit.
De regensensor is in staat om de volgen-
de omstandigheden te herkennen en zijn
gevoeligheid hieraan aan te passen:
❒vuil op het controle-oppervlak (zou-
taanslag, vuil enz.);
❒verschil tussen dag en nacht.
BELANGRIJK Door waterstrepen kunnen
de ruitenwissers ongewenst inschakelen. “Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt (on-
vergrendelde stand), schakelen de ruiten-
sproeiers in.
Als u de hendel langer dan een halve se-
conde aangetrokken houdt, dan worden
in een handeling de ruitenwissers en de
ruitensproeiers ingeschakeld.
Als u de hendel loslaat, maken de ruiten-
wissers nog drie slagen.
Na 6 seconden volgt nog een extra reini-
gingsslag.
Page 52 of 206

51
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER
fig. 38
Deze werken uitsluitend als de contact-
sleutel in stand MARstaat.
De werking stopt als de hendel wordt los-
gelaten.
Als u de draaiknop van stand Oin stand
'zet, dan werkt de achterruitwisser als
volgt:
❒in intervalstand als de ruitenwissers
voor niet zijn ingeschakeld;
❒synchroon (met de helft van de fre-
quentie van de ruitenwissers voor) als
de ruitenwissers voor zijn ingeschakeld;
❒continu als de achteruit is ingeschakeld.Gebruik de achterruitwisser
niet om opgehoopte sneeuw
of ijs van de achterruit te ver-
wijderen. In die omstandighe-
den grijpt, als de achterruitwisser te
zwaar wordt belast, de beveiliging in, die
ervoor zorgt dat de wisser enkele se-
conden wordt uitgeschakeld. Als hier-
na de werking niet wordt hervat (ook na
een herstart van de auto met de con-
tactsleutel), wendt u dan tot het Abarth
Servicenetwerk.
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor
de achteruit inschakelt, gaat automatisch
ook de achterruitwisser continu wissen.
Als u de hendel naar het dashboard duwt
(onvergrendelde stand), schakelt de ach-
terruitsproeier in.
Als u de hendel langer dan een halve se-
conde naar het dashboard geduwd houdt,
schakelt ook de achterruitwisser in.
Als u de hendel loslaat, wordt het intelli-
gente wis-/wasprogramma ingeschakeld,
zoals bij de ruitenwissers voor.
fig. 38F0M0218m
Page 57 of 206

56
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
MISTACHTERLICHT fig. 45
Druk op knop 4. Het mistachterlicht werkt
alleen als het dimlicht of de buitenverlichting
en mistlampen voor (voor versies/markten
waar voorzien) zijn ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel gaat het con-
trolelampje 4branden.
Druk voor uitschakeling nogmaals op de
knop of schakel het dimlicht en/of de mist-
lampen voor (voor versies/markten waar
voorzien) uit.
Het gebruik van het mistachterlicht is afhan-
kelijk van de wetgeving van het land waarin
u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
PARKEERVERLICHTING
Draai met de sleutel in stand STOPof
met uitgenomen sleutel, de draaiknop van
de linker hendel eerst in stand Oen ver-
volgens in stand
6of 2.
Op het instrumentenpaneel gaat het con-
trolelampje
3branden.
fig. 45F0M0071m
SPORT-BOOST-FUNCTIE
fig. 46
Druk op de knop Avoor inschakeling van
de “SPORT BOOST”-functie (zie de pa-
ragraaf “SPORT-BOOST-FUNCTIE” in dit
hoofdstuk). Als de functie is ingeschakeld,
dan wordt op het instrumentenpaneel het
lampje “SPORT” verlicht. Druk nogmaals
op de knop om deze functie uit te scha-
kelen.
fig. 47F0M0038mfig. 46F0M074Ab
ACHTERRUITVERWARMING
fig. 47
Druk op de knop Avoor inschakeling. Bij
ingeschakelde achterruitverwarming zorgt
een tijdschakeling ervoor dat de verwar-
ming na ongeveer 20 minuten uitschakelt.
Page 58 of 206

57
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Portierontgrendeling bij een
ongeval
Bij een ongeval waarbij de brandstof-
noodschakeling in werking treedt, worden
de portieren automatisch ontgrendeld zo-
dat het interieur van de auto van buiten-
af bereikt kan worden. Gelijktijdig gaat ook
de plafondverlichting branden. U kunt de
portieren echter altijd van binnenuit ope-
nen met behulp van de daarvoor bestem-
de bedieningshendels.
Als u na het ongeval geen brandstoflek-
kage vindt en de auto kan nog verder rij-
den, herstel dan de werking van de brand-
stofnoodschakeling, volgens de hierna be-
schreven procedure. PORTIERVERGRENDELING
fig. 48
U kunt de centrale portiervergrendeling
inschakelen door de knop Aop de mid-
denconsole in te drukken, onafhankelijk
van de stand van de contactsleutel.BRANDSTOFNOODSCHA-
KELAAR
Deze schakelt in bij een ongeval waardoor:
❒de toevoer van brandstof wordt ge-
stopt en de motor afslaat;
❒de portieren automatisch ontgrendelen;
❒de interieurverlichting wordt ingescha-
keld.
Als de brandstofnoodschakeling geacti-
veerd is, verschijnt op het display het be-
richt “Brandstoftoevoer afgesloten, zie in-
structieboekje”.
Controleer de auto zorgvuldig op brand-
stoflekkage, bijvoorbeeld in de motor-
ruimte, onder de auto of in de nabijheid
van de brandstoftank.
Draai na een ongeval de contactsleutel in
stand STOPom te voorkomen dat de ac-
cu ontlaadt.
fig. 48F0M076Ab
Als u na een ongeval een
brandstoflucht ruikt of merkt
dat het brandstofsysteem lekt, scha-
kel dan het systeem niet opnieuw in,
zodat brand wordt voorkomen.
ATTENTIE
Page 59 of 206

58
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 51F0M0077m
fig. 50F0M012Ab
fig. 52F0M0078m
INTERIEURUITRUSTING
DASHBOARDKASTJE
fig. 50-51
Trek aan de handgreep A-fig. 50om het
dashboardkastje te openen.
In het dashboardkastje bevindt zich een
documentenvak A-fig. 51.
OPBERGVAKKEN
Het opbergvak A-fig. 52bevindt zich in
het dashboard, links van het stuurwiel. Om de juiste werking van de auto te her-
stellen, moeten de volgende handelingen
worden uitgevoerd:❒draai de contactsleutel in stand MAR;
❒schakel de rechter richtingaanwijzer in;
❒schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
❒schakel de linker richtingaanwijzer in;
❒schakel de linker richtingaanwijzer uit;
❒schakel de rechter richtingaanwijzer in;
❒schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
❒schakel de linker richtingaanwijzer in;
❒schakel de linker richtingaanwijzer uit;
❒draai de contactsleutel in stand STOP.
Page 64 of 206

63
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ANTI-LETSELFUNCTIE
Het opendak is voorzien van een anti-let-
selfunctie die een eventueel obstakel kan
waarnemen als de ruit sluit. In dat geval
stopt het systeem de ruitbeweging en
wordt de ruitbeweging onmiddellijk om-
gekeerd.
INITIALISATIEPROCEDURE
Als de accu losgekoppeld is geweest of als
een zekering is doorgebrand, moet de
werking van het opendak opnieuw inge-
steld worden.
Ga als volgt te werk:
❒druk de knop A-fig. 68in de sluitstand;
❒houd de knop ingedrukt totdat het dak
stapsgewijs geheel is gesloten;
❒wacht nadat het dak geheel gesloten is,
tot de elektrische motor van het dak
uitschakelt.Verwijder altijd de contactsleutel uit het
contactslot als u de auto verlaat, om te
voorkomen dat het opendak per ongeluk
in beweging wordt gebracht en zo gevaar
kan opleveren voor de achtergebleven
passagiers: onzorgvuldige bediening van
het opendak kan gevaarlijk zijn. Contro-
leer voor en tijdens de bediening van het
opendak altijd of de passagiers niet ver-
wond kunnen worden door de beweging
van het opendak zelf of door in beweging
gebrachte voorwerpen.
NOODBEDIENING
Als het opendak niet elektrisch bediend
kan worden, dan kan het handmatig wor-
den bediend; ga hiervoor als volgt te werk:
❒verwijder de beschermdop op de he-
melbekleding, tussen de twee zonne-
schermen;
❒neem de zeskantige sleutel uit de ge-
reedschaphouder in de bagageruimte;
❒steek de sleutel in de zitting A-fig. 69
en draai de sleutel:
– rechtsom om het dak te openen;
– linksom om het dak te sluiten.
fig. 69F0M0088m
Page 67 of 206

66
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
RUITBEDIENING
In de armsteun van het portier aan be-
stuurderszijde zijn de twee bedienings-
schakelaars fig. 73 gemonteerd waarmee
u, als de contactsleutel in stand MAR
staat, de zijruiten bedient: Automatische werking
De zijruit aan bestuurderszijde heeft een
automatische werking omhoog en omlaag.
De automatisch continue werking
van de ruit wordt ingeschakeldals u
langer dan een halve seconde op de be-
dieningsschakelaar drukt. De beweging
stopt als de ruit aan het einde van zijn slag
is of als u nogmaals op de schakelaar drukt.
BELANGRIJK Als de contactsleutel in
stand STOPstaat of is uitgenomen, dan
kunnen de ruiten nog ongeveer 2 minuten
worden bediend. Het systeem wordt ech-
ter onmiddellijk uitgeschakeld als een van
de portieren wordt geopend.
BELANGRIJK Als bij enkele uitvoeringen
de knop
Ëop de sleutel met afstandsbe-
diening langer dan 2 seconden wordt in-
gedrukt, worden de ruiten geopend; als de
knop
Áop de sleutel met afstandsbedie-
ning langer dan 2 seconden wordt inge-
drukt, worden de ruiten gesloten.
fig. 73F0M0136m
Aopenen/sluiten zijruit linksvoor;
Bopenen/sluiten zijruit rechtsvoor.