Alfa Romeo 156 2000 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2000, Model line: 156, Model: Alfa Romeo 156 2000Pages: 291, PDF Size: 3.73 MB
Page 141 of 291

140
STUURBEKRACHTIGING
De hydraulische stuurbekrachtiging
werkt alleen bij een draaiende motor. Bij
stilstaande motor moet daarom meer
kracht worden uitgeoefend op het stuur-
wiel.
De stuurinrichting is een mechanisch
systeem dat grote invloed heeft op de rij-
veiligheid. Daarom moet de auto bij een
vermoedelijke storing worden stilgezet
en onmiddellijk contact worden opgeno-
men met de Alfa Romeo-dealer.
WISSERBLADEN
C ontroleer regelmatig de ruitenwisser-
bladen. Versleten of vuile wisserbladen
kunnen het zicht aanzienlijk verminderen.
Reinig de ruiten regelmatig door ze te
ontdoen van vuil, vet- en teeraanslag. Op
deze wijze wordt de levensduur van de
wisserbladen aanzienlijk verlengd. Voor-
dat u de ruitenwissers inschakelt, moet
eventuele sneeuw of ijs op de ruit worden
verwijderd.
W anneer de temperatuur onder 0°C is
gedaald, moet, voordat u de ruitenwis-
sers inschakelt, gecontroleerd worden of
er geen ijs tussen wisserblad en ruit zit:
Maak de wissers zonodig vrij met een an-
ti-vriesmiddel.
Schakel de ruitenwissers niet in op
een droge ruit.
Houdt u bij het vervan-
gen van de wisserbla-
den aan de bijgeleverde
instructies en aan hetgeen staat
beschreven in het hoofdstuk “On-
derhoud van de auto” in dit in-
structieboekje.
Het ABS ontheft de
bestuurder niet van de
verplichting voorzich-
tig te rijden, vooral op gladde,
besneeuwde of natte wegen.
Als bij een draaiende
motor alleen het waar-
schuwingslampje
>
gaat branden, dan is er een sto-
ring in het ABS-systeem. In dat
geval werkt het conventionele
remsysteem op de normale ma-
nier, terwijl geen gebruik wordt
gemaakt van het anti-blokkeer-
systeem. Onder deze omstandig-
heden kan ook de werking van
het EBD-systeem verminderen.
Ook in dit geval raden wij u aan
onmiddellijk en zeer voorzichtig
naar de dichtstbijzijnde Alfa
Romeo-dealer te rijden, om het
systeem te laten controleren.
Houd bij een draaiende
motor het stuurwiel
niet langer dan 15 op-
eenvolgende seconden tegen de
aanslag gedraaid: er ontstaat
een bepaald geluid en er kan
schade ontstaan aan het sys-
teem.
RUITEN
Plak geen stickers of andere plaatjes op
de ruiten: ze kunnen uzelf en andere
weggebruikers afleiden en het zicht be-
lemmeren.
Page 142 of 291

141
WIELEN
De door de fabrikant gemonteerde
wielen (velgen en banden) passen het
best bij de eigenschappen van de auto en
garanderen een maximum aan veiligheid
en comfort onder alle normale rij-omstan-
digheden.
Als u de op de auto gemonteerde vel-
gen of banden wilt vervangen, dient u
eerst de tabel met de toegestane band-
en velgtypen in het hoofdstuk “Tech-
nische gegevens” te raadplegen. U kunt
ook contact op te nemen met een Alfa
Romeo-dealer.
Houd altijd de combinatie tussen velg-/
bandenmaat aan die oorspronkelijk onder
de auto is gemonteerd. Noodreservewiel
Het reservewiel mag alleen in noodge-
vallen worden gebruikt. Het gebruik van
het noodreservewiel moet tot een mini-
mum beperkt blijven en er mag niet har-
der worden gereden dan 80 km/h. Bij
een gemonteerd reservewiel veranderen
de rij-eigenschappen van de auto. Vermijd
met vol gas optrekken, bruusk remmen
en hoge snelheden in de bochten.
Het noodreservewiel (indien aanwezig)
is niet geschikt voor de montage van
sneeuwkettingen. Als u een lekke voor-
band (aangedreven wiel) hebt en er
moet met sneeuwkettingen worden gere-
den dan moet u een wiel van de achter-
as afhalen en daarvoor in de plaats het
noodreservewiel monteren.
Zo hebt u op de vooras twee normale
wielen waarop u de sneeuwkettingen
kunt monteren.
Controleer regelmatig of de spanning
van de band van het reservewiel 4,2 bar
(kg/ cm
2) bedraagt.
BELANGRIJK De levensduur van de
band van het reservewiel is ongeveer
3000 km. Hierna moet de band worden
De krik mag alleen ge-
bruikt worden voor het
verwisselen van een
wiel. Voer geen werkzaamheden
uit onder de auto als deze is op-
gekrikt.
vervangen door een band van hetzelfde
type dat geschikt is voor het gebruikte
velgtype (zie “Technische gegevens”).
Monteer nooit een normale band op
een velg die voor een reservewiel be-
doeld is.
Gebruik nooit twee of meer noodreser-
vewielen. Laat het verwisselde wiel zo
snel mogelijk repareren en monteren.
V elgen
De stalen of lichtmetalen velgen moeten
met wielbouten worden gemonteerd die
specifiek zijn voor ieder velgtype.
Daarom moet bij het vervangen van stalen
velgen door lichtmetalen en omgekeerd ook
de bouten worden vervangen.
De bouten moeten met een aanhaal-
moment van 98 Nm (10 kgm) worden
aangedraaid.
Banden
De auto is voorzien van Tubeless
radiaal banden, d.w.z. zonder binnen-
band. Voor een optimaal rijcomfort,
maximale veiligheid en een lange levens-
duur van de banden, raden wij u aan de
volgende aanwijzingen op te volgen:
Page 143 of 291

142
len met lichtmetalen velgen uitsluitend
originele Alfa Romeo-balanceergewichten.– De bandenspanning, inclusief die van
het reservewiel moet overeenkomen met
de voorgeschreven bandenspanning (zie
hoofdstuk “Technische gegevens”).
– Laat de banden regelmatig op be-
schadigingen controleren.
– Gebruikte banden van onbekende
herkomst of verouderde banden( ouder
dan 6 jaar) mogen alleen in noodgeval-
len en met de nodige voorzichtigheid
worden gebruikt.
– In tubeless banden mogen geen bin-
nenbanden gebruikt worden.
– Laat de auto nooit langdurig geparkeerd
staan op de rand van een stoep of op een
andere oneffenheid in het wegdek.
– Laat de profieldiepte van het loopvlak
regelmatig controleren, en houdt u hierbij
aan de wettelijk voorgeschreven mini-
mum waarden.
BELANGRIJK Enkele banden zijn uit-
gerust met slijtage-indicatoren; zodra deze
indicatoren op het loopvlak zichtbaar zijn,
moeten de banden worden vervangen. Controleer regelmatig of de banden
geen ongelijkmatige slijtage van het loop-
vlak vertonen; is dit het geval, raadpleeg
dan een Alfa Romeo-dealer om de oor-
zaak te laten wegnemen.
Naarmate het loopvlak van de banden
slijt, neemt op natte wegen het gevaar
voor aquaplaning toe.
Om gelijkmatige slijtage van de banden
op de vooras en achteras te verkrijgen, is
het raadzaam om de banden om de
10.000 - 15.000 km van as te verwis-
selen. Hierbij moeten de banden aan de-
zelfde zijde van de auto gemonteerd blij-
ven, zodat een omkering van de draai-
richting wordt voorkomen ( fig. 1).
– Rijd met nieuwe banden de eerste
100 km niet met hoge snelheden.
– Beperk de snelheid in bochten, ook
als de prestaties van de auto hogere snel-
heden toestaan.
– Vermijd sterk accelereren en onnodig
remmen.
– Rijd niet langdurig met hoge snelhe-
den, vooral niet op een slecht wegdek.
– Zorg dat de wielen goed gebalan-
ceerd zijn en de wieluitlijning goed is.
– Voorkom dat de banden in contact ko-
men met harde voorwerpen, zoals stoepran-
den (bijv. tijdens het parkeren van de auto).
– Voer geen werkzaamheden uit aan
het ventiel.
– Plaats geen enkel soort gereedschap
tussen velg en band.
– Vervang velgen die vervormingen ver-
tonen.
– Vervang bij abnormaal spanningsver-
lies het wiel en laat de band controleren.
– Gebruik voor het balanceren speciale
balanceergewichten voor tubeless-ban-
den.Gebruik voor het balanceren van wie-
P4U00138
fig. 1 Ver
wissel de banden
niet kruiselings.
Page 144 of 291

143
Bandenspanning en slijtageAls de banden op de juiste spanning
worden gehouden, neemt niet alleen de
levensduur van de banden toe maar ook,
omdat de wegligging er door wordt beïn-
vloed, de rijveiligheid.
De spanning van de banden, inclusief
het reservewiel, moet regelmatig en voor
een lange rit worden gecontroleerd.
De bandenspanning moet bij koude ban-
den worden gecontroleerd; gebruik een
manometer en houd de waarden aan die
vermeld staan in het hoofdstuk “Tech-
nische gegevens”.
Een onjuiste bandenspanning veroor-
zaakt een onregelmatige slijtage van de
banden (fig. 2):
A - Normale spanning: gelijkmatige
slijtage van het loopvlak.
Een juiste bandenspanning garandeert
een maximale levensduur en een optima-
le grip, aangezien het loopvlak over de
volle breedte contact heeft met het weg-
dek, waardoor de slijtage gelijkmatiger is.
Een juiste bandenspanning zorgt ook
voor: – Een betere wegligging van de auto.
– Een uiterst soepele en nauwkeuriger
besturing.
– Een lager brandstofverbruik door de
geringe rolweerstand van het wiel.
B - Te lage spanning: te grote slijtage aan
de zijkanten van het loopvlak.
Bij een te lage bandenspanning, ont-
staat er een ongelijkmatige slijtage van
het loopvlak (grotere slijtage aan de zij-
kanten) en wordt de band te heet. Hier-
door kunnen onderdelen van de band los-
raken en schade veroorzaken aan het
karkas.
Deze schade kan het leeglopen van de
band of een klapband tot gevolg hebben. C
- Te hoge spanning: te grote slijtage in
het midden van het loopvlak.
Een te hoge bandenspanning veroor-
zaakt:
– Een ongelijkmatige slijtage van het
loopvlak (grotere slijtage in het midden).
– Een vermindering van het rijcomfort.
– Een grotere gevoeligheid van de ban-
den voor schokken.
BELANGRIJK Tijdens het rijden
neemt de bandenspanning toe (een na-
tuurlijk verschijnsel) Als in een uitzonder-
lijk geval de spanning bij warme banden
wordt gecontroleerd, mag de spanning
nooit worden verlaagd.
Wielen balanceren
Elk wiel compleet met band wordt in de
fabriek statisch en dynamisch gebalan-
ceerd. Als de banden vervangen worden,
moeten de wielen opnieuw worden geba-
lanceerd, om instabiliteit, overmatige slij-
tage van de stuurinrichting en ongelijkma-
tige slijtage van de banden te voorko-
men.
P4U00139
fig. 2 Gebruik voor het ba-
lanceren van wielen met
lichtmetalen velgen de
originele Alfa Romeo-balanceer-
gewichten.
Page 145 of 291

144
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is af-
hankelijk van de voorschriften van het
land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op
de voorwielen gemonteerd worden (aan-
gedreven wielen).
Vanwege het sportieve karakter van de
auto, kunnen er alleen speciale sneeuw-
kettingen worden gemonteerd.
Alvorens u overgaat tot de aanschaf of
het gebruik van sneeuwkettingen, raden
wij u aan voor informatie de Alfa Romeo-
dealer te raadplegen.
Controleer na enkele meters rijden of de
kettingen nog goed gespannen zijn.
ECONOMISCH EN
MILIEUBEWUST RIJDEN
De gebruiksomstandigheden en de rijstijl
hebben direct invloed op het brandstofver-
bruik en het milieu.
Zonder van een dynamische rijstijl af te
zien, kunt u door het opvolgen van de
enkele eenvoudige aanwijzingen voor-
komen dat onnodig schade aan het
milieu wordt toegebracht. Vaak wordt
ook nog het brandstofverbruik beperkt.
Hierna volgen enkele nuttige tips,
waardoor de kosten van de auto zo laag
mogelijk blijven en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen zoveel moge-
lijk beperkt wordt.
Op bandenmaat
205/55 R16” kan geen
sneeuwketting worden
gemonteerd, omdat de ketting de
veerpoot van de voorwielophan-
ging kan raken.
Op het noodreservewiel
mag geen sneeuwketting
worden gemonteerd. Als
u een lekke voorband hebt (aange-
dreven wiel) en er moet gebruik
worden gemaakt van sneeuwket-
tingen, dan kunt u het noodreser-
vewiel op de achteras plaatsen en
het achterwiel op de vooras (pas
zo snel mogelijk de bandenspan-
ning aan). Zo hebt u op de vooras twee
normale wielen waarop u
sneeuwkettingen kunt monteren.
Beperk de snelheid als
u met sneeuwkettingen
rijdt, vermijd kuilen,
stoepranden en andere obstakels
en rijd, om de banden, wielophan-
ging en stuurinrichting niet te be-
schadigen, geen lange stukken op
sneeuwvrije wegen.
Page 146 of 291

145
ALGEMENE OPMERKINGEN
ONDERHOUD VAN DE AUTODoelmatig onderhoud is een beslissen-
de factor voor een lange levensduur, de
beste prestaties en een zo zuinig moge-
lijk gebruik van de auto.Laat daarom de
bougies, de vloeistofniveaus, de lucht-
/brandstoffilters, de inspuitventielen,
enz, regelmatig controleren en even-
tueel afstellen, zoals in het onderhouds-
schema is aangegeven.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste één
keer per maand, de spanning van de
banden. Als de spanning te laag is,
wordt de weerstand groter en neemt
het verbruik toe. Bovendien slijten hier-
door de banden sneller en verslechtert
de wegligging van de auto, waardoor
de veiligheid in gevaar kan worden ge-
bracht.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen
bagageruimte. Het gewicht van de auto
(vooral in stadsverkeer) en de wieluit-
lijning hebben grote invloed op het brand-
stofverbruik en de stabiliteit. Imperiaal/skidrager
Ve rw ijder de imperiaal of skidrager als
u deze niet meer gebruikt. Ze vermin-
deren de aërodynamica van de auto,
waardoor het brandstofverbruik toe-
neemt. Gebruik voor het vervoer van
volumineuze voorwerpen bij voorkeur
een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische installaties al-
leen als u ze nodig hebt. De achter-
r uitverwarming, de verstralers, de rui-
tenwissers en de aanjager van het
ventilatie-/verwarmingssysteem vra-
gen veel stroom, waardoor het brand-
stofverbruik toeneemt (tot aan 25% in
stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel
energie, waardoor de motor zwaar
wordt belast en het brandstofverbruik
sterk toeneemt (met gemiddeld 20%).
Gebruik wanneer de buitentemperatuur
het toelaat bij voorkeur de functies van
het ventilatiesysteem. Aërodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde
aërodynamische accessoires kan de aëro-
dynamica negatief beïnvloeden, waardoor
het brandstofverbruik zal toenemen.
RIJSTIJL
Het starten
Laat de motor als de auto stilstaat, niet
warmdraaien met stationair toerental en
ook niet met een hoog toerental: onder
deze omstandigheden warmt de motor
veel langzamer op, terwijl het verbruik en
de schadelijke uitlaatgasemissie toene-
men. Het is beter om rustig weg te rijden
en geen hoge toerentallen te gebruiken.
Op deze manier warmt de motor sneller
op.
Page 147 of 291

Stilstaan in het verkeerAls u langere tijd stilstaat (spoorweg-
overgangen), is het raadzaam de motor
uit te zetten.
VOORZORGMAATREGELEN
VOOR HET BEHOUD VAN DE
EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN
De correcte werking van deze systemen is
niet alleen belangrijk voor het milieu, maar
ook voor het rendement van de auto.
Het in goede conditie houden van de
systemen is de belangrijkste voorwaarde
voor milieubewust en economisch rijden.
De eerste eis is, dat u zich te allen tijde
houdt aan het geprogrammeerd onder-
houdsschema.
Gebruik voor de benzinemotoren uit-
sluitend loodvrije benzine.
Als het starten problemen ople-
vert, blijf dan niet proberen. Ver-
mijd aanduwen, aanslepen of rol-
lend starten: al deze handelingen
kunnen de katalysator beschadi-
gen.
146
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat
voor een stoplicht of voordat u de motor
afzet.Deze handeling heeft evenals het
overschakelen met tussengas geen enkel
nut. Het kost brandstof en verhoogt de
uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het
toelaten de hoogste versnelling. Het in-
schakelen van een lage versnelling voor
een snelle acceleratie verhoogt het brand-
stofverbruik. Op dezelfde wijze neemt bij
het oneigenlijke gebruik van een hoge ver-
snelling, het verbruik en de schadelijke uit-
laatgasemissie toe. Bovendien slijt de mo-
tor hierdoor sneller.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk
toe bij een hogere snelheid: als de snelheid
wordt verhoogd van 90 naar 120 km/h,
neemt het brandstofverbruik met ongeveer
30% toe. Rijd daarom zoveel mogelijk met
een gelijkmatige snelheid, vermijd overbo-
dig remmen en optrekken. Dit kost brand-
stof en verhoogt de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen. Wij raden u daarom aan om
r ustig te rijden en een veilige afstand te be-
waren van de auto’s die voor u rijden, waardoor u tijdig kunt reageren op gevaar-
lijke situaties (bijv. kettingbotsingen).
Acceleratie
Met vol gas optrekken waarbij de motor
met hoge toerentallen draait, kost veel
brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen. Het is beter ge-
leidelijk op te trekken en geen maximale
toerentallen te gebruiken.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud star-
ten bereikt de motor niet de optimale be-
drijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet al-
leen het brandstofverbruik toe (van 15
tot aan 30% in stadsverkeer) maar ook
de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
V erkeerssituatie en conditie
van het wegdek
Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerij-
den, waarbij overwegend lage versnellin-
gen worden gebruikt, of in de stad waar
zich veel verkeerslichten bevinden, zal het
brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn.
Bochtige trajecten, bergwegen en een
slecht wegdek verhogen eveneens het
brandstofverbruik.
Page 148 of 291

147
Gebruik voor een noodstart uitsluitend
een hulpaccu.
Als de motor tijdens het rijden “slecht
loopt”, rijd dan zeer rustig zodat de
motor zo min mogelijk wordt belast en
raadpleeg snel een Alfa Romeo-dealer.
Als het waarschuwingslampje van de
brandstofreserve brandt, tank dan zo snel
mogelijk. Een laag brandstofniveau kan
een onregelmatige brandstoftoevoer ver-
oorzaken, waardoor de temperatuur van
de uitlaatgassen stijgt; hierdoor kan de ka-
talysator ernstig beschadigen.
Tijdens lange afdalingen is het raad-
zaam om af en toe even gas te geven.
Op deze manier wordt de levensduur van
de katalysator verlengd.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens test-
werkzaamheden, met losgenomen bougie-
kabels draaien.TREKKEN VAN
AANHANGERS
ALGEMENE INFORMATIE
V oor het trekken van aanhangers moet de
auto voorzien zijn van een trekhaak van een
goedgekeurd type. De door Alfa Romeo gele-
verde trekhaak voldoet aan alle wettelijke
veiligheidsnormen. Wij raden u aan de trek-
haak door een Alfa Romeo-dealer te laten
monteren. U bent dan verzekerd van het bes-
te resultaat, terwijl eventuele nadelige effec-
ten op de carrosseriegarantie zijn uitgesloten.
Het remsysteem van de aanhanger
moet geheel onafhankelijk van het hy-
draulisch remsysteem van de auto wor-
den bediend.
De auto/aanhangercombinatie moet
voldoen aan alle wettelijke voorschriften.
Onder aanhangergewicht wordt het totale
gewicht van een volbeladen aanhanger ver-
staan inclusief alle accessoires en
bagage.Controleer, om een boete te voorko-
men, voor iedere rit of u het maximum toe-
laatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt.
Dit staat aangegeven op de typegoedkeuring. Onder normale bedrijfs-
omstandigheden bereikt
de katalysator hoge
temperaturen. Parkeer daarom
niet boven brandbare materialen
(gras, droge bladeren, dennen-
naalden, enz.): brandgevaar. Monteer geen andere hitteschil-
den en verwijder de op de kata-
lysator en uitlaat gemonteerde
schilden niet. Spuit geen reinigings- of be-
schermingsmiddelen op de kata-
lysator, de lambdasonde en het
uitlaatsysteem.
Het negeren van deze
aanwijzingen kan
brandgevaar opleveren.
Page 149 of 291

148
In ieder geval mag het verticale gewicht
op de trekhaak de waarde niet overschrij-
den die vermeld is in het hoofdstuk
“Technische gegevens”.
Controleer bij het aankoppelen van een
aanhangwagen of caravan of de waarden
van het aanhangergewicht (vermeld op
de typegoedkeuring) en het maximum
toegestane aanhangergewicht (vermeld
op een sticker op de trekhaak), hoger of
gelijk zijn aan die van het totale gewicht
en de belasting op de trekkogel.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
EN SUGGESTIES
Hierna volgen enkele aanwijzingen voor
het rijden met een aanhanger:
– Monteer speciale en/of extra achter-
uitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan
de geldende verkeerswetgeving.
– Let erop dat het klimvermogen van
de auto bij het trekken van een aanhan-
ger of caravan wordt beperkt.
– Schakel een lage versnelling in tij-
dens het afdalen om te voorkomen dat u
constant moet remmen.
– Houdt u aan de snelheidsbeperkingen
die voor auto’s met aanhanger gelden. U
mag in geen geval harder rijden dan 100
km/h.
AUTO LANGERE TIJD
STALLEN
T ref de volgende maatregelen als de au-
to langere tijd niet wordt gebruikt:
– Zet de auto in een overdekte, droge en
zo mogelijk goed geventileerde ruimte.
– Schakel een versnelling in.
– Zorg ervoor dat de handrem is aange-
trokken.
– Maak de gespoten delen schoon en
behandel ze met een siliconenwas.
– Smeer de wisserrubbers van de rui-
tenwissers en achterruitwisser in met talk-
poeder en laat ze los van de ruit staan.
– Zet de ruiten een klein stukje open.
– Dek de auto af met een stoffen of
een ademende kunststof hoes. Gebruik
geen dichte plastic hoes, omdat het in
en op de auto aanwezige vocht dan niet
kan verdampen.
– Breng de bandenspanning 0,5 bar bo-
ven de normaal voorgeschreven spanning
en controleer deze regelmatig. Laat de
banden, zo mogelijk, op houten blokken
steunen.
V
oer in geen geval mo-
dificaties aan het hydrau-
lische remsysteem van
de auto uit.
Het ABS waarmee de
auto is uitgerust, werkt
niet op het remsysteem
van de aanhanger. W ees daarom extra voorzichtig
op gladde wegen.
Page 150 of 291

– Schakel het diefstalalarm (indien aan-
wezig) uit met de afstandsbediening; stel
vervolgens het systeem buiten werking
met de noodsleutel.
– Maak de accukabels los van de accu
(koppel altijd eerst de minkabel los) en
controleer de acculading. Gedurende het
stallen moet deze controle iedere vier we-
ken worden herhaald. Laad de accu op
als de spanning lager is dan 12,5 Volt.
149
Deze handelingen
moeten in de open lucht
worden uitgevoerd.Het
uitlaatgas bevat koolmonoxide;
een zeer giftig en dodelijk gas.
WEER IN GEBRUIK NEMEN
Als de auto langdurig niet gebruikt is en
u wilt de auto weer in gebruik nemen,
voer dan de volgende handelingen uit:
– Stof de buitenzijde van de auto niet
droog af.
– Controleer de auto visueel op lekka-
ge van vloeistoffen (olie, rem- en koppe-
lingsvloeistof, koelvloeistof enz.).
– Vervang de motorolie en het oliefilter.
– Controleer de volgende vloeistofni-
veaus:
versnellingsbak-/differentieelolie.
rem-/koppelingsvloeistof.
koelvloeistof.
– Controleer het luchtfilter en vervang
het zonodig.
– Controleer de bandenspanning en
controleer de banden op beschadigingen,
inkepingen of scheuren. Vervang zonodig
de banden.
– Controleer de conditie van de riemen
in de motor.
– Controleer de acculading en sluit de
accukabels aan. –
Stel het diefstalalarm (indien aanwe-
zig) weer in werking met de sleutelschake-
laar.
– Zet de versnellingspook in de vrij-
stand, start de motor en laat de motor
enige minuten stationair draaien. Trap
hierbij een aantal malen het koppelings-
pedaal in.
– Controleer of de verschillende
stroomgebruikers (koplampen, richting-
aanwijzers, enz.) goed functioneren.
BELANGRIJK Voor de correcte uit-
voering van de vermelde werkzaamheden
wordt verwezen naar de betreffende pa-
ragrafen in het hoofdstuk “Technische ge-
gevens”.