Alfa Romeo 156 2000 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2000, Model line: 156, Model: Alfa Romeo 156 2000Pages: 291, PDF Size: 3.73 MB
Page 151 of 291

150
EXTRA ACCESSOIRES
RADIOZENDAPPARATUUR
EN MOBIELE TELEFOON
Mobiele telefoons en andere radiozend-
apparaten (bijvoorbeeld 27 mc) mogen
alleen in de auto worden gebruikt als een
aparte antenne aan de buitenkant van de
auto wordt gemonteerd.
SUGGESTIES VOOR
NUTTIGE ACCESSOIRES
Onafhankelijk van de wettelijk verplich-
tingen, raden wij u aan het volgende aan
boord te hebben ( fig. 3):
– verbandtrommel met niet alcoholi-
sche, desinfecterende deppers, steriele
gaascompressen, verbandgaas, pleisters,
enz.,
– een zaklamp;
– een schaar met afgeronde punten,
– werkhandschoenen.
De afgebeelde en beschreven voorwer-
pen zijn opgenomen in het Alfa Romeo
Lineaccessori-programma.
Door het gebruik van
een mobiele telefoon,
een 27 mc-zender of ge-
lijksoortige apparaten in de auto
(zonder buitenantenne) ontstaan
elektromagnetische velden die, als
ze worden versterkt door de re-
flectie in het interieur, niet alleen
schadelijk voor de gezondheid van
de inzittenden kunnen zijn, maar
ook storingen in de elektrische
systemen van de auto (zoals de
regeleenheid van het motorma-
nagementsysteem, de regeleen-
heid van het ABS/EBD enz.) kun-
nen veroorzaken. Hierdoor wordt
de veiligheid in gevaar gebracht. Bovendien wordt de zend- en
ontvangstkwaliteit aanzienlijk
beperkt door de isolerende eigen-
schappen van de carrosserie.
P4U00140
fig. 3
Page 152 of 291

De volgende pagina’s zijn speciaal gemaakt om u in geval van
nood te helpen.
Zoals u ziet, worden er diverse kleine problemen behandeld; voor
elk wordt beschreven wat u zelf kunt doen om het probleem te
verhelpen. Bij eventuele grotere problemen is het echter nodig
een Alfa Romeo-dealer te raadplegen.
Wij raden u aan deze pagina’s te lezen. Dan kunt u de informatie
als het nodig is, snel vinden.EEN LEKKE BAND........................................................................\
...........pag. 152
DEFECTE BUITENVERLICHTING ................................................... 156
DEFECTE INTERIEURVERLICHTING
..............................................................164
EEN DOORGEBRANDE ZEKERING OF RELAIS
.........................................168
EEN LEGE ACCU
........................................................................\
........................174
HET SLEPEN VAN DE AUTO
........................................................................\
...175
HET OPKRIKKEN VAN DE AUTO
..................................................................177
BIJ EEN ONGEVAL
........................................................................\
....................178
151
NOODGEVALLEN
Page 153 of 291

Het reservewiel heeft
een levensduur van onge-
veer 3000 km. Na deze
afstand moet de band van het reser-
vewiel vervangen worden door een
nieuwe band van hetzelfde type dat
geschikt is voor het gebruikte velg-
type (zie “Technische gegevens”).
Monteer nooit een normale band
op de velg van het reservewiel.
Laat het verwisselde wiel zo snel
mogelijk repareren en monteren.
Het is niet toegestaan met twee
of meer reservewielen te rijden.
Smeer de schroefdraad van de
wielbouten niet met vet in, voor-
dat u ze monteert: de bouten kun-
nen loslopen.
De krik dient uitsluitend voor het
verwisselen van een wiel van de
auto waarbij de krik geleverd is of
voor auto’s van hetzelfde model.
Gebruik de krik niet voor het op-
krikken van andere auto’s. En be-
slist nooit voor het uitvoeren van
werkzaamheden onder de auto.
Als de krik niet juist geplaatst
wordt, kan de opgekrikte auto van
de krik vallen.
152
EEN LEKKE BAND
V
oor het verwisselen
van het wiel en voor het
juiste gebruik van de krik
en het reservewiel moeten de on-
derstaande voorzorgsmaatregelen
in acht worden genomen.
Attendeer het overige wegver-
keer op de stilstaande auto m.b.v.:
de waarschuwingsknipperlichten,
de gevarendriehoek, enz.
Tijdens het verwisselen van een
wiel moeten alle inzittenden de auto
hebben verlaten, en op een veilige
afstand van het verkeer wachten,
totdat het wiel verwisseld is.
Blokkeer de wielen met stenen of
andere voorwerpen als de auto
schuin op een helling of op een
slecht wegdek staat.
Start de motor niet als de auto is
opgekrikt.
Als de auto een aanhanger trekt,
ontkoppel dan eerst de aanhanger
en krik dan de auto op. De krik dient uitsluitend
voor het verwisselen van
een wiel van de auto
waarbij hij geleverd is. Gebruik de
krik niet voor het opkrikken van
andere auto’s en monteer geen re-
servewielen van andere auto’s.
Als u het gemonteerde velgtype
wilt vervangen (stalen in plaats
van lichtmetalen of omgekeerd)
moeten tevens alle wielbouten
worden vervangen door bouten
met een lengte die aangepast is
aan het velgtype.Het reservewiel
mag alleen in noodgevallen wor-
den gebruikt. Het gebruik van het
noodreservewiel moet tot een
minimum beperkt blijven en er
mag niet harder worden gereden
dan 80 km/h. Bij een gemonteerd
reservewiel veranderen de rij-ei-
genschappen van de auto. Vermijd
met vol gas optrekken, bruusk
remmen en hoge snelheden in de
bochten.
Zorg ervoor dat de banden-
spanning van het reservewiel altijd
4,2 bar (kg/cm
2) is.
Page 154 of 291

153
Krik de auto uitsluitend
aan de zijkant op. De auto
mag absoluut niet worden
opgekrikt door de hefarm van de
garagekrik onder de aluminium tra-
verse van de achterwielophanging
te plaatsen.
Het reservewiel is niet
geschikt voor de montage
van sneeuwkettingen. Als
u een lekke voorband (aangedreven
wiel) hebt en er moet met sneeuw-
kettingen worden gereden dan
moet u een wiel van de achteras
afhalen en daarvoor in de plaats
het noodreservewiel monteren.Zo
hebt u op de vooras twee normale
wielen waarop uw sneeuwkettin-
gen kunt monteren.
Maak het ventiel absoluut niet
open.
Plaats geen enkel stuk gereed-
schap tussen velg en band.
Controleer regelmatig de spanning
van de banden en van het reserve-
wiel en houdt u daarbij aan de
waarden die beschreven staan in het
hoofdstuk “Technische gegevens”.
WIEL VERWISSELEN
De richtlijnen geven aan dat:
– De krik 2,100 kg moet wegen.
– De krik geen afstelwerkzaamheden mag
vereisen.
– De krik bij beschadiging vervangen
moet worden door een krik van hetzelfde
type.
– Buiten de slinger geen enkel ander
gereedschap op de krik gemonteerd mag
worden.
Op het reservewiel is een oranje sticker
aangebracht waarop de belangrijkste aan-
wijzingen en de beperkingen staan ver-
meld met betrekking tot het gebruik van
het reservewiel. Op de sticker staan de volgende aanwij-
zingen in vier talen vermeld:
A TTENTIE! Alleen tijdelijk ge-
bruiken, 80 km/h max!
Ver vang zo snel mogelijk door
een normaal wiel.
Bedek deze aanwijzing niet.
Ga voor het verwisselen van het wiel als
volgt te werk:
– Stop de auto op een plaats waar het
verkeer niet in gevaar wordt gebracht en in
alle veiligheid het wiel kan worden verwis-
seld. Zet de auto zo mogelijk op een vlak-
ke en stevige ondergrond.
–T rek de handrem aan.
– Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in.
– Til de bekleding in de bagageruimte
op.
Op een sticker op de krik
is het maximum hefver-
mogen aangegeven; de
krik mag nooit voor een zwaarde-
re last worden gebruikt.Deze sticker mag ab-
soluut niet worden ver-
wijderd of afgedekt.
Op het reservewiel mag nooit
een wieldeksel worden gemon-
teerd.
Page 155 of 291

P4U00144
fig. 4
P4U00142
fig. 2
P4U00143
fig. 3
154
P4U00145
fig. 5
–
Draai de blokkeerschroef (hand-
greep) (A-fig. 1) los.
– Neem de gereedschaphouder ( B) uit
en zet de houder dicht bij het te verwisse-
len wiel.
– Neem het reservewiel (C) uit.
–V erwijder het wieldeksel ( A-fig. 2)
(alleen bij uitvoeringen met stalen velgen).
– Draai de wielbouten van het te ver-
wisselen wiel ongeveer één slag los ( B-
fig. 3). –
Plaats de krik onder de auto, dichtbij
het te verwisselen wiel.
–D raai met behulp van slinger
( A-fig. 4) de krik omhoog, zodat de inke-
ping (B-fig. 5 ) aan de bovenzijde van de
krik om het profiel onder de carrosserie (C-
fig. 5) valt op ± 40 cm van de wielkuip.
– Draai de slinger en krik de auto op,
totdat het wiel enkele centimeters los van
de grond is. –
Draai de wielbouten helemaal los
( B-fig. 3 ) en verwijder het wiel.
– Zorg ervoor dat de boutgaten en alle
contactvlakken van het reservewiel
schoon zijn en geen onzuiverheden bevat-
ten, omdat hierdoor na verloop van tijd
de wielbouten kunnen loslopen.
– Monteer het reservewiel, waarbij één
van de gaten ( A-fig. 6) over de bijbe-
horende pen ( B-fig. 6) moet vallen.
P4U00397
fig. 1
Page 156 of 291

155
–Draai de vijf wielbouten handvast.
– Laat de auto zakken en verwijder de
krik.
– Draai de bouten verder vast volgens de
in fig. 7 aangegeven volgorde, zonder het
wieldeksel te monteren.
NORMALE WIEL MONTEREN
–V olg de hiervoor beschreven procedu-
re, krik de auto op en demonteer het re-
servewiel.
– Monteer het normale wiel, waarbij
één van de gaten (A-fig. 6) over de
pen (B-fig. 6 ) moet vallen.
– Draai de wielbouten vast.
Gebruik bij uitvoeringen met lichtmeta-
len velgen de centreerpen. –
Draai de centreerpen ( A-fig. 8) in
één van de boutgaten in de wielnaaf.
– Plaats het wiel op de pen en draai
de vier bouten vast.
– Draai de centreerpen ( A-fig. 8) los
en draai de laatste bout vast.
– Laat de auto zakken en verwijder de
krik; haal vervolgens de wielbouten aan
in de volgorde die hiervoor beschreven is
voor het reservewiel ( fig. 7).
– Druk het wieldeksel (indien aanwe-
zig) voorzichtig vast. Zorg ervoor dat het
ventiel uit de opening in het wieldeksel
steekt. Dr uk op de rand van het wieldek-
sel, te beginnen bij de delen die het
dichtst bij het ventiel zitten, totdat het
wieldeksel geheel vast zit.
P4U00398
fig. 6
P4U00399
fig. 7
P4U00148
fig. 8 BELANGRIJK
Door een verkeerde
montage kan het wieldeksel tijdens het
rijden loslaten.
Ter afsluiting:
– Plaats het verwisselde wiel op de
daarvoor bestemde plek in de bagage-
r uimte
– Druk de krik stevig in de houder om
rammelen tijdens het rijden te voorkomen
– Berg het gebruikte gereedschap op
in de houder
–P laats de gereedschaphouder op het
reservewiel en draai de blokkeerschroef
(A-fig. 1) vast.
Page 157 of 291

156
DEFECTE BUITEN-
VERLICHTINGALGEMENE AANWIJZINGEN
– Als een lampje niet brandt, controleer
dan eerst of de zekering niet doorge-
brand is, voordat u de lamp vervangt.
– Zie voor de plaats van de zekeringen
de paragraaf “Een doorgebrande zeke-
ring” in dit hoofdstuk.
– Controleer, voordat u een defecte lamp
vervangt, of de contacten niet zijn geoxi-
deerd.
– Vervang een defecte lamp door een
exemplaar van hetzelfde type en ver-
mogen.
– Als u een gloeilamp in de koplamp
hebt vervangen, controleer dan om
veiligheidsredenen altijd of de afstelling
nog goed is.
TYPEN GLOEILAMPEN (fig. 9)
Op de auto zijn verschillende typen
gloeilampen gemonteerd:
A. Glasfittinglampen Deze zijn voorzien van een klemfitting. Ver-
wijder de lamp door de lamp uit de houder te
trekken.
B. Gloeilampen met bajonetfitting Voor het verwijderen van de lamp: druk
de lamp iets in, draai de lamp linksom en
verwijder de lamp.
C. Buislampen Ver wijder de lamp door de lamp uit de
veercontacten los te maken.
D. Halogeenlampen Ver wijder de lamp door de borgveer los
te haken.
Modificaties of repara-
ties aan de elektrische
installatie die niet cor-
rect worden uitgevoerd en waar-
bij geen rekening wordt gehou-
den met de technische specifica-
ties van het systeem, kunnen
storingen in de werking en zelfs
brandgevaar veroorzaken.
P4U00149
P4U00150
fig. 9
GLOEILAMP TYPE W
GROOTLICHT D (H1) 55DIMLICHTD (H7) 55PARKEERLICHTEN VOOR B (H6W) 6RICHTINGAANWIJZERS VOOR B (PY21W) 21RICHTINGAANWIJZERS OP VOORSPATBORD A (W5W) 5RICHTINGAANWIJZERS ACHTERB (P21W) 21REMLICHTEN/
PARKEERLICHTEN ACHTER B (21/5W) 21/5ACHTERUITRIJLICHTEN B (P21W) 21MISTACHTERLICHT B (P21W) 21PLAFONDVERLICHTING VOOR EN BAGAGERUIMTEVERLICHTING C (C10W) 10KENTEKENPLAATVERLICHTINGA (W5W) 5MISTLAMPEN VOORD (H1) 55DERDE REMLICHTA (3,2W) 3,2
PLAFONDVERLICHTING ACHTER, VERLICH. DASHBOARDKASTJE EN INSTAPVERL. C (C5W)5
Page 158 of 291

157
KOPLAMPUNITS
In de koplampunits zijn de gloeilampen
voor de richtingaanwijzers, de parkeerver-
lichting, het dimlicht en het grootlicht ge-
monteerd.
Ve rw ijder om de gloeilampen voor de
parkeerverlichting, het dimlicht en het
grootlicht te vervangen het deksel door
het linksom te draaien.
De lampen zijn op de volgende wijze in
de koplampunit geplaatst ( fig. 10):
A. Richtingaanwijzers
B. Dimlicht
C. Grootlicht/parkeerlicht.
P4U00152
fig. 11
P4U00151
fig. 10
Halogeenlampen be-
vatten gas onder druk.
Bij breuk kunnen er
glassplinters wegschieten.
Halogeenlampen mag u
uitsluitend aanraken op
het metalen gedeelte.
Als u de bol met uw vingers aan-
raakt, zal de lichtopbrengst van
de lamp teruglopen en kan ook de
levensduur beperkt worden. Als u
de bol per ongeluk toch hebt aan-
geraakt, moet u de bol schoon-
wrijven met een doekje met alco-
hol en daarna laten drogen.Monteer na het ver-
vangen van een lamp
het deksel door het
rechtsom te draaien en zorg er-
voor dat het deksel goed vast
zit (geborgd).
Wij raden u aan defecte
gloeilampen, indien mo-
gelijk, door de Alfa Ro-
meo-dealer te laten vervangen. De
juiste werking en afstelling van de
buitenverlichting zijn van essen-
tieel belang voor de rijveiligheid en
bovendien wettelijk verplicht.
RICHTINGAANWIJZERS VOOR
Gloeilamp (oranje, type B, 21W) ver-
vangen:
– Draai de lamphouder (A-fig. 11)
linksom en trek hem uit de zitting.
Page 159 of 291

158
–Verwijder de lamp (B-fig. 12) uit
de houder (A-fig. 12) door de lamp
iets in te drukken en linksom te draaien.
–V ervang de lamp (B-fig. 12).
–M onteer de lamphouder ( A-fig.
12), waarbij de lippen van de lamphou-
der in de uitsparingen moeten vallen van
de lampunit; draai vervolgens de houder
rechtsom.DIMLICHTEN (fig. 13)
Gloeilamp (type D, 55W) vervangen:
–V erwijder het beschermdeksel.
– Maak de stekker los. ( A).
– Haak de borgveer van de lamp ( B)
los.
– Verwijder en vervang de lamp.
– Monteer de nieuwe lamp, waarbij de
lippen op het metalen deel in de uitspa-
ringen van de reflector moeten vallen.
Haak vervolgens de borgveer ( B) weer
vast.
– Maak de stekker(A ) vast.
– Monteer het beschermdeksel op de
juiste wijze.
GROOTLICHT (fig. 14)
Gloeilamp (type D, 55W) vervangen:
–V erwijder het beschermdeksel.
– Maak de borgveer (A) los.
– Maak de hoofdvoedingskabel ( B)
los.
–V erwijder en vervang de lamp (C).
– Maak de voedingskabel ( B) vast.
– Plaats de nieuwe lamp, waarbij de
lippen op het metalen deel in de uit-
sparingen van de reflector moeten vallen.
– Haak de borgveer ( A) vast.
– Monteer het beschermdeksel op de
juiste wijze.
P4U00153
fig. 12
P4U00154
fig. 13
P4U00155
fig. 14
Page 160 of 291

159
–Verwijder de lamp (C-fig. 16) uit
de lamphouder door de lamp iets in te
drukken en linksom te draaien.
–V ervang de lamp en monteer de lamp-
houder (B-fig. 16) in de zitting.
– Monteer het beschermdeksel op de
juiste wijze (A-fig. 15).RICHTINGAANWIJZERS OP
VOORSPATBORD
Gloeilamp (type A, 5W) vervangen:
–Dr uk met de hand het lampenglas in
de richting van de achterzijde van de
auto, zodat de bevestigingsveer ( A-fig.
17) wordt samengedrukt. Maak de voor-
zijde los en verwijder de lampunit.
– Draai de lamphouder (B-fig. 18)
linksom en verwijder het lampenglas ( D-
fig. 18).
–V erwijder de geklemde lamp (C-fig.
18) en vervang de lamp.
– Plaats de lamphouder ( B-fig. 18)
in het lampenglas ( D-fig. 18) en mon-
teer de lampunit. Controleer of de beves-
tigingsveer (A-fig. 17) goed vastzit.
Ga voorzichtig te werk
bij het verwijderen van
de richtingaanwijzerunit
op het voorspatbord zodat de
carrosserie en het lampenglas
niet beschadigd worden.
P4U00158
fig. 17
P4U00159
fig. 18fig. 16
P4U00157
fig. 15
P ARKEERLICHTEN VOOR
Halogeenlamp (type B, 6W) vervangen:
–V erwijder het beschermdeksel ( A-
fig. 15).
–T rek de geklemde lamphouder ( B-
fig. 15) los.
P4U00156