Alfa Romeo 4C 2015 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2015, Model line: 4C, Model: Alfa Romeo 4C 2015Pages: 207, PDF Size: 7.73 MB
Page 31 of 207

VENTILATIE
Ga als volgt te werk om het interieur
goed te ventileren:
❒zet de luchtuitstroomopeningen en
luchtroosters helemaal open;
❒draai knop A naar het blauwe gebied;
❒zet schuif B naar
.
❒draai knop C naar de gewenste
ventilatorsnelheid;
❒draai knop D naar
INSCHAKELING VAN DE
INTERNE
LUCHTRECIRCULATIE
zet schuif B naar
.
Geadviseerd wordt de interne
luchtrecirculatie in te schakelen in de file
of in tunnels, om te voorkomen dat
vervuilde lucht in het interieur komt.
Gebruik de functie niet langdurig, vooral
als er meer dan twee passagiers aan
boord zijn, om te voorkomen dat de
ruiten beslaan.BELANGRIJK Met het
recirculatiesysteem van de interne lucht
kunnen de gewenste verwarmings- of
ventilatieomstandigheden sneller
verkregen worden. Het wordt echter
afgeraden de interne luchtrecirculatie in
te schakelen op regenachtige of koude
dagen om te voorkomen dat de ruiten
beslaan.
KLIMAATREGELING
(koeling)
Ga als volgt te werk:
❒draai knop A naar het blauwe gebied;
❒draai knop C naar 1 (1ste
ventilatorsnelheid). Draai, voor snelle
koeling, knop C naar 4 (maximum
ventilatorsnelheid).
❒zet schuif B naar
.
❒draai knop D naar
❒druk op knop E.
Regeling koeling
Ga als volgt te werk:
❒zet schuif B naar
.
❒draai knop A naar het rode gebied
om de temperatuur te verhogen;
❒draai knop C linksom om de
ventilatorsnelheid te verlagen.ONTWASEMING
BUITENSPIEGELS
Druk op
knop F fig. 21 om deze
functie in te schakelen.
Inschakeling wordt aangegeven met het
digitale lampje op het display.
Druk nogmaals op de
knop om de
functie uit te schakelen.
ONDERHOUD VAN HET
SYSTEEM
Schakel in de winter de klimaatregeling
minstens eens per maand ongeveer
10 minuten in. Laat vóór het begin van
het zomerseizoen het systeem
controleren door een speciaal Alfa
Romeo Servicepunt.
3)
27
Page 32 of 207

BELANGRIJK
3) Het systeem gebruikt koelmiddel
R1234yf dat het milieu niet
verontreinigt als het per ongeluk
weglekt. Gebruik onder geen
beding koelmiddel R134a, een
vloeistof die niet alleen niet
compatibel met de
systeemcomponenten is, maar in
belangrijke mate bijdraagt aan het
broeikaseffect.
BUITENVERLICHTING
IN HET KORT
Met de linkerhendel fig. 22 kunnen de
meeste soorten buitenverlichting
bediend worden. De buitenverlichting
kan alleen worden ingeschakeld
met de contactsleutel in de stand
MAR.
Het instrumentenpaneel en de
bedieningselementen op het
dashboard en de middelste tunnel
gaan tegelijk branden met de
buitenverlichting.DAGRIJLICHTEN (DRL)
"Daytime Running Lights"
Met de contactsleutel op MAR en
draaischakelaar A fig. 22 naargedraaid, gaan de dagrijlichten
automatisch aan. De andere lampen en
de binnenverlichting blijven uit.
BELANGRIJK De dagrijlichten zijn een
alternatief voor het dimlicht in landen
waarin het verplicht is om de lichten
overdag in te schakelen, waar dit niet
verplicht is, is het gebruik van de
dagrijlichten toegestaan.
BELANGRIJK De dagrijlichten mogen
niet gebruikt worden ter vervanging van
het dimlicht tijdens het rijden in het
donker en in tunnels. Het gebruik van
de dagrijlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het
land waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
STADSLICHT/DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de draaischakelaar A fig. 22
naar
.
De dagrijlichten worden uitgeschakeld
en het stadslicht en het dimlicht worden
ingeschakeld. Het
controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden.
22A0L0020
28
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 33 of 207

PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door
draaischakelaar A fig. 22 eerst naar
stand
en vervolgens naar stand
te draaien.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
GROOTLICHT
Om het grootlicht in te schakelen, moet
de draaischakelaar A op
staan, en
de hendel naar het stuurwiel tot voorbij
de aanslag worden getrokken. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer de hendel weer naar het
stuurwiel tot voorbij de aanslag wordt
getrokken, wordt het grootlicht
uitgeschakeld, gaat het dimlicht weer
branden en dooft het
waarschuwingslampje
.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hiervoor de hendel naar het
stuurwiel (instabiele stand), ongeacht
de stand van de draaischakelaar A. Het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.MISTACHTERLICHTEN
Zie voor het in- en uitschakelen van de
mistachterlichten het hoofdstuk
"Bedieningselementen".
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de (stabiele) stand:
❒omhoog: schakelt de
richtingaanwijzer rechts in;
❒omlaag: schakelt de richtingaanwijzer
links in.
Controlelampje
ofknippert op het
instrumentenpaneel.
De richtingaanwijzers worden
automatisch uitgeschakeld als het
stuurwiel weer wordt rechtgezet.
"Rijbaanwissel"-functie
Zet, als u het verwisselen van rijbaan
wilt aangeven, de linkerhendel korter
dan een halve seconde naar de
instabiele stand. De richtingaanwijzer
aan de gekozen kant knippert vijf maal
en wordt vervolgens automatisch
uitgeschakeld."FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór de
auto gedurende bepaalde tijd verlicht
worden.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand
STOP of verwijderd, hendel A binnen
2 minuten na het uitzetten van de
motor naar het stuurwiel.
Elke keer als de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Bovendien gaat, elke keer als de hendel
wordt bediend, het controlelampje
op het instrumentenpaneel
branden. Op het display worden de
voor de functie ingestelde tijdsduur en
de bijbehorende symbolen
weergegeven.
Het waarschuwingslampje gaat
branden wanneer de hendel bediend
wordt en blijft branden tot de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt uitsluitend de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.
29
Page 34 of 207

Uitschakeling
Houd de hendel langer dan 2 seconden
naar het stuurwiel getrokken.RUITEN REINIGEN
IN HET KORT
Met de rechterhendel wordt de
ruitenwisser/-sproeier voor bediend.
Deze werkt alleen met de
contactsleutel in de stand MAR.
RUITENWISSER/
-SPROEIER
Werking
12) 13)
Draaischakelaar A fig. 23 kan in de
volgende standen gezet worden:
Oruitenwisser uit;
wissen met interval;
langzaam continu wissen;
snel continu wissen.Zet de hendel omhoog (onstabiele
stand) om het wissen te beperken tot
de tijd dat de hendel in deze stand
wordt gehouden. Bij het loslaten keert
de hendel terug naar de beginstand
en wordt de werking van de
ruitenwissers automatisch afgebroken.
Met de draaischakelaar A fig. 23 in
stand
, wordt de wissnelheid
automatisch aan de voertuigsnelheid
aangepast.
"Intelligente" wis-/
wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur
(onstabiele stand) om de ruitensproeier
in te schakelen. Als de hendel langer
dan een halve seconde wordt
aangetrokken, dan worden in één
beweging de ruitenwisser en -sproeier
tegelijk ingeschakeld.
Als de hendel wordt losgelaten, maakt
de ruitenwisser nog drie slagen. Na
ongeveer 6 seconden volgt nog een
extra slag.
23A0L0021
30
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 35 of 207

BELANGRIJK
12) Gebruik de ruitenwisser niet om
opgehoopte sneeuw of ijs van de
voorruit te verwijderen. In
dergelijke omstandigheden wordt
bij overbelasting van de
ruitenwisser de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de
ruitenwisser enkele seconden
wordt uitgeschakeld. Als hierna
de ruitenwisser niet meer werkt
(ook niet na de motor opnieuw te
hebben gestart), neem dan
contact op met een speciaal Alfa
Romeo Servicepunt.
13) Schakel de ruitenwisser niet met
van de ruit opgetilde wisserbladen
in.
CRUISE-CONTROL
(voor bepaalde versies/markten)
IN HET KORT
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem waarmee de gewenste
rijsnelheid gehandhaafd kan worden,
zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen. Het systeem kan gebruikt
worden bij een snelheid van meer
dan 30 km/h op lange, droge en
rechte wegen met weinig
veranderingen in de
rijomstandigheden (bijv. snelwegen).
Het gebruik van de cruise-control
wordt dus niet aanbevolen op
buitenwegen met druk verkeer.
Gebruik het systeem niet in de stad.
Inschakelen
Zet de draaischakelaar A fig. 24 op
.
Het systeem kan niet worden
ingeschakeld als het voertuig in de 1e
versnelling of in de achteruit staat.
Het is raadzaam om het systeem in te
schakelen vanaf de 5e versnelling of
hoger.
Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.Wanneer het systeem is ingeschakeld,
gaat het digitale lampje
branden
en verschijnt een bijbehorend bericht
op het display.
Snelheid opslaan
Ga als volgt te werk:
❒zet de draaischakelaar A fig. 24 op
en trap het gaspedaal in om de
gewenste snelheid te bereiken;
❒beweeg de hendel ten minste één
seconde omhoog (+) en laat deze
vervolgens los: de snelheid wordt
opgeslagen en het gaspedaal kan
losgelaten worden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd
worden door het gaspedaal in te
trappen: als het gaspedaal vervolgens
wordt losgelaten, keert de auto terug
naar de eerder opgeslagen snelheid.
24A0L0022
31
Page 36 of 207

Snelheid oproepen
Als het systeem is uitgeschakeld door
bijvoorbeeld het intrappen van het
rempedaal, kan de ingestelde snelheid
als volgt worden opgeroepen:
❒geef geleidelijk gas totdat een
snelheid in de buurt van de
opgeslagen snelheid wordt bereikt;
❒schakel de versnelling in die
ingeschakeld was op het moment
dat de snelheid werd opgeslagen;
❒druk op de CANCEL/RESUME-knop
(B fig. 24).
Snelheid verhogen
Dit kan op twee manieren:
❒door het gaspedaal in te trappen en
de nieuwe snelheid op te slaan
of
❒door de hendel omhoog (+) te zetten
tot de nieuwe snelheid is bereikt, die
automatisch wordt opgeslagen.
Elke beweging van de hendel komt
overeen met een verhoging van de
snelheid van ongeveer 1 km/h; als de
hendel omhoog wordt gehouden,
dan neemt de snelheid traploos toe.Snelheid verlagen
Dit kan op twee manieren:
❒door het systeem uit te schakelen en
de nieuwe snelheid op te slaan
of
❒door de hendel omlaag (–) te
bewegen tot de nieuwe snelheid is
bereikt, die automatisch wordt
opgeslagen.
Elke beweging van de hendel komt
overeen met een kleine verlaging van
de snelheid van ongeveer 1 km/h;
als de hendel omlaag wordt gehouden,
dan neemt de snelheid traploos af.
Uitschakelen
De bestuurder kan het systeem op de
volgende manieren uitschakelen:
❒door de draaischakelaar A fig. 24 op
Ote zetten;
❒door de motor uit te schakelen;
❒door op de CANCEL/RESUME-knop
te drukken;❒door het rem- of gaspedaal in te
trappen; in het laatste geval wordt
het systeem niet volledig
uitgeschakeld, maar wordt voorrang
aan het acceleratieverzoek gegeven.
Het systeem blijft actief, zonder de
noodzaak om de CANCEL/
RESUME-knop te bedienen om na
het accelereren naar de vorige
toestand terug te keren.
14) 15)
Automatische
uitschakeling
In de volgende gevallen wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld:
❒als het ABS- of het ESC-systeem
ingrijpt;
❒bij een voertuigsnelheid onder de
ingestelde limiet;
❒in geval van een systeemstoring.
BELANGRIJK
14) Druk niet op de "N"-toets op het
bedieningspaneel van de
versnellingsbak als met
ingeschakelde cruise-control
wordt gereden.
32
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 37 of 207

15) Als de cruise-control niet goed
werkt of als er een storing is,
draai schakelaar A fig. 24 naarO
en neem contact op met een
speciaal Alfa Romeo Servicepunt.PLAFONDVERLI
Werking
Het lampenglas van plafondverlichting
A fig. 25 kan in drie standen worden
gezet:
❒rechts ingedrukt: lampje altijd aan
❒links ingedrukt: lampje altijd uit
❒middelste stand (neutraal): het lampje
gaat aan/uit bij het openen/sluiten
van de portieren.
TIJDSCHAKELING
PLAFONDVERLICHTING
Om het in-/uitstappen in het donker en
op slecht verlichte plaatsen te
vergemakkelijken zijn er twee
tijdregelingen voorzien.Tijdschakeling bij het
instappen
De plafondverlichting gaat als volgt
branden:
❒ongeveer 10 seconden wanneer de
portieren worden ontgrendeld;
❒ongeveer 3 minuten wanneer een van
de portieren wordt geopend;
❒ongeveer 10 seconden wanneer een
van de portieren wordt gesloten.
De tijdregeling wordt onderbroken
wanneer de sleutel in de stand MAR
wordt gedraaid.
Tijdschakeling bij het
uitstappen
Als de sleutel uit het contactslot wordt
verwijderd, gaat de plafondverlichting
op de volgende manieren branden:
❒ongeveer 10 seconden, als de sleutel
binnen 2 minuten na het uitschakelen
van de motor wordt verwijderd;
❒ongeveer 3 minuten wanneer een van
de portieren wordt geopend;
❒ongeveer 10 seconden wanneer een
van de portieren wordt gesloten.
De tijdschakeling stopt automatisch
wanneer de portieren vergrendeld
worden.
25A0L0060
33
-
CHTING
Page 38 of 207

BEDIENINGSELE
ALARMKNIPPERLICHTEN
Werking
Druk op schakelaar A fig. 26 om de
lichten in/uit te schakelen.
Controlelampjes
enop het paneel
branden als de alarmknipperlichten
aan zijn.
16)
MISTACHTERLICHT
Werking
Druk op
fig. 27 om het licht in- of uit
te schakelen.De led op de knop gaat branden om
aan te geven dat het mistachterlicht is
ingeschakeld. Het mistachterlicht gaat
alleen branden als het dimlicht is
ingeschakeld.
CENTRALE
PORTIERVERGRENDELING
Werking
Druk op de knop
fig. 28 om alle
portieren tegelijk te vergrendelen. Als de
portieren vergrendeld zijn, gaat de led
op de knop branden.
De vergrendeling vindt onafhankelijk
van de stand van de contactsleutel
plaats.AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER
Werking
Deze treedt in werking bij een botsing
en leidt tot:
❒afsluiting van de brandstoftoevoer
waardoor de motor afslaat;
❒automatische ontgrendeling van de
portieren
❒automatische inschakeling van de
interieurverlichting;
❒inschakeling van de
alarmknipperlichten.
Het digitale
waarschuwingslampje
en het speciale bericht op het display
geven de inwerkingtreding van het
systeem aan.
26A0L0023
27A0L002428A0L0026
34
WEGWIJS IN UW AUTO
-
MENTEN
Page 39 of 207

Controleer de auto zorgvuldig op
brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de
motorruimte, onder de auto of in de
buurt van de tank.
17)
Draai na een botsing de contactsleutel
naar STOP om te voorkomen dat de
accu leegloopt.
Ga als volgt te werk om de correcte
werking van de auto te herstellen:
❒zet de bedieningshendel van de linker
richtingaanwijzer in de middelste
stand (neutraal);
❒draai de contactsleutel in de stand
MAR;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts
in;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts
uit;
❒schakel de richtingaanwijzer links in;
❒schakel de richtingaanwijzer links uit;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts
in;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts
uit;
❒schakel de richtingaanwijzer links in;
❒schakel de richtingaanwijzer links uit;
❒draai de contactsleutel naar de
stand STOP;
❒draai de contactsleutel naar de stand
MAR.BELANGRIJK
16) Het gebruik van
alarmknipperlichten wordt
geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het
land waar u rijdt: neem de
wettelijke voorschriften in acht.
17) Als na een botsing een
brandstoflucht wordt geroken of
brandstoflekkage wordt
geconstateerd, het systeem niet
opnieuw inschakelen om het
risico op brand te voorkomen.
INTERIEURUI
OPBERGVAKKEN
Voor
Bij bepaalde versies/markten, bezit de
auto een opbergvak A fig. 29 op het
dashboard.
Achter
Dit opbergvak bevindt zich in het
midden van de scheidingswand en is
gemakkelijk toegankelijk vanaf de 2
stoelen. Druk om het te openen op
knop A fig. 30 en maak klem B los. Er
zit een slot in knop A, zodat het
opbergvak kan worden afgesloten met
een speciale sleutel.
Bij sommige versies is het opbergvak
vervangen door een tas van gaas
fig. 31.
29A0L0159
35
-
TRUSTING
Page 40 of 207

OPBERGVAK
(voor bepaalde versies/markten)
Dit bevindt zich onder het dashboard
voor de passagiersstoel, op het punt
aangegeven in fig. 32.STOPCONTACT
Dit bevindt zich op de middelste tunnel
fig. 33.
BELANGRIJK Sluit geen apparaten met
een hoger vermogen dan 180 W op
het stopcontact aan. Beschadig het
stopcontact niet door ongeschikte
stekkers te gebruiken.AANSTEKER
(voor bepaalde versies/markten)
Werking
Deze bevindt zich op de middelste
tunnel . Druk knop A fig. 34 in om de
aansteker in te schakelen.
Na enkele seconden keert de knop
terug naar de beginstand en is de
aansteker gebruiksklaar.
18)
BELANGRIJK Controleer na gebruik
altijd of de aansteker is uitgeschakeld.
BELANGRIJK Sluit geen apparaten met
een hoger vermogen dan 180 W op
het stopcontact aan. Beschadig het
stopcontact niet door ongeschikte
stekkers te gebruiken.
30A0L0156
31A0L0157
32A0L0166
33A0L0030
34A0L0031
36
WEGWIJS IN UW AUTO