Alfa Romeo MiTo 2016 Handleiding (in Dutch)

Page 91 of 280

In het Alfa Romeo Lineaccessori assortiment is speciaal voor deze auto
een imperiaal/skidrager opgenomen.
BELANGRIJK Wees uiterst voorzichtig bij het letterlijk opvolgen van de
aanwijzingen op de balkset.
Controleer na een korte rit of de schroeven van de
bevestigingspunten nog goed zijn vastgedraaid.
Overschrijd nooit het maximum toegestane draagvermogen
(zie hoofdstuk "Technische gegevens").
Verdeel de lading gelijkmatig en houd bij het rijden
rekening met een verhoogde zijwindgevoeligheid.
De wettelijke voorschriften betreffende de maximale
afmetingen moeten altijd worden gerespecteerd.
KOPLAMPEN
LICHTBUNDEL AFSTELLEN
Een goede afstelling van de koplampen is belangrijk voor het comfort
en de veiligheid van de bestuurder en alle overige weggebruikers.
Dit wordt bovendien geregeld door specifieke voorschriften van
de wegenverkeerswetgeving.
De koplampen moeten juist gericht zijn om de beste zichtcondities voor
uzelf en de anderen te garanderen, terwijl met ingeschakelde
koplampen wordt gereden. Raapleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk
voor het controleren en eventueel afstellen.
HOOGTEREGELING KOPLAMPEN
De hoogteregeling werkt met de contactsleutel in de stand MAR en
ingeschakelde dimlichten.
fig. 72A0J0305
87
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 92 of 280

Stand 0: een of twee personen op de voorstoelen.
Stand 1: 4 personen.
Stand 2: 4 personen + bagage in bagageruimte.
Stand 3: bestuurder + maximum toegestane lading volledig in de
bagageruimte opgeborgen.
BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het
gewicht van de vervoerde lading verandert.
MISTLAMPEN AFSTELLEN
(voor bepaalde versies/markten)
Raapleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk voor het controleren en
eventueel afstellen.
KOPLAMPAFSTELLING IN HET
BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waar de auto
oorspronkelijk is gekocht. Als gereden wordt in landen waar op de
andere weghelft wordt gereden, moeten, om verblinding van
tegenliggers te voorkomen, delen van de koplamp worden afgedekt
overeenkomstig de wegenverkeerswetgeving van het betreffende land.
fig. 73 - Versies met Start&Stop-systeemA0J0306
88
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Koplampverstelling
Druk op de
knoppen offig. 72. De ingestelde stand wordt op
de display getoond. fig. 73

Page 93 of 280

ABS
Het ABS is geïntegreerd in het remsysteem en voorkomt dat de wielen
tijdens het remmen blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en
de druk die op het pedaal wordt uitgeoefend. Het ABS verhindert zo
dat één of meerdere wielen doorslippen. Daardoor blijft de auto
bestuurbaar, zelfs bij noodstops.
Het geheel wordt aangevuld met het EBD-systeem (Electronic Braking
Force Distribution) dat zorgt voor de verdeling van de remkracht tussen
de voor- en de achterwielen.
BELANGRIJK Een inrijperiode van circa 500 km is vereist om het beste
uit het remsysteem te halen: vermijd tijdens deze periode bruusk,
herhaaldelijk of langdurig remmen.
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
De bestuurder kan merken wanneer het ABS wordt ingeschakeld
doordat een trilling aan het rempedaal voelbaar is en het systeem
ietwat meer geluid maakt: dit geeft aan dat de snelheid moet worden
aangepast aan het type wegdek waarop wordt gereden.
MECHANICAL BRAKE ASSIST
(remassistent bij noodstop)
(voor bepaalde versies/markten)
Dit systeem, dat niet uitgeschakeld kan worden, herkent eventuele
noodstops (in functie van de snelheid waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt). Hierdoor kan het remsysteem sneller en krachtiger
ingrijpen.
BELANGRIJK Bij het ingrijpen van de Mechanical Brake Assist kan
geluid hoorbaar zijn. Dit is een normaal verschijnsel . Houd in elk
geval het rempedaal goed ingetrapt.
Als het ABS-systeem ingrijpt, dan is de grip van de
banden op het wegdek beperkt. Verlaag en pas de
snelheid aan in functie van de beschikbare grip.
Het ABS benut zoveel mogelijk de beschikbare grip
maar kan hem niet verhogen. Rijd dus altijd
voorzichtig op gladde weggedeelten en neem geen
onnodige risico’s.
Wanneer het ABS wordt ingeschakeld, is een trilling
aan het rempedaal voelbaar. Verlaag de remdruk niet
en houd het rempedaal goed ingetrapt; zo zorgt het
systeem voor de kortste remweg in functie van de conditie van
het wegdek.
89
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 94 of 280

ESC (Electronic Stability
Control) SYSTEEM
Dit is een elektronisch systeem dat de voertuigstabiliteit regelt als de
wielen hun grip verliezen, waardoor de richtingsstabiliteit behouden
blijft.
Het systeem herkent potentieel gevaarlijke situaties voor de stabiliteit
van de auto en grijpt automatisch en op gedifferentieerde manier in op
de remmen van de vier wielen door een stabiliserend koppel te
leveren.
Het ESC systeem omvat ook de volgende subsystemen:
❒Hill Holder
❒ASR
❒Brake Assist
❒MSR
❒CBC
❒“ELECTRONIC Q2” (“E-Q2”)
❒DST
ACTIVERING SYSTEEM
Het ESC-systeem wordt automatisch ingeschakeld wanneer de motor
wordt gestart; het kan niet worden uitgeschakeld.
INGREEP VAN HET SYSTEEM
Als het systeem wordt ingeschakeld, gaat het lampjeop het
instrumentenpaneel knipperen, om de bestuurder te waarschuwen dat
de stabiliteit en de grip van de auto erg beperkt is.
HILL HOLDER
Dit systeem is een onderdeel van het ESC-systeem en helpt de
bestuurder bij het wegrijden op hellingen.
Het wordt in de volgende gevallen automatisch geactiveerd:
❒opwaartse helling: als het voertuig stilstaat op een opwaartse helling
van meer dan 5% met draaiende motor, ingetrapt rempedaal en de
versnellingsbak in de vrijstand of met ingeschakelde versnelling
(andere dan achteruit);
❒neerwaartse helling: als het voertuig stilstaat op een neerwaartse
helling van meer dan 5% met draaiende motor, ingetrapt rempedaal
en ingeschakelde achteruitversnelling.
Tijdens het wegrijden houdt de regeleenheid van het ESC-systeem de
wielen geremd, totdat het nodige motorkoppel is bereikt om te kunnen
wegrijden, of in ieder geval circa 2 seconden, zodat de bestuurder
de rechtervoet zonder problemen van het rempedaal naar het
gaspedaal kan verplaatsen.
Als na deze tijd niet is weggereden, wordt het systeem automatisch
uitgeschakeld en wordt de remdruk geleidelijk gereduceerd. Tijdens
deze fase kan een geluid hoorbaar zijn. Dit geluid wijst erop dat
het voertuig weldra in beweging zal komen.
BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is geen handrem. Verlaat
daarom nooit de auto zonder eerst de handrem te hebben
aangetrokken, de motor te hebben afgezet en de eerste versnelling te
hebben ingeschakeld.
ASR (AntiSlip Regulation) SYSTEEM
Dit systeem is een onderdeel van het ESC-systeem. Het grijpt
automatisch in als één of beide aangedreven wielen slippen, grip
verliezen op natte wegen (aquaplaning) en bij het optrekken op glad,
besneeuwd of met ijzel bedekt wegdek, enz.
90
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 95 of 280

Afhankelijk van de slipcondities, kunnen twee verschillende
regelsystemen worden geactiveerd:
❒als beide aangedreven wielen doorslippen, grijpt het ASR-systeem
in door het door de motor doorgegeven vermogen te reduceren;
❒als slechts één aangedreven wiel slipt, grijpt het ASR-systeem
automatisch in door het slippende wiel te remmen.
Voor een goede werking van de ESC- en ASR-systemen
moeten alle vier de banden van hetzelfde merk en
type zijn, in uitstekende staat verkeren en, vooral, van
het voorgeschreven type en maat zijn.
Het ESC-systeem blijft ook ingeschakeld wanneer met
het noodreservewiel wordt gereden. Onthoud altijd
dat het noodreservewiel kleiner is dan een normale
band, waardoor het minder grip levert.
De prestaties van het ESC- en het ASR-systeem mogen
de bestuurder nooit aanmoedigen om onnodige risico's
te nemen. Pas het rijgedrag steeds aan de conditie
van het wegdek, het zicht en het verkeer aan. De bestuurder is in
elk geval verantwoordelijk voor een veilige rijstijl.
BRAKE ASSIST (remassistent bij
noodstop)
Dit systeem, dat niet uitgeschakeld kan worden, herkent eventuele
noodremmanoeuvres (op basis van de snelheid waarmee het
rempedaal wordt ingetrapt) en versnelt de reactie van het remsysteem.
Het Brake Assist systeem wordt uitgeschakeld in geval van storing
van het ESC-systeem.
MSR-SYSTEEM
(Motor Schleppmoment Regelung)
Dit systeem is een onderdeel van het ABS-systeem dat bij bruusk
terugschakelen ingrijpt door het motorkoppel te regelen, zodat
overmatige aandrijving op de aangedreven wielen wordt voorkomen,
wat vooral bij slechte gripcondities tot verlies van stabiliteit van de
auto kan leiden.
CBC (Cornering Brake Control)
SYSTEEM
Deze functie verbetert de verdeling van de remdruk over de vier wielen
(om de beschikbare grip volledig te benutten), wanneer in bochten
wordt geremd als het ABS ingrijpt. Dit zorgt voor een kortere remweg
en vooral voor meer stabiliteit bij het nemen van bochten.
91
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 96 of 280

“ELECTRONIC Q2” (“E-Q2”)
Het “Electronic Q2” systeem gebruikt het remsysteem om een effect te
bereiken dat op dat van een differentieel met beperkte slip lijkt.
Het voorste remsysteem werkt bij acceleratie in bochten op het
binnenwiel in door de aandrijving van het buitenwiel te vergroten (dus
meer te belasten) en door te zorgen voor een dynamische en continue
koppelverdeling tussen de voorste aangedreven wielen op basis van de
rij- en wegdekcondities.
Samen met de McPherson voorwielophanging zorgt dit systeem voor
een bijzonder doeltreffend en sportief rijgevoel.
DST SYSTEEM (Dynamic Steering
Torque)
Deze functie integreert Dual Pinion stuurbekrachtiging in de werking
van de ESC. Bij bijzondere manoeuvres regelt het ESC-systeem de
stuurinrichting door een stuurkoppel te activeren om de bestuurder zo
goed mogelijk bij te staan.
Het systeem werkt op gecoördineerde wijze in op de remmen en de
stuurinrichting om de wielophanging en het veiligheidsniveau van de
auto in zijn geheel te verbeteren. De stuurinrichting zorgt voor extra
koppel op het stuurwiel.
“Alfa DNA”-SYSTEEM
(Dynamische controle van de
auto)
Dit systeem wordt bediend met de hendel A fig. 74 (op de
tunnelconsole) waarmee drie verschillende rijmodussen naargelang de
rijstijl en wegcondities kunnen worden gekozen:
❒d = Dynamic (sportieve rijmodus);
❒n = Natural (rijmodus voor normale omstandigheden);
❒a = All Weather (rijmodus bij condities met gebrekkige grip, zoals
regen en sneeuw).
Het systeem grijpt ook in op de dynamische controle van de auto
(motor, sturing, VDC-systeem, instrumentenpaneel).
RIJMODUSSEN
De hendel A beschikt over een stabiele stand. Met andere woorden, de
hendel blijft altijd in de middelste stand.
fig. 74A0J0090
92
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 97 of 280

De gekozen rijmodus wordt aangegeven met een brandende led op
het paneel en wordt op het herconfigureerbaar multifunctioneel display
as volgt aangegeven:
❒Dynamische modusfig. 75 (displayweergave beschikbaar
voor bepaalde versies/markten)
❒All Weather Modusfig. 76
“Natural”
Wanneer de modus “Natural” is gekozen, worden er geen meldingen
en symbolen op de display weergegeven.
ESC en ASR systemen:de activeringsdrempels zijn ingesteld voor
comfort en veiligheid onder normale grip- en rijomstandigheden.
Stuurwielafstelling:functies ingesteld voor comfort onder normale
gebruiksomstandigheden.
DST:standaard remregeling gecombineerd met ABS/ESC. Standaard
regeling van zijdelingse versnelling. Overstuurcompensatie: met een
lichte impuls op het stuurwiel wordt de bestuurder geadviseerd om de
geschiktste manoeuvre uit te voeren.Motor:standaard respons.
INSCHAKELING/UITSCHAKELING
“Dynamic” MODUS
Inschakeling
Breng de hendel A fig. 74 omhoog (nabij de letter “d”) en houd hem
in deze stand gedurende 0,5 seconden tot de betreffende leds branden
of tot het woord “Dynamic” op de display verschijnt (zie fig. 77).
Nog het loslaten keert de hendel A terug naar de middelste stand.
ESC en ASR:activeringsdrempels voor een aangenamere,
sportievere rijstijl, waarbij stabiliteit van het voertuig wordt verzekerd.
Stuurwielafstelling:gebruikt de sportfunctie.
DST:standaard remregeling gecombineerd met ABS/ESC. Standaard
regeling van zijdelingse versnelling. Compenseert overstuur afhankelijk
van de ESC/ASR activeringsdrempels: met een lichte impuls op het
stuurwiel wordt de bestuurder geadviseerd de geschiktste manoeuvre
uit te voeren.
fig. 75A0J0227fig. 76A0J0290
93
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 98 of 280

Motor:snellere respons + Overboost voor maximalisatie van het
koppelniveau (voor bepaalde versies/markten).
Bij de 1.4 Turbo MultiAirversies maakt de motorregeleenheid het, als
de bedrijfsmodus “Dynamic” gekozen wordt, die de turbofunctie
van de turbocompressor activeert (overboost): afhankelijk van de stand
van het gaspedaal en gedurende beperkte tijd, het systeem mogelijk
om maximale drukniveaus te genereren binnenin de turbocompressor
en het motorkoppel kan hogere waarden bereiken dan normaal.
Deze functie is met name handig wanneer maximale prestaties
gevraagd worden voor een korte tijd (bijv. bij het inhalen).
BELANGRIJK Tijdens het accelereren, wanneer de “Dynamic” functie
gebruikt wordt, kan het stuur enigszins trillen, wat typisch is voor
een sportieve instelling.Uitschakeling
Om de “Dynamic” modus uit te schakelen en terug te keren naar de
“Natural” modus, beweeg de hendel nogmaals zoals voorheen
aangegeven. In dit geval gaat de led van de “Natural” modus branden
en wordt het opschrift “Natural on” op het herconfigureerbaar
multifunctioneel display weergegeven (zie fig. 78).
INSCHAKELING/UITSCHAKELING
“All Weather” MODUS
Inschakeling
Breng de hendel A fig. 74 omlaag (nabij de letter “a”) en houd hem in
deze stand gedurende 0,5 seconden tot de betreffende leds branden
of tot het opschrift “All Weather” op de display verschijnt (zie fig. 79).
ESC en ASR systemen:de activeringsdrempels zijn ingesteld om
een maximale veiligheid bij lage gripcondities te verzekeren. Bij
montage van sneeuwkettingen is raadzaam om de "All Weather"
modus in te schakelen.
fig. 77A0J1510fig. 78A0J1059
94
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 99 of 280

Stuurwielafstelling:maximum comfort.
DST:hogere remregeling gecombineerd met ABS/ESC. Standaard
regeling van zijdelingse versnelling. Compenseert overstuur afhankelijk
van de ESC/ASR activeringsdrempels: met een lichte impuls op het
stuurwiel wordt de bestuurder geadviseerd de geschiktste manoeuvre
uit te voeren.
Motor:standaard respons.
Uitschakeling
Om de “All Weather” modus uit te schakelen en terug te keren naar de
“Natural” modus, ga op dezelfde wijze te werk als voor de “Dynamic”
modus, maar beweeg de hendel A fig. 74 naar “a”.BELANGRIJK
❒Direct schakelen van de “Dynamic” naar de “All Weather” modus en
omgekeerd is niet mogelijk. Om de andere modus in te schakelen
moet eerst worden teruggekeerd naar de “Natural” modus.
❒De rijmodus die ingeschakeld was voordat de motor werd
uitgeschakeld, wordt gehandhaafd als de motor weer gestart wordt.
❒Bij een storing in het systeem of een defect van de hendel A fig. 74,
kunnen geen modussen worden gekozen. De display toont een
waarschuwingsmelding.
fig. 79A0J1511
95
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 100 of 280

START&STOP SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor af wanneer de auto
stilstaat en start de motor zodra de bestuurder weer wil gaan rijden.
Dit verhoogt de efficiency van de auto dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen en
geluidsoverlast.
WERKING
Uitschakelmodus van de motor
Bij stilstaande auto, wordt de motor afgezet als de versnellingspook in
de vrijstand staat en het koppelingspedaal niet is ingetrapt.
OpmerkingDe motor kan alleen automatisch worden afgezet bij
een snelheid van meer dan 10 km/h, om herhaaldelijk afzetten van de
motor te voorkomen wanneer erg traag wordt gereden.
Het symbool
fig. 80 verschijnt op de display als de motor wordt
afgezet.
De motor opnieuw starten
Trap het koppelingspedaal in om de motor opnieuw te starten.
HET SYSTEEM HANDMATIG
INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN
Druk op de knopfig. 81 op het dashboard naast het stuurwiel om
het systeem handmatig in of uit te schakelen.Inschakeling Start&Stop systeem
Er worden een bericht en een symbool getoond wanneer het
Start&Stop-systeem wordt ingeschakeld.
fig. 80A0J0279
fig. 81A0J0307
96
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page:   < prev 1-10 ... 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 ... 280 next >