Alfa Romeo MiTo 2018 Instructieboek (in Dutch)

Page 91 of 220

BELANGRIJK
77)Breng geen stickers of andere voorwerpen op het stuurwiel, op het dashboard in de zone van de passagiersairbag, op de zijkant van de
dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons) op het dashboard aan passagierszijde, omdat deze het
correct openen van de airbag kunnen hinderen en tevens de inzittenden ernstig kunnen verwonden.
78)Rijd altijd met de handen op de rand van het stuurwiel zodat de airbag indien nodig ongehinderd opgeblazen kan worden. Rijd niet met voorover
gebogen lichaam. Ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.
79)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de rijrichting in op de passagiersstoel van auto's met een actieve passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben. Daarom moet de passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de rijrichting in gemonteerd wordt op de voorste passagiersstoel. Bovendien moet de voorste passagiersstoel zo
ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Schakel de
passagiersairbag onmiddellijk weer in als het kinderzitje is verwijderd.
80)Voor het uitschakelen van deze airbags, raadpleeg de paragraaf “Menuopties” in het hoofdstuk “Kennismaking met de auto”.
81)Een storing van het
lampje wordt aangegeven door het aangaan van hetlampje. Bovendien schakelt het airbagsysteem de airbag aan
passagierszijde automatisch uit (waar aanwezig). Laat het systeem onmiddellijk controleren door het Alfa Romeo Servicenetwerk alvorens verder
te rijden.
89

Page 92 of 220

ZIJAIRBAGS (ZIJAIRBAG -
HOOFDAIRBAG)
Om de bescherming van de inzittenden in
geval van flankbotsingen te verbeteren,
is de auto uitgerust met zijairbags die
borst van bestuurder en voorpassagier
beschermen en hoofdairbags die het
hoofd van de inzittenden voor- en
achterin beschermen (gordijnairbags).
Als de zijairbags niet worden opgeblazen
bij andere soorten ongevallen (botsingen
opzij, achterop, over de kop slaan enz.),
betekent dit niet dat het systeem slecht
functioneert.
ZIJAIRBAGS VOOR (ZIJAIRBAGS)
Deze bestaan uit twee kussens die zich in
de rugleuning van de voorstoelen
bevinden fig. 61 en die het bekken en de
borst van de inzittenden bij middelzware
flankbotsingen beschermen.
HOOFDAIRBAGS (WINDOW BAGS)
Deze bestaat uit twee “omlaag vallende”
kussens, die zich achter de bekleding aan
de zijkant van het dak bevinden en die
afgedekt zijn met afwerkingselementen
fig. 62.
Deze zijn ontworpen om het hoofd van de
inzittenden voorin en achterin te
beschermen bij flankbotsingen, dankzij
het grote oppervlak dat in opgeblazen
toestand wordt beslagen.
Bij lichte flankbotsingen is het opblazen
van de hoofdairbags niet vereist.
Bij lichte botsingen (waarbij de
bescherming van de omgelegde gordel
volstaat) worden de airbags niet
opgeblazen. Om die reden moeten
veiligheidsgordels steeds worden
omgelegd.
Het systeem biedt de beste bescherming
bij een zijdelingse botsing als depassagier correct op zijn stoel zit, zodat
de hoofdairbag zo goed mogelijk
opgeblazen kan worden.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
82) 83) 84) 85) 86) 87) 88) 89) 90) 91) 92)
Reinig de stoelen niet met water of
stoom onder druk (met de hand of in een
automatisch wasapparaat).
De front- en/of zijairbags kunnen in
werking treden bij heftige botsingen
tegen de onderkant van de auto (bijv.
botsing met treden, trottoirbanden,
kuilen of verkeersdrempels, enz.).
Als de airbag geactiveerd wordt,
ontsnapt er een kleine hoeveelheid
poeder: dit poeder is niet schadelijk en
duidt niet op het begin van een brand. Dit
poeder kan echter de huid en ogen
irriteren: was ze in dit geval met neutrale
zeep en water.
De controle, reparatie en vervanging van
de airbags moeten door het Alfa Romeo
Servicenetwerk worden uitgevoerd.
Als de auto wordt gesloopt, moet het
airbagsysteem onbruikbaar gemaakt
worden door het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
Gordelspanners en airbags worden op
verschillende manieren geactiveerd,
afhankelijk van het type botsing. Als een
of meerdere van deze voorzieningen niet
61A0J0103C
62A0J0051C
90
VEILIGHEID

Page 93 of 220

in werking treden, dan duidt dat niet op
een storing in het systeem.
BELANGRIJK
82)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
83)Steun niet met het hoofd, de armen of de
ellebogen tegen het portier, de ruiten of in
het gebied van de Hoofdairbag om mogelijke
verwondingen tijdens het opblazen te
voorkomen.
84)Steek nooit het hoofd, de armen of
ellebogen uit het raam.
85)Als het
lampje niet gaat branden als
de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid,
of blijft branden tijdens het rijden (bij
sommige versies verschijnt er ook een
bericht op het display), dan is er mogelijk een
storing in de veiligheidssystemen. In dat
geval kunnen de airbags of gordelspanners
niet geactiveerd worden bij een ongeval of
(in een zeer beperkt aantal gevallen), op
onjuiste wijze geactiveerd worden. Laat het
systeem onmiddellijk controleren door het
Alfa Romeo Servicenetwerk alvorens verder
te rijden.
86)Reis niet met voorwerpen op schoot of
voor de borst en houd niets in de mond (pijp,
pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking treedt.
87)Laat bij diefstal of poging tot diefstal,
vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door een Alfa Romeo
Servicepunt controleren.88)Als de contactsleutel in stand MAR
staat of wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de rijrichting
in gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
gemonteerd worden. Als bij een botsing de
airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot
ernstig letsel en zelfs tot de dood van het
kind. Daarom moet de passagiersairbag
altijd uitgeschakeld worden als een
kinderzitje tegen de rijrichting in
gemonteerd wordt op de voorste
passagiersstoel. Bovendien moet de voorste
passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard. Schakel de
passagiersairbag onmiddellijk weer in als
het kinderzitje is verwijderd. Onthoud tevens
dat als de sleutel in de stand STOP staat, bij
een ongeval geen enkel veiligheidssysteem
(airbags of gordelspanners) geactiveerd
wordt. In dat geval duidt de uitgebleven
activering niet op een storing van het
systeem.
89)Als de contactsleutel in stand MAR
gedraaid is, gaat het waarschuwingslampje
gedurende enkele seconden branden,
vervolgens als de passagiersairbag actief is
moet het doven.
90)De activeringsdrempel van de
frontairbag is hoger dan die van de
gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen
deze twee drempelwaarden liggen, treden
alleen de gordelspanners in werking.91)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden geactiveerd bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden in deze gevallen de
inzittenden uitsluitend door de zijairbags en
de veiligheidsgordels beschermd, die dus
altijd gedragen moeten worden.
92)Bedek bij voertuigen met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet met extra
hoezen.
91

Page 94 of 220

Deze pagina is opzettelijk blanco gelaten

Page 95 of 220

Laten we eens kijken naar het "hart" van het voertuig: dan kunt u
zien hoe u het potentieel ervan optimaal kunt benutten.
We zullen u laten zien hoe u het voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje" voor u kan zijn, waarbij het
comfort en de portefeuille niet vergeten worden.
STARTEN EN RIJDEN
DEMOTORSTARTEN............................94
DE AUTO PARKEREN............................95
GEBRUIK VAN DE HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK . . .96
ALFA TCT-TRANSMISSIE GEBRUIKEN.................97
START&STOP SYSTEEM.........................100
CRUISE-CONTROL.............................101
PARKEERSENSOREN...........................103
EEN AANHANGER TREKKEN......................104
TANKEN...................................105

Page 96 of 220

DE MOTOR STARTEN
93) 94) 95)
17) 18) 19) 20)
Alvorens de motor te starten, de stoel,
achteruitkijkspiegels, buitenspiegels
instellen en de veiligheidsriem correct
vastmaken.
Trap nooit het gaspedaal in om de motor
te starten.
Indien nodig, kunnen berichten met
aanwijzingen voor de startprocedure
weergegeven worden op het display.
STARTPROCEDURE VOOR
BENZINEVERSIES
Met uitzondering van Turbo
TwinAir-versies
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan en zet de
versnellingsbak in de vrijstand;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.
Turbo TwinAir versies
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan en plaats de
versnellingspook in z'n vrij of trap het
koppelingspedaal volledig in als een
andere versnelling dan de vrijstand is
ingeschakeld;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.
Versies met LPG-systeem
Om de startprocedure correct uit te
voeren, zie de reeds beschreven
procedure.
De motor wordt altijd gestart op benzine,
ongeacht de eerder gekozen werking.
Daarom moet er altijd benzine in de tank
zitten om de benzinepomp te
beschermen en tijdelijke omschakeling
van de werking op LPG naar de werking
op benzine te garanderen, als er hoge
prestaties vereist zijn.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Met uitzondering van Turbo
TwinAir-versies:Als de motor niet bij de
eerste poging start, draai dan de
contactsleutel naar de stand STOP
alvorens de procedure te herhalen.
Alleen voor Turbo TwinAir-versies:
Als de motor niet bij de eerste poging
start, draai dan de contactsleutel naar de
stand STOP en herhaal de startprocedure
door de versnellingspook in z'n vrij te
plaatsen en het koppelingspedaal
volledig in te trappen.
Als, met de startsleutel op MAR
gedraaid, het symbool
op het display
wordt weergegeven samen met het
waarschuwingslampje
, draai de
sleutel dan op STOP en dan weer terug
naar MAR. Als het symbool op het displayblijft branden, probeer het dan met de
andere sleutels die bij de auto zijn
geleverd. Neem contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk als de motor nog
steeds niet gestart kan worden.
Laat de contactsleutel nooit in de MAR
stand bij afgezette motor.
STARTPROCEDURE VOOR
DIESELVERSIES
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan en zet de
versnellingspook in de vrijstand;
zet de contactsleutel op de stand
MAR: het
waarschuwingslampje
gaat branden op het instrumentenpaneel;
wacht tot het lampje uitgaat;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV zodra
het lampje
dooft. Als te lang wordt
gewacht, is het werk van de
voorgloeibougies tevergeefs. Laat de
sleutel los zodra de motor start.
BELANGRIJK
93)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige
gassen.
94
STARTEN EN RIJDEN

Page 97 of 220

94)De rembekrachtiging werkt niet zolang
de motor niet is gestart; om die reden is
meer kracht dan normaal benodigd voor de
bediening van het rempedaal.
95)Probeer de motor nooit te starten door
de auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan de
katalysator worden beschadigd.
BELANGRIJK
17)Wij adviseren om gedurende de
beginperiode, of gedurende de eerste
1600 km (1000 mijl) niet de maximale
prestaties van de auto te eisen (bijv. snel
accelereren, lange afstanden op topsnelheid,
krachtig remmen etc.).
18)Laat de startinrichting nooit in de stand
MAR staan als de motor is afgezet, zodat de
accu niet onnodig wordt ontladen.
19)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt
brandstof en is schadelijk voor de motor.
20)Als het
waarschuwingslampje na
het starten of na langdurig "aanzwengelen"
gaat knipperen, duidt dit op een defect van
het voorgloeisysteem. Als de motor start,
kan het voertuig normaal gebruikt worden,
maar moet er zo snel mogelijk contact
opgenomen worden met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
DE AUTO PARKEREN
96) 97)
Verwijder altijd de contactsleutel als de
auto wordt verlaten.
Ga bij het parkeren en verlaten van de
auto als volgt te werk:
schakel een versnelling in (1e
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit bij een
helling omlaag) en zet de wielen iets
gedraaid;
zet de motor af en trek de handrem
aan.
Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan met
wiggen of stenen.
Bij versies uitgerust met ALFA TCT
transmissie: wacht tot de letter P wordt
weergegeven, voordat het rempedaal
wordt losgelaten.
BELANGRIJK Laat de autoNOOITmet de
versnellingsbak in de vrijstand (of, bij
versies met Alfa TCT transmissie, zonder
eerst de keuzehendel op P te hebben
geplaatst).
HANDREM
Trek, om de handrem in te schakelen, de
hendel 1 fig. 63 omhoog totdat de auto
blokkeert.
Bij aangetrokken handrem en
contactsleutel in de stand MAR-ON, gaathet waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden.
Trek, om de handrem los te zetten, hendel
1 iets omhoog, druk knop 2 in en laat de
hendel zakken: het lampje
op het
instrumentenpaneel dooft.
BELANGRIJK Tijdens deze handelingen
moet het rempedaal ingetrapt blijven.
BELANGRIJK Bij auto's met een
armsteun voor, moet deze armsteun
worden opgetild om te voorkomen dat
deze de werking van de hendel in de weg
zit.
BELANGRIJK
96)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de sleutel uit
het contactslot als de auto wordt verlaten en
neem de sleutel mee.
63A0J0110C
95

Page 98 of 220

97)De auto moet geremd worden na enkele
klikken van de handrem; als dat niet zo is,
neem dan contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk om hem te laten afstellen.
Parkeer de auto altijd op veilige wijze, zoals
aangegeven in de wegenverkeerswetgeving
en zoals hierboven beschreven.GEBRUIK VAN DE
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
98)
21)
Om de versnellingen in te schakelen, trap
het koppelingspedaal volledig in en
schakel de hendel in de gewenste stand
(het schema is aangegeven op de
pookknop fig. 64, fig. 65, fig. 66 ).
In modellen met 6 versnellingen, moet u
om de 6e versnelling in te schakelen de
schakelpook naar rechts bewegen om te
voorkomen dat u deze in de 4e
versnelling zet. Hetzelfde geldt bij het
schakelen van de 6
enaar de 5e
versnelling.
Om R in te schakelen vanuit de vrijstand,
ring 1 onder de knop omhoog trekken en
tegelijkertijd:
64A0J0265C
65A0J0266C
66A0J0267C
96
STARTEN EN RIJDEN

Page 99 of 220

bij 1.4 Turbo Multi Air 170 pk
Veloce-versies, dient u de schakelpook
eerst naar links te bewegen en dan
vooruit fig. 65;
bij Turbo TwinAir, 1.4 Benzine,
1.4 MultiAir en 1.3 JTD
M-2versies, de
pook naar rechts verplaatsen en
vervolgens naar achteren fig. 64, fig. 66.
BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaand voertuig worden
ingeschakeld.
BELANGRIJK
98)Trap het koppelingspedaal helemaal in
om op juiste wijze te schakelen. Daarom is
het van fundamenteel belang dat er niets
onder het pedaal ligt: let erop dat de matten
vlak liggen en dat ze de slag van de pedalen
niet hinderen.
BELANGRIJK
21)Rijd niet met de hand op de
versnellingspook aangezien de uitgeoefende
druk, hoe licht ook, na verloop van tijd kan
leiden tot slijtage van de interne onderdelen
van de versnellingsbak.
ALFA TCT-TRANSMISSIE
GEBRUIKEN
(indien aanwezig)
VERSNELLINGSPOOK
De pook fig. 67 heeft de volgende
standen:
P= Parkeren
R= Achteruitversnelling
N= Vrijstand
D= Drive, (automatische
vooruitversneling)
+= Sequentieel opschakelen
−= Sequentieel terugschakelen
Als de hendel in sequentiële modus
gebruikt wordt en verplaatst wordt van D
naar links, zijn de standen naar + of –
instabiel.
De pook is voorzien van een knop 1 (aan
de voorkant, zie afbeelding), dieingedrukt moet worden om de pook van P
naar R te verplaatsen.
De overgang van D naar de Sequentiële
Modus en omgekeerd is vrij.
De overgang van D naar N is vrij.
De overgang van N naar R en van R naar P
is alleen mogelijk met de knop op de
keuzehendel ingedrukt.
DE MOTOR STARTEN
Het starten van de motor is alleen
toegestaan met de keuzehendel in stand
P of N (met of zonder ingetrapt
rempedaal).
Bij het starten is het systeem ingesteld
op N of P (deze laatste komt overeen met
de vrijstand, maar met de wielen
mechanisch geblokkeerd).
DE MOTOR AFZETTEN
De motor kan bij elke willekeurige stand
van de keuzehendel worden afgezet.
Versies met Start&Stop systeem
Om de motor af te zetten, moet de auto
tot stilstand worden gebracht door het
rempedaal goed in te trappen; bij
onvoldoende druk op het rempedaal zal
de motor niet afgezet worden. Dit
kenmerk kan benut worden om te
voorkomen dat de motor afslaat in
bepaalde verkeerssituaties.
67A0J0360C
97

Page 100 of 220

DE CONTACTSLEUTEL VERWIJDEREN
99)
De contactsleutel kan alleen verwijderd
worden als de pook in stand P staat. Voor
de verwijderingsprocedure zie de
paragraaf "ALFA TCT-transmissie -
sleutel verwijderen" in het hoofdstuk
"Noodgevallen".
WEGRIJDEN MET DE AUTO
23)
Trap, om weg te rijden met de auto, vanuit
P het rempedaal in, en druk op de knop op
de versnellingspook om deze in de
gewenste stand (D, R of sequentieel) te
plaatsen.
Op het display verschijnt de
ingeschakelde versnelling.
Wanneer het rempedaal wordt
losgelaten, beweegt de auto voor- of
achteruit zodra de manoeuvre is
ingeschakeld ("creeping" effect). In dit
geval hoeft het gaspedaal niet ingedrukt
te worden.
BELANGRIJK Als de ingeschakelde
versnelling (weergegeven op het display)
niet overeenstemt met de stand van de
versnellingspook, wordt dit gemeld door
het knipperen van de betreffende letter
op de sierlijst van versnellingsbak (er
wordt ook een geluidsignaal afgegeven).
Deze toestand moet niet beschouwdworden als een werkingsfout, maar
eenvoudigweg als een verzoek van het
systeem om de manoeuvre te herhalen.
BELANGRIJK Wees uiterst voorzichtig bij
niet aangetrokken handrem en
losgelaten rempedaal, stationair
draaiende motor en de keuzehendel in de
stand D, R of sequentieel, want de auto
kan ook voortbewegen zonder dat het
gaspedaal wordt bediend. Deze toestand
kan worden benut met de auto op een
vlakke ondergrond tijdens scherpe
parkeermanoeuvres waarbij alleen het
rempedaal wordt gebruikt.
AUTOMATISCHE RIJMODUS
De stand D kan vanuit sequentiële
bediening onder alle rijomstandigheden
geselecteerd worden.
In de automatische rijmodus kiest de
elektronische transmissieregeleenheid
de beste overbrengingsverhouding op
basis van snelheid, motorbelasting (stand
gaspedaal) en hellingsgraad van de weg.
"Kick Down" functie
Om weer snel snelheid te kunnen maken,
schakelt het regelsysteem van de
versnellingsbak, als het gaspedaal
volledig wordt ingetrapt, naar een lagere
versnelling (kick-downfunctie).
BELANGRIJK Bij het rijden over wegen
met weinig grip (sneeuw, ijs, enz.) wordt
geadviseerd de kick-down functie niet te
gebruiken.
Schakeladvies
Als men met de versnellingsbak in de
automatische modus (versnellingspook in
stand D) wil schakelen met de
schakelpeddels op het stuurwiel (indien
aanwezig), schakelt het systeem over
naar de "sequentiële modus", met
weergave van de ingeschakelde
versnelling gedurende ongeveer
5 seconden.
Als na deze tijd de schakelpeddels niet
meer bediend worden, keert het systeem
terug naar de automatische modus (D)
(met betreffende weergave op het
display).
SEQUENTIËLE RIJMODUS
In de sequentiële rijmodus werkt de
versnellingsbak als een handgeschakelde
bak.
Schakelen met de keuzehendel
Verplaats de hendel vanuit stand D opzij
(naar links) in de sequentiële stand:
hendel naar "+": inschakeling hogere
versnelling;
hendel naar "−": inschakeling lagere
versnelling.
De correcte stand van de pook in
"sequentiële modus" wordt aangegeven
98
STARTEN EN RIJDEN

Page:   < prev 1-10 ... 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 ... 220 next >