CITROEN C3 AIRCROSS 2019 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 161 of 308
159
Hulp bij haaks inparkeren
F Selecteer "Park Assist" in het tabblad 
" Rijfuncties " van het touchscreen Rijden/
Auto  menu om de functie in te schakelen.
F
 
R
 ijd niet sneller dan 20   km/h en 
selecteer " Vakparkeren " op het 
touchscreen. F
 
R
 ijd langzaam en volg de instructies tot het 
systeem een vrij parkeer vak vindt.
Als er meerdere parkeer vakken naast 
elkaar worden gedetecteerd, wordt uw 
auto naar het laatste parkeer vak geleid.
De manoeuvre is voltooid zodra beide 
voor wielen van de auto zich buiten het 
parkeervak bevinden.
Het einde van de manoeuvre wordt bevestigd 
met een melding en een geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het 
stuur weer overnemen.
F  
S
 chakel de richtingaanwijzer in aan de 
zijde van het gekozen parkeer vak om de 
meetfunctie te activeren. Zorg er daarbij 
voor dat u een afstand van 0.5 tot 1.5   meter 
tussen de geparkeerde auto's en uw auto 
aanhoudt. F  
R
 ijd langzaam vooruit tot er in 
combinatie met een geluidssignaal een 
melding verschijnt die u verzoekt de 
achteruitversnelling in te schakelen.
F  
S
 chakel de achteruitversnelling in, laat het 
stuur wiel los en laat de auto rijden met een 
snelheid van maximaal 7
  km/h.
6 
Rijden  
Page 162 of 308
160
F De geassisteerde parkeermanoeuvre is nu begonnen.
Rijd niet sneller dan 7
  km/h en volg de 
instructies op het instrumentenpaneel en 
de waarschuwingen van de "Parkeerhulp" 
tot wordt aangegeven dat de manoeuvre is 
voltooid. Tijdens het haaks inparkeren wordt 
de functie Park Assist automatisch 
gedeactiveerd zodra de achterzijde van de 
auto een obstakel tot minder dan 50
  cm is 
genaderd.
Het einde van de manoeuvre wordt bevestigd 
met een melding en een geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het 
stuur weer overnemen. Tijdens het inparkeren of het uitrijden van 
een parkeer vak kan de Top Rear Vision-
camera in werking treden. Deze functie 
zorgt er voor dat u een beter overzicht hebt 
van de directe omgeving van de auto door 
aanvullende informatie op het touchscreen 
te geven.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over de Top Rear Vision-
camera
.
Deactiveren
Het systeem kan worden gedeactiveerd door 
op de toets te drukken.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd:
-
 
a
 ls het contact wordt afgezet,
-
 
a
 ls de motor afslaat,
-
 
a
 ls er binnen 5   minuten na het selecteren 
van het type manoeuvre niet wordt gestart 
met een manoeuvre,
-
 
a
 ls de auto tijdens de manoeuvre langdurig 
blijft stilstaan, -
 
a
 ls de antispinregeling (ASR) in werking 
treedt,
-  
a
 ls de maximale rijsnelheid wordt 
overschreden,
-  
a
 ls de bestuurder het stuur wiel tegenhoudt,
-  
n
 a meer dan 4 parkeercycli,
-  
a
 ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-  
a
 ls één van de voor wielen op een obstakel 
stuit.
De uitschakeling wordt bevestigd met een 
melding en een geluidssignaal.
De bestuurder moet nu het stuur weer 
overnemen.
Als het systeem tijdens een manoeuvre 
wordt gedeactiveerd, moet de bestuurder 
het systeem weer activeren om de meting 
voort te zetten.
Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld:
- b ij het trekken van een aanhangwagen 
(aangesloten op de trekhaakaansluiting),
-
 
a
 ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
 
b
 ij een wagensnelheid van meer dan 
70
 
km/h.
Raadpleeg om het systeem voor langere duur 
te laten uitschakelen het CITROËN-netwerk of 
een gekwalificeerde werkplaats. 
Rijden  
Page 163 of 308
161
Storingen
In het geval van een storing gaat 
dit verklikkerlampje branden in 
combinatie met een melding en een 
geluidssignaal.
In het geval van een storing in de 
stuurbekrachtiging gaat dit lampje 
branden op het instrumentenpaneel 
in combinatie met een melding.
Als de ruimte tussen uw auto en de 
parkeerplek te groot is, kan het systeem 
mogelijk de beschikbare ruimte niet meten.
Bij een manoeuvre houdt het Park Assist-
systeem geen rekening met objecten die 
voor of achter de auto uitsteken (zoals 
bijvoorbeeld een ladder op het dak of een 
trekhaak).
Controleer bij slecht weer en bij winterse 
omstandigheden of de sensoren niet zijn 
bedekt met vuil, ijs of sneeuw.
Laat in het geval van een storing het 
systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde 
werkplaats.Wassen met een hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto het 
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal 
30
  cm van de sensoren.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of 
een gekwalificeerde werkplaats.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de 
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier 
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de 
snelheidssensoren van de wielen met de 
referentiewaarden die elke keer nadat de 
banden op spanning zijn gebracht of na het 
verwisselen van een wiel moeten worden 
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra 
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of 
meer banden te laag is. Het bandenspanningscontrolesysteem is 
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen 
inhoudt dat de waakzaamheid van de 
bestuurder niet door het systeem kan 
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de 
verantwoordelijkheid om elke maand de 
bandenspanning te controleren (ook die 
van het reser vewiel). Doe dit ook voordat 
u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage 
bandenspanning heeft een nadelige 
invloed op het weggedrag en veroorzaakt 
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder 
zware omstandigheden (zware belading, 
hoge snelheden, een lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook 
tot een hoger brandstofverbruik.
De voor uw auto voorgeschreven 
bandenspanning vindt u op de sticker met 
de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over de identificatie van 
de auto .
6 
Rijden  
Page 164 of 308
162
Controle van de bandenspanning
De bandenspanning moet worden gecontroleerd 
als de banden "koud" zijn (de auto staat langer 
dan een uur stil of er is minder dan 10  km 
gereden met een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de 
bandenspanning ten opzichte van de op de 
sticker vermelde spanning met 0.3
  bar worden 
verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden 
na het aanbrengen of verwijderen van 
sneeuwkettingen.
Waarschuwing te lage bandenspanning
Deze waarschuwing wordt 
aangegeven door permanent 
branden van het lampje, een 
geluidssignaal, afhankelijk van de 
aangebrachte uitrusting en een 
melding op het scherm.
F
 
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en 
vermijd plotselinge stuurbewegingen en 
krachtig remmen.
F
 
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een 
veilige plaats. Een te lage bandenspanning is niet altijd 
aan de band te zien.
Een visuele controle is dus niet 
voldoende.
F  
C
 ontroleer als u een compressor in 
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de 
bandenreparatieset) de spanning van de 
vier banden als deze zijn afgekoeld.
F  
R
 ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk 
is om deze controle onmiddellijk uit te 
voeren.
of
F  
G
 ebruik in het geval van een lekke band 
de bandenreparatieset of het reservewiel 
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het 
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op 
spanning hebt gebracht en na het verwisselen 
van een of meer wielen, moet u het systeem 
resetten. Controleer voordat u het systeem 
gaat resetten of de spanning van 
de vier banden overeenkomstig de 
gebruiksomstandigheden van de auto 
en de voorschriften op de sticker met de 
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem 
is alleen betrouwbaar als de vier banden 
tijdens het resetten de juiste spanning 
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem 
geeft geen meldingen als de 
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Het systeem moet worden gereset bij 
aangezet contact  en stilstaande auto:
-  
v
 ia het configuratiemenu bij auto's met 
touchscreen.
-  
v
 ia de toets op het dashboard voor auto's 
zonder een touchscreen.
Met/zonder audiosysteem
F Houd deze toets ingedrukt. 
Rijden  
Page 165 of 308
163
Resetten wordt bevestigd door een 
geluidssignaal met een hoge toon.
Een geluidssignaal met een lage toon geeft aan 
dat het resetten niet werd uitgevoerd.
Met touchscreen
F Selecteer in het menu Rijden/Auto  het tabblad 
" Rijfuncties " en dan 
" Resetten bandenspannings
-c
ontrolesysteem ".
F
 
Sel
ecteer " Ja" om te bevestigen.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een 
melding weergegeven om aan te geven dat het 
resetten is gelukt.
Storing
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole 
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer voorafgaand aan 
werkzaamheden aan het systeem altijd 
eerst de spanning van de vier banden en 
reset het systeem vervolgens.
Als het waarschuwingslampje te lage 
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens 
blijft branden in combinatie met het lampje 
Ser vice, wijst dit op een storing in het systeem.
Er verschijnt een melding in combinatie met 
een geluidssignaal.
6 
Rijden  
Page 166 of 308
ZORGELOOS 
BIJVULLEN
MET TOTAL QUARTZ-
SMEERMIDDELEN
Al meer dan 45 jaar delen TOTAL 
en CITROËN dezelfde waarden: 
topprestaties, creativiteit en technische 
innovatie.
In dit kader heeft TOTAL een serie 
TOTAL QUARTZ-smeermiddelen 
ontwikkeld die geschikt zijn voor 
motoren van het merk CITROËN, 
zodat ze nog minder brandstof 
verbruiken en nog minder belastend 
zijn voor het milieu.
TOTAL en CITROËN testen de 
betrouwbaarheid en de prestaties 
van hun producten tijdens 
autosportwedstrijden onder extreme 
omstandigheden.
Kies voor TOTAL QUARTZ-
smeermiddelen om uw auto 
te onderhouden. Dé garantie 
voor een optimale levensduur 
en voor uitstekende 
prestaties van uw motor.  
Page 167 of 308
165
 
Brandstof voor 
benzinemotoren
De benzinemotoren zijn geschikt voor 
biobrandstoffen die aan de huidige en 
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en 
die bij tankstations getankt kunnen worden:Benzine die voldoet aan de norm 
EN228 en is gemengd met een 
biobrandstof die voldoet aan de norm 
EN15376.
Alleen brandstofadditieven die voldoen 
aan de norm B715001
  mogen worden 
gebruikt.
Brandstof voor 
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor 
biobrandstoffen die aan de huidige en 
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en 
die bij tankstations getankt kunnen worden: Diesel die voldoet aan de richtlijn 
EN16734 gemengd met biobrandstof 
die voldoet aan de richtlijn EN14214 
(met een gehalte aan methyl-
ester vetzuren van 0 tot 10%).
Paraffinehoudende diesel die voldoet 
aan de richtlijn EN15940 gemengd met 
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn 
EN14214 (met een gehalte aan methyl-
ester vetzuren van 0 tot 7%).
De brandstof B20 of B30 die voldoet 
aan de richtlijn EN16709 is ook geschikt 
voor de dieselmotor van uw auto. Maar 
als deze brandstof, ook al is het slechts 
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de 
bijzondere onderhoudsvoorschriften 
(voor "Zware rijomstandigheden") strikt 
worden nageleefd.
Neem voor meer informatie contact op met 
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Het gebruik van elk ander type  
(bio)brandstof (zuivere of verdunde 
plantaardige of dierlijke olie, stookolie...) 
is nadrukkelijk verboden (kans op schade 
aan de motor en het brandstofcircuit). Alleen het gebruik van dieseladditieven 
die voldoen aan de norm B715000 is 
toegestaan.
Diesel bij lage buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan 
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en 
storingen in het brandstofsysteem van uw 
auto veroorzaken. Om dit te voorkomen is het 
raadzaam winterdiesel te tanken en de tank 
voor minimaal 50% gevuld te houden.
Als desondanks de motor bij een temperatuur 
lager dan -15
  °C moeilijk aanslaat, laat dan 
de auto even in een garage of ver warmde 
werkplaats staan.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor 
beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een 
specifieke brandstofsoor t te gebruiken 
(specifiek octaangetal, specifieke 
commerciële benaming enz.) om de goede 
werking van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw 
dealer.
Compatibiliteit van 
brandstoffen
Diesel die voldoet aan de richtlijn 
EN590 gemengd met biobrandstof die 
voldoet aan de richtlijn EN14214 (met 
een gehalte aan methyl-ester vetzuren 
van 0 tot 7%).
7 
Praktische informatie  
Page 168 of 308
166
Brandstoftank
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 45 liter.
Indien u per vergissing de verkeerde 
brandstof in uw auto tankt, moet de 
tank beslist worden afgetapt voordat 
de motor kan worden gestar t.
Laag brandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau 
is bereikt, gaat dit 
waarschuwingslampje branden, in 
combinatie met een geluidssignaal 
en een melding.
Als het lampje gaat branden, bevindt zich nog 
ongeveer 5
  liter brandstof in de tank.
Dit verklikkerlampje gaat elke keer branden 
als het contact wordt aangezet in combinatie 
met een melding en een geluidssignaal 
totdat voldoende brandstof is bijgevuld. Dit 
geluidssignaal en deze melding worden met 
een toenemende frequentie herhaald naarmate 
het niveau daalt en dichter bij de " 0" komt.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen 
dat u zonder brandstof komt te staan.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek 
voor meer informatie over een lege 
brandstoftank (diesel) .
Vullen
Een sticker aan de binnenzijde van de tankklep 
geeft aan welke brandstof u moet tanken voor 
het type motor in uw auto.
Voor een juiste weergave van de 
brandstofniveaumeter is het raadzaam 
minimaal 5
 
liter brandstof te tanken.
Tijdens het openen van de tankdop kan een 
geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn. 
Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk 
die ontstaat door de afdichting van het 
brandstofcircuit.
Om veilig te tanken:
F
 
Z
 et de motor af.
F
 
D
 ruk als de auto is ontgrendeld op 
het achterste middendeel van de 
brandstofvulklep om deze te openen.
F
 
S
 electeer de juiste brandstof voor uw auto.
F
 
D
 raai de vuldop linksom. F
 
V
 er wijder de dop en plaats deze in de 
houder (op de tankklep).
F
 
S
 teek het vulpistool tot de aanslag in 
de vulopening alvorens het vulpistool te 
bedienen (kans op spatten).
F
 
v
 ul de tank maar laat het vulpistool niet 
meer dan drie keer afslaan ; doet u dit wel, 
dan kan dit leiden tot storingen.
Als u klaar bent met tanken:
F
 
P
 laats de vuldop terug.
F
 
D
 raai de dop rechtsom.
F
 
D
 ruk de klep van de tankdop dicht.
Indien uw auto is voorzien van het Stop 
& Start-systeem, tank dan nooit wanneer 
de motor zich in de STOP-stand bevindt; 
zet in dat geval altijd het contact af met 
de sleutel of met de knop "START/STOP" 
bij een auto met het Keyless entry and 
start-systeem. 
Praktische informatie  
Page 169 of 308
167
Onderbreking 
brandstoftoevoer
Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij 
een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer 
afsluit.
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met 
een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is 
om benzine te tanken. Hiermee wordt schade 
aan de motor, ontstaan door het tanken van de 
verkeerde brandstof, voorkomen.
Werking
Wanneer u bij een dieseluitvoering een 
benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt 
dit tegengehouden door een klep, waardoor het 
vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden.
Het vullen van de brandstoftank met 
behulp van een jerrycan is wel mogelijk.
Houd de tuit van de jerrycan recht, 
druk deze niet tegen de klep van de 
tankbeveiliging en giet voorzichtig om 
er voor te zorgen dat de brandstof netjes in 
de vulopening stroomt.
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken 
van diesel per land kunnen verschillen, 
kan de aanwezigheid van een 
tankbeveiliging op de auto er toe leiden 
dat tanken niet mogelijk is.
Niet alle auto's met een dieselmotor 
zijn voorzien van een tankbeveiliging. 
Daarom adviseren wij u voordat u naar het 
buitenland afreist om bij het CITROËN-
netwerk te informeren of uw auto geschikt 
is om in het desbetreffende land te kunnen 
tanken.
Probeer in dat geval niet toch te tanken maar 
kies een dieseltankpistool.Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden 
verbeteren sneeuwkettingen de 
tractie en het remgedrag van de 
auto.
Uitsluitend de voor wielen mogen van 
sneeuwkettingen worden voorzien. 
Een noodreser vewiel mag niet worden 
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende 
regelgeving over het gebruik van 
sneeuwkettingen en de maximaal 
toegestane snelheid.
Montagetips
F Als u onder weg sneeuwkettingen moet  monteren, zet de auto dan langs de kant 
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F
 
A
 ctiveer de parkeerrem en plaats indien 
nodig wielblokken tegen de wielen om te 
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F
 
M
 onteer de sneeuwkettingen volgens de 
aanwijzingen van de fabrikant.
F
 
R
 ijd voorzichtig weg en rij even met een 
snelheid van maximaal 50
  km/h.
F
 
Z
 et de auto stil en controleer of de kettingen 
correct gespannen zijn.
7 
Praktische informatie  
Page 170 of 308
168
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek 
het monteren van de sneeuwkettingen te 
oefenen; doe dit op een vlakke en droge 
ondergrond.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een 
sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan 
de banden en het wegdek te voorkomen. 
Als uw auto is voorzien van lichtmetalen 
velgen, controleer dan of de ketting en de 
bevestigingen de velg niet raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn 
voor het type velg van uw auto:
Maat van de af 
fabriek gemonteerde  banden Kettingtypen
195/65 R15 Maximale afmeting 
van de schakel:  9
  mm
195/60 R16
205/60 R16 Bandenmaat niet 
geschikt voor 
sneeuwkettingen
215 / 5 0 R17
Neem voor meer informatie over 
sneeuwkettingen contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Trekhaak met afneembare 
kogel
De kogel van deze door de fabrikant geleverde 
trekhaak kan zonder gereedschap worden 
gemonteerd en verwijderd.
Presentatie
Aanhangers met led-achterlichten zijn 
niet compatibel met de bedrading van dit 
systeem.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek 
voor informatie over de technische 
eigenschappen
 en in het bijzonder de 
aanhangergewichten voor uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over veilig gebruik van de 
trekhaak .
1.
Bevestigingssteun.
2. Beschermdop.
3. Aansluiting.
4. Veiligheidsoog.
5. Afneembare kogel.
6. Draaiknop voor vergrendeling/
ontgrendeling.
7. Slot met sleutel.
8. Label voor sleutelnummer. A.
Vergrendelde  stand (groene  markering 
tegenover de witte  markering); de 
draaiknop maakt contact met de kogel 
(geen speling).
B. Ontgrendelde positie ( rode markering 
tegenover de witte  markering); de 
draaiknop maakt niet langer contact met 
de kogel (speling ongeveer 5
 
 mm). 
Praktische informatie