CITROEN C3 AIRCROSS 2019 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 61 of 308
59
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar 
achteren voor dat het schuiven van de stoel 
niet wordt verhinderd door personen of 
voorwerpen.
Als de rugleuning van de voorpassagiersstoel 
is neergeklapt, mag uitsluitend de buitenste 
zitplaats achter de bestuurder door een 
passagier worden gebruikt.
Plaats geen harde, zware of scherpe 
voor werpen in het midden van de rugleuning 
om te voorkomen dat de bekleding aan de 
achterkant van de rugleuning wordt beschadigd.
Bij een noodstop of een aanrijding kunnen op de 
neergeklapte rugleuning geplaatste voorwerpen 
veranderen in gevaarlijke projectielen.
Hoofdsteunen vóór
Hoogteverstelling
De juiste stand van de hoofdsteun is als 
de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter 
hoogte van de bovenzijde van het hoofd 
bevindt.
Een hoofdsteun verwijderen
F Beweeg de hoofdsteun omhoog tot tegen de aanslag.
F
 
D
 ruk ver volgens de pal A in om de hoofdsteun te 
ontgrendelen en beweeg hem helemaal omhoog.
F
 
B
 erg de hoofdsteun veilig op.
Een hoofdsteun aanbrengen
F Steek de pennen van de hoofdsteun in de geleiders van de desbetreffende rugleuning.
F
 
D
 uw de hoofdsteun omlaag tot tegen de 
aanslag.
F
 
D
 ruk de blokkeerpal A in en duw de 
hoofdsteun omlaag.
F
 
S
 tel de hoogte van de hoofdsteun af.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn 
ver wijderd. Deze moeten zijn aangebracht 
en correct zijn afgesteld voor de 
desbetreffende inzittende.
Stoelverwarming
Omhoog:
F  t rek de hoofdsteun omhoog tot de 
gewenste hoogte; een klik geeft aan dat de 
hoofdsteun is vergrendeld.
Omlaag:
F
 
d
 ruk de pal A in en duw de hoofdsteun 
omlaag tot de gewenste positie.
3 
Ergonomie en comfort  
Page 62 of 308
60
F Bij draaiende motor kunt u met de draaiknop de stoelver warming inschakelen en een 
verwarmingsstand selecteren:
0 : Uit.
1 : Laag.
2 : Gemiddeld.
3 :  Hoog.
De voorstoelen kunnen onafhankelijk van 
elkaar worden ver warmd.
Gebruik de functie niet als de stoel niet 
wordt gebruikt.
Zet de stoelver warming zo snel mogelijk 
in een lagere stand.
U kunt de functie uitschakelen zodra 
de temperatuur van de stoelen en 
in het interieur op een aangenaam 
niveau is gekomen. Dit vermindert 
het stroomverbruik waardoor ook het 
brandstofverbruik lager wordt. Langdurig gebruik in de hoogste instelling 
wordt afgeraden voor personen met een 
gevoelige huid.
Personen van wie de warmtewaarneming 
beperkt is (ziekte, medicijnen enz.) 
kunnen brandwonden oplopen.
Het systeem kan over verhit raken als 
materiaal met isolerende eigenschappen 
zoals kussens of stoelhoezen wordt 
gebruikt.
Gebruik het systeem niet:
-
 a
ls vochtige kleding wordt gedragen,
-
 al
s kinderzitjes zijn aangebracht.
Om beschadiging van het 
verwarmingselement in de stoel te 
voorkomen:
-
 
p
 laats geen zware voor werpen op de 
stoel,
-
 
k
 niel of sta niet op de stoel,
-
 
p
 laats geen scherpe voor werpen op de 
stoel,
-
 
m
 ors geen vloeistoffen op de stoel.
Voorkomen van kortsluiting:
-
 
g
 ebruik geen vloeibare producten om 
de stoel te reinigen,
-
 
g
 ebruik de ver warmingsfunctie nooit 
wanneer de stoel vochtig is.Achterbank
Achterbank met vaste zitting of op rails 
(afhankelijk van de uitvoering) en een in twee 
delen (2/3 -1/3) neerklapbare rugleuning 
waarmee de bagageruimte kan worden 
vergroot.
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen hebben twee standen:
-   de hoge stand (gebruiksstand), als de zitplaats bezet 
is:
F
 
b
 eweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag.
-
  de lage stand  (opgeborgen stand), als de zitplaats niet 
bezet is:
F
 
d
 ruk de pal A in om de hoofdsteun te ontgrendelen 
en duw de hoofdsteun zo ver mogelijk omlaag.
De hoofdsteunen achter kunnen worden 
verwijderd. 
Ergonomie en comfort  
Page 63 of 308
61
Verwijderen van een hoofdsteun:
F o ntgrendel de rugleuning met de hendel 1 ,
F
 
k
 antel de rugleuning iets naar voren,
F
 
b
 eweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de 
aanslag,
F
 
d
 ruk de pal A in om de hoofdsteun te 
ontgrendelen en verwijder hem,
F
 
b
 erg de hoofdsteun op.
Terugplaatsen van een hoofdsteun:
F
 
s
 teek de pennen van de hoofdsteun in de 
geleiders van de desbetreffende rugleuning,
F
 
d
 uw de hoofdsteun omlaag tot aan de 
aanslag,
F
 
d
 ruk de pal A in en duw ver volgens de 
hoofdsteun zo ver mogelijk omlaag.
Ga nooit rijden met passagiers op de 
achterbank als de hoofdsteunen zijn 
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn 
geplaatst en in de hoge stand staan.
De hoofdsteun van de middelste zitplaats 
en de hoofdsteunen van de buitenste 
zitplaatsen zijn niet uitwisselbaar.
Verstellen van de stoel in lengterichting 
(afhankelijk van de uitvoering)
Het neerklappen en rechtop zetten van de 
stoelen mag uitsluitend worden uitgevoerd 
bij stilstaande auto.
Elk deel (2/3 en 1/3) kan afzonderlijk worden 
afgesteld. F
 
T
 rek de hendel omhoog en schuif de bank in 
de gewenste stand.
Verstellen van de hoek van 
de rugleuning (afhankelijk 
van de uitvoering)
Er zijn meerdere standen mogelijk.
F
 
B
 eweeg de stoel naar voren.
F
 
T
 rek de riem naar voren en zet ver volgens 
de rugleuning in de gewenste stand. Tijdens het afstellen dient u op de stoel 
te zitten.
Neerklappen van de rugleuningen
Het neerklappen en rechtop zetten van 
de rugleuningen mag uitsluitend worden 
uitgevoerd bij stilstaande auto.
Eerste handelingen:
F
 
z
 et de hoofdsteunen omlaag,
F
 
s
 chuif indien nodig de voorstoelen naar 
voren,
F
 
p
 laats de stoelen in de achterste stand 
(afhankelijk van de uitvoering van uw auto),
F
 
z
 org er voor dat de rugleuningen 
ongehinderd kunnen worden neergeklapt 
(verwijder kleding, bagage enz.),
F
 
c
 ontroleer of de veiligheidsgordels plat 
tegen de rugleuning zijn geplaatst en in de 
bevestigingshaak zijn geplaatst.
3 
Ergonomie en comfort  
Page 64 of 308
62
Als u de riem gebruikt, hoeft u de 
rugleuning 3 niet naar voren te bewegen 
(afhankelijk van de uitvoering van uw 
auto).
Wanneer de rugleuning is ontgrendeld, 
is de rode indicator zichtbaar in de 
handgreep (afhankelijk van de uitvoering 
van uw auto).
Terugplaatsen van de 
rugleuningen
Controleer eerst of de buitenste 
veiligheidsgordels goed verticaal langs de 
vergrendelingsogen van de rugleuningen 
zijn geplaatst.Let op: als de rugleuning niet goed is 
vergrendeld, komt bij een noodstop of een 
aanrijding de veiligheid van de passagiers 
ernstig in het geding.
De inhoud van de bagageruimte kan naar 
voren slingeren – Kans op ernstig letsel!
F Bedien de handgreep 1 voor het ontgrendelen 
van de rugleuning of trek aan de riem 2 
(afhankelijk van de uitvoering van uw auto).
F
 
B
 eweeg de rugleuning 3 naar voren tot hij 
horizontaal ligt.F Zet de rugleuning 3 rechtop en druk hem  stevig aan zodat hij wordt vergrendeld.
F
 
C
 ontroleer of de handgreep 1 in de juiste 
positie is teruggekeerd en of de rode 
indicator niet meer zichtbaar is (afhankelijk 
van de uitvoering).
F
 
C
 ontroleer of de buitenste 
veiligheidsgordels niet klem komen te zitten 
bij het terugplaatsen van de rugleuning.
Stuurwielverstelling
F Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de  hendel om het stuurwiel te ontgrendelen.
F
 
V
 erstel het stuur wiel in hoogte en diepte 
voor een optimale zithouding.
F
 
D
 ruk de hendel goed vast om het stuur wiel 
te vergrendelen.
Voer deze handelingen om 
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij 
stilstaande auto. 
Ergonomie en comfort  
Page 65 of 308
63
Spiegels
Buitenspiegels
Buitenspiegelverwarming
Deze functie kunt u inschakelen door 
bij draaiende motor op de toets van 
de achterruitverwarming te drukken.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over het ontwasemen en 
ontdooien van de achterruit .
Afstellen
Stel om veiligheidsredenen de 
buitenspiegels goed af om de "dode hoek" 
zo klein mogelijk te maken.
Voor werpen die u in de buitenspiegel ziet, 
zijn dichterbij dan ze lijken.
Hiermee moet rekening worden 
gehouden om de afstand ten opzichte 
van achteropkomend verkeer goed in te 
schatten.
Handmatig inklappen
U kunt de spiegels handmatig inklappen 
(parkeren, smalle garage enz.)
F
 
K
 antel de spiegel naar de auto. 
Elektrisch inklappen
F Zet knop A in de middenstand.
F
 
T
 rek knop A naar 
achteren.
Van buitenaf: vergrendel de auto met de 
afstandsbediening of het "Keyless entry and 
start"-systeem.
Elektrisch uitklappen 
De buitenspiegels worden elektrisch uitgeklapt 
als de auto met de afstandsbediening of het 
"Keyless entry and start"-systeem wordt 
ontgrendeld. Behalve als de spiegels met de 
schakelaar A waren ingeklapt; zet in dat geval 
de schakelaar weer in de middelste stand.
F
 
B
eweeg de schakelaar A of draai de 
schakelaar C (afhankelijk van de uitvoering) 
naar rechts of links om de desbetreffende 
buitenspiegel te selecteren.
F
 
B
eweeg de schakelaar B of C (afhankelijk 
van de uitvoering) in de vier richtingen om 
de spiegel af te stellen.
F
 
Ze
t de schakelaar A of
 C (afhankelijk van de 
uitvoering) weer in de middelste stand. Bij stilstaande auto en aangezet contact 
kunnen de buitenspiegels van binnenuit 
elektrisch worden ingeklapt:
3 
Ergonomie en comfort  
Page 66 of 308
64
Het in-/uitklappen van de spiegels 
tijdens het ver-/ontgrendelen kan worden 
uitgeschakeld. Neem contact op met het 
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels 
handmatig worden ingeklapt.
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een 
antiverblindingsstand waardoor de spiegel 
donkerder wordt en de bestuurder minder hinder 
onder vindt van bijvoorbeeld de zon en van de 
koplampen van achteropkomend verkeer.
Handbediend model
Verstellen
F S tel de spiegel af zoals deze in de dagstand 
staat.
Dag-/nachtstand
"Elektrochromatische" 
binnenspiegel
Zodra de achteruitversnelling wordt 
ingeschakeld, wordt de spiegel in de 
dagstand gezet voor een maximaal zicht 
naar achteren.
F
 
T
rek aan het hendeltje om de spiegel in de 
nachtstand te zetten. F
 
D
 uw het hendeltje naar voren om de spiegel 
terug te zetten in de dagstand.
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die 
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel 
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en 
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur, die overigens wordt 
gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het 
luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in 
het interieur wordt gerecirculeerd.
Luchtgeleiding
De lucht kan afhankelijk van de instellingen van 
de bestuurder via verschillende circuits worden 
toegevoerd:
-  
r
 echtstreekse toevoer naar het interieur 
(toevoer van buitenlucht),
-
 t
oevoer via het verwarmingscircuit,
-
 
t
 oevoer via het circuit van de 
airconditioning.
Bedieningspaneel
Afhankelijk van uitrustingsniveau is 
dit systeem te regelen via het menu 
Airconditioning  op het touchscreen 
of via het bedieningspaneel onder het 
audiosysteem in de middenconsole.
De toetsen voor de ontwaseming/ontdooiing 
van de achterruit bevinden zich onder het 
touchscreen of op het bedieningspaneel onder 
het audiosysteem in de middenconsole. 
Ergonomie en comfort  
Page 67 of 308
65
LuchtverdelingGebruiksadviezen voor ventilatie en airconditioning
Neem voor een optimale werking van deze 
systemen de volgende gebruiksadviezen in 
acht:
F 
L
 et erop dat voor een gelijkmatige 
verdeling van de lucht naar het 
interieur de uitstroomopening 
onder de voorruit, de verschillende 
luchtkanalen, ventilatieroosters en 
overige uitstroomopeningen alsmede de 
ventilatieopening in de bagageruimte vrij 
blijven.
F
 
D
 ek de lichtsensor op het dashboard 
niet af; deze wordt gebruikt voor 
het regelen van het automatische 
airconditioningsysteem.
F
 
Z
 et de airconditioning minstens één tot 
twee keer per maand 5 tot 10
  minuten 
aan om het systeem in per fecte staat te 
houden.
F
 
L
 aat de filterelementen regelmatig 
ver vangen. Wij raden u een 
gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij 
het toegevoegde speciale actieve middel 
draagt het bij tot een gezuiverde lucht 
voor de inzittenden en een schoon 
interieur (vermindering van allergische 
reacties, stank en vetaanslag).
F
 
L
 aat de airconditioning controleren 
volgens de aanbevelingen in het 
garantie- en onderhoudsboekje, om het 
systeem in per fecte staat te houden.
1.
Uitstroomopeningen voor het ontdooien of 
ontwasemen van de voorruit.
2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of 
ontwasemen van de zijruiten vóór.
3. Verstelbaar en afsluitbaar 
zijventilatierooster.
4. Middelste verstelbare en afsluitbare 
ventilatieroosters.
5. Uitstroomopeningen voetenruimte 
inzittenden vóór.
6. Uitstroomopeningen achter. F
 G ebruik de airconditioning niet als deze 
niet koelt en raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor 
(trekken van een aanhanger op een steile 
helling bij een hoge buitentemperatuur) 
kan de airconditioning tijdelijk worden 
uitgeschakeld voor een optimale trekkracht 
van de motor.
Om te voorkomen dat de ruiten beslaan en 
de luchtkwaliteit in het interieur achteruit 
gaat:
-
 
r
 ijd niet te lang met uitgeschakelde 
ventilatie.
-
 
h
 oud de luchtrecirculatie niet langere tijd 
ingeschakeld.
3 
Ergonomie en comfort  
Page 68 of 308
66
Als de binnentemperatuur zeer 
hoog is wanneer de auto lang in 
de zon heeft gestaan, moet u het 
passagierscompartiment kort ventileren.
Zorg er voor dat de aanjagersnelheid 
voldoende hoog is ingesteld, zodat de 
lucht in het interieur goed ver verst wordt.
Condensvorming door de airconditioning 
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje 
water onder de auto vormt. Dit is een 
normaal verschijnsel.
Stop & Star t
De verwarming en airconditioning werken 
alleen als de motor draait.
Schakel tijdelijk de Stop & Start-functie uit 
om een comfortabele temperatuur in het 
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over het Stop & Star t-
systeem.
Verwarming/handbediende 
airconditioning
Het systeem werkt alleen als de motor draait.
De handbediende airconditioning werkt bij 
draaiende motor.
1. Recirculatie van de interieurlucht.
2. Instellen van de temperatuur.
3. Instellen van de luchtverdeling.
4. Instellen van de luchtopbrengst.
5. Airconditioning aan/uit.
De temperatuur afstellen
F Draai de knop naar het blauwe gedeelte 
(koud) of het rode gedeelte (warm) om de 
temperatuur naar eigen wens in te stellen.
De luchtstroom afstellen
F Draai aan de rolknop om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde 
aanjager om te voorkomen dat de ruiten 
beslaan en de luchtkwaliteit vermindert.
Instellen van de 
luchtverdeling
Middelste ventilatieroosters en 
zijventilatieroosters.
Voetenruimte.
Voorruit en zijruiten.
De luchtstroom kan worden verdeeld door 
meerdere toetsen te combineren. 
Ergonomie en comfort  
Page 69 of 308
67
Mode AUTO
Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief 
gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
-
 
d
 e temperatuur in het interieur 's zomers te 
verlagen,
-
 
i
 n de winter bij temperaturen boven 3   °C beslagen 
ruiten snel te ontwasemen.
F Druk op deze toets om  de airconditioning in/uit te 
schakelen.
De airconditioning werkt niet als de regeling 
voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld.
Automatische 
airconditioning
De airconditioning werkt bij draaiende motor, 
maar de aanjager en bedieningsfuncties 
werken ook bij ingeschakeld contact.
De werking van de airconditioning en de 
regeling van de temperatuur, de luchtopbrengst 
en de luchtverdeling in het interieur worden 
automatisch aangestuurd.
F
 
S
 electeer het menu 
Airconditioning  van het 
touchscreen om de pagina met 
de bedieningsknoppen van het 
systeem weer te geven.
Regeling van de temperatuur
F Druk op een van deze toetsen  om de waarde te verlagen 
(blauw) of te verhogen (rood).
De weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald 
comfortniveau en niet op een exacte temperatuur.
Druk voor maximale koeling of ver warming 
van de passagiersruimte op de boven- of 
onderkant van de toets voor het instellen 
van de temperatuur totdat LO of HI  wordt 
weergegeven.
Automatisch 
comfortprogramma
F Druk op de toets AUTO  om het 
automatische programma van 
de airconditioning in of uit te 
schakelen.
1. Regeling van de luchtopbrengst.
2. Instellen van de temperatuur.
3. Instellen van de luchtverdeling.
4. Toegang tot de secundaire pagina.
5. Recirculatie van de interieurlucht.
6. Airconditioning A AN/UIT.
7. Automatisch schakelprogramma. Het airconditioningssysteem werkt 
automatisch: afhankelijk van het comfortniveau 
dat u hebt geselecteerd, zorgt het systeem voor 
een optimale temperatuur, luchtopbrengst en 
luchtverdeling in het interieur.
F
 
D
 ruk op deze knop om de 
secundaire pagina weer te 
geven. Op deze pagina kunt u de 
intensiteit van het automatische 
comfortprogramma aanpassen 
door een van de drie beschikbare 
instellingen te kiezen.
F
 
D
 ruk om de actuele instelling te 
wijzigen meerdere keren op de 
knop om de gewenste intensiteit 
te selecteren:
" Soft ": voor een aangenaam comfort en een 
zo laag mogelijk geluidsniveau, doordat de 
aanjagersnelheid beperkt wordt.
" Normal ": voor het beste compromis tussen 
een aangename temperatuur en een laag 
geluidsniveau (standaardinstelling).
" Fast ": voor een doeltreffende en dynamische 
luchttoevoer.
3 
Ergonomie en comfort  
Page 70 of 308
68
De intensiteit is uitsluitend gekoppeld aan de 
stand AUTO. Als de stand AUTO echter wordt 
uitgeschakeld, blijft de geselecteerde intensiteit 
opgeslagen.
Als de intensiteit wordt gewijzigd ter wijl de 
stand AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand 
AUTO hierdoor niet ingeschakeld.Om bij koud weer en koude motor de 
toevoer van koude lucht in het interieur 
te beperken, wordt de luchtopbrengst 
geleidelijk vergroot tot de gewenste 
comfortwaarde is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het 
instappen veel lager of hoger is dan 
de ingestelde waarde, heeft het geen 
zin om voor een optimale temperatuur 
de ingestelde waarde te wijzigen. Het 
systeem compenseert automatisch en zo 
snel mogelijk het temperatuurverschil.
Het is mogelijk de luchtopbrengst en de 
luchtverdeling handmatig in te stellen.
Zodra u een instelling wijzigt, wordt het 
automatische programma "comfort" 
uitgeschakeld. F
 
D
 ruk op de toets AUTO om het 
automatische comfortprogramma 
weer in te schakelen.Regeling luchtopbrengst
F Druk op een van deze toetsen  om de luchtopbrengst te 
verhogen of te verlagen.
Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator) 
wordt geleidelijk opgevuld, afhankelijk van de 
gewenste aanjagersnelheid.
Door de luchtopbrengst tot het minimum 
te verlagen wordt de aanjager volledig 
uitgeschakeld.
Naast de ventilator wordt " OFF" weergegeven.
Vermijd het te lang rijden met 
uitgeschakelde ventilatie om te voorkomen 
dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit 
vermindert.
Regeling luchtverdeling
U kunt de luchtverdeling in het interieur regelen 
met behulp van deze drie toetsen. Voorruit.
Middelste ventilatieroosters en 
zijventilatieroosters.
Voetenruimte.
Bij het indrukken van een toets wordt de 
desbetreffende functie in- of uitgeschakeld. De drie functies kunnen gelijktijdig worden 
geactiveerd. In dat geval stroomt de 
lucht uit de middelste ventilatieroosters, 
de zijventilatieroosters en de 
uitstroomopeningen in de voetenruimte.
Airconditioning aan/uit
De airconditioning functioneert, als de ruiten 
gesloten zijn, optimaal in elk seizoen.
Het systeem stelt u in staat:
-
 
i
 n de zomer de temperatuur in het interieur 
te verlagen,
-
 
i
 n de winter bij temperaturen boven 3   °C 
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Inschakelen
F Druk op deze toets om de  airconditioning in te schakelen.
Als het lampje brandt, is de airconditioning 
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de 
regeling voor de luchtopbrengst is 
uitgeschakeld. 
Ergonomie en comfort