stop start CITROEN C3 AIRCROSS 2021 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 33 of 244
31
Toegang tot de auto
2Zonder Keyless entry and start 
 
â–º Schakel het contact uit.â–º Zet de sleutel in de stand 2 (contact aan).â–º Druk direct gedurende enkele seconden op de toets met het gesloten hangslot.â–º Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer volledig.
Met Keyless entry and start 
 
â–º Steek de mechanische sleutel (uit de afstandsbediening) in het slot om de auto te 
openen.
 
 
â–º Houd de elektronische sleutel tegen de noodsleutellezer op de stuurkolom totdat u het 
contact hebt aangezet.
 
  
 
â–º Zet het contact aan door op de START/
STOP-toets te drukken.
â–º Zet de versnellingshendel bij een auto met 
een handgeschakelde versnellingsbak in de 
neutraalstand en druk het koppelingspedaal 
volledig in.
â–º Bij een auto met een automatische 
transmissie:  vanuit stand P, druk op het 
rempedaal.
Als de storing na het resetten niet is verholpen, 
neem zo snel mogelijk contact op met een  CITROËN-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Portieren
Openen
Van buitenaf
â–º Wanneer u de auto hebt ontgrendeld of de elektronische sleutel van het Keyless entry and 
start-systeem zich in de detectiezone bevindt, 
trek aan de portierhandgreep.
Van binnenuit
â–º Trek aan de binnenportiergreep van een portier; de auto wordt dan volledig ontgrendeld.
Sluiten
Als een portier niet goed is gesloten:– gaat bij draaiende motor of tijdens het rijden (snelheid lager dan 10 km/h), dit 
verklikkerlampje branden en wordt gedurende 
enkele seconden een waarschuwingsmelding 
weergegeven.
– klinkt tijdens het rijden, als de snelheid hoger is dan 10 km/h, ook nog gedurende enkele 
seconden een geluidssignaal.   
Page 36 of 244
34
Toegang tot de auto
â–º Open het portier; het alarm gaat af.â–º Zet het contact aan, het alarm stopt. Het lampje van de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto 
zonder het alarm in te 
schakelen
â–º Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel 
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot 
van het bestuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het lampje 
in de knop blijft branden, duidt dit op een storing 
in het systeem.
Laat het systeem controleren door het 
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Panoramadak
Het panoramadak bestaat uit een beweegbaar 
glazen deel dat over het dak schuift en een 
zonnescherm dat onafhankelijk kan worden 
geopend. Als het panoramadak wordt geopend, 
opent automatisch het zonnescherm.
â–º Gebruik de knoppen in de dakconsole om het panoramadak of het zonnescherm te bedienen.
Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd, 
knippert het lampje van de toets één keer 
per seconde en gaan de richtingaanwijzers 
gedurende ongeveer 2 seconden branden.
De omtrekbeveiliging wordt na 5 
seconden geactiveerd en de interieur- en 
wegsleepbeveiliging na 45 seconden.
Indien een portier, de achterklep of de 
motorkap niet goed is gesloten, wordt de 
auto niet vergrendeld, maar worden de 
omtrek-, interieur- en wegsleepbeveiliging na 
45 seconden wel ingeschakeld.
Uitschakelen
â–º Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening.
of
â–º Ontgrendel de auto met het Keyless entry and start-systeem.Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het lampje van de knop gaat uit en de 
richtingaanwijzers knipperen gedurende 
ongeveer 2 seconden.
Als de auto automatisch opnieuw wordt  vergrendeld (als binnen 30 seconden 
een van de portieren of de achterklep niet is 
geopend), wordt ook het alarmsysteem 
automatisch weer ingeschakeld.
Vergrendelen van de 
auto met alleen de 
omtrekbeveiliging 
ingeschakeld
Schakel het interieuralarm uit om te voorkomen 
dat het systeem in bepaalde gevallen een loos 
alarm geeft, zoals:
– Het raam staat een klein stukje open.– De auto wordt gewassen.– Er wordt een wiel verwisseld.– De auto wordt gesleept.– De auto staat op een schip of veerboot.
Interieur- en wegsleepbeveiliging 
uitschakelen
â–º Zet het contact af en druk binnen 10 seconden op de knop tot het lampje blijft 
branden.
â–º Verlaat de auto.â–º Vergrendel de auto direct met de afstandsbediening of met het "Keyless entry and 
start"-systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld; 
het verklikkerlampje knippert één keer per 
seconde.
Deze uitschakelprocedure moet elke keer na 
het afzetten van het contact opnieuw worden 
uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de 
interieur- en wegsleepbeveiliging
â–º Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto te ontgrendelen met de afstandsbediening of met 
het "Keyless entrée en start"-systeem.
Het lampje van de knop gaat uit.
â–º Schakel het alarmsysteem weer volledig in door de auto te vergrendelen met de 
afstandsbediening of met het "Keyless entrée en 
start"-systeem.
Het lampje van de knop zal opnieuw één keer 
per seconde knipperen.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking 
en knipperen de richtingaanwijzers gedurende 
dertig seconden.
De omtrek- en wegsleepbeveiliging blijven 
actief totdat het alarm voor de tiende keer wordt 
geactiveerd.
Als het lampje van de knop snel knippert 
bij het ontgrendelen van de auto met de 
afstandsbediening of het Keyless entry and start-
systeem, is het alarm tijdens uw afwezigheid 
afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als 
het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:â–º ontgrendel de auto met de sleutel (geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot 
van het bestuurdersportier;   
Page 37 of 244
35
Toegang tot de auto
2â–º Open het portier; het alarm gaat af.â–º Zet het contact aan, het alarm stopt. Het lampje van de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto 
zonder het alarm in te 
schakelen
â–º Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel 
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot 
van het bestuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het lampje 
in de knop blijft branden, duidt dit op een storing 
in het systeem.
Laat het systeem controleren door het 
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Panoramadak
Het panoramadak bestaat uit een beweegbaar 
glazen deel dat over het dak schuift en een 
zonnescherm dat onafhankelijk kan worden 
geopend. Als het panoramadak wordt geopend, 
opent automatisch het zonnescherm.
â–º Gebruik de knoppen in de dakconsole om het panoramadak of het zonnescherm te bedienen.
 
 
A.Bediening zonnescherm
B. Bediening schuif-/kanteldak
Het schuif-/kanteldak of zonnescherm kan 
worden bediend wanneer het contact is 
aangezet (als de accu voldoende is geladen), 
bij een draaiende motor, in de STOP-stand van 
Stop & Start, en 45 seconden na het afzetten 
van het contact of na het vergrendelen van de 
auto.
Voorzorgsmaatregelen
Steek tijdens het rijden niet uw hoofd of 
armen uit het schuif-/kanteldak - Kans op 
ernstig letsel!
Controleer of de op de allesdragers 
gemonteerde accessoires of vervoerde 
lading de beweging van het schuif-/kanteldak 
niet kunnen hinderen.
Leg geen zware voorwerpen op het 
beweegbare glazen deel van het schuif-/
kanteldak.
Als het dak door regen of het wassen van  de auto nat is geworden, wacht dan tot 
het volledig droog is alvorens het dak te 
bedienen.
Open het dak niet als het met sneeuw of ijs is 
bedekt - Kans op beschadiging!
Gebruik alleen kunststof ijskrabbers om het 
dak sneeuw- of ijsvrij te maken.
Controleer geregeld de staat van de 
rubbers van het dak (aanwezigheid van 
vuil, dode bladeren, enz.).
Zorg er bij het wassen van de auto in een 
wasstraat of met een hogedrukreiniger voor 
dat het dak volledig is gesloten en houd de 
spuitmond van de hogedrukreiniger altijd op 
meer dan 30 cm van de rubbers.
Laat de auto nooit achter met geopend 
dak.
Werking
Wanneer u het schuif-/kanteldak volledig opent, 
beweegt het beweegbare glazen deel eerst naar 
de gedeeltelijk geopende positie en schuift het 
vervolgens over het dak. Alle tussenstanden zijn 
toegestaan.
Afhankelijk van de rijsnelheid kan de  gedeeltelijk geopende positie verschillen 
om het geluidscomfort te verbeteren.   
Page 48 of 244
46
Ergonomie en comfort
Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem uit om een comfortabele temperatuur in het 
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek 
voor meer informatie over het Stop & 
Start-systeem.
Verwarming/
handbediende 
airconditioning
 
 
De verwarming werkt alleen bij draaiende motor. 
 
De handbediende airconditioning werkt bij 
draaiende motor.
1. Luchtrecirculatie in het interieur
2. Temperatuurregeling
3. Regeling luchtverdeling
4. Regeling luchtstroom.
5. Airconditioning aan/uit
Luchtverdeling 
 
1.Uitstroomopeningen voor het ontdooien/
ontwasemen van de voorruit
2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien/
ontwasemen van de zijruiten vóór
3. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters
4. Verstelbare en afsluitbare middelste 
ventilatieroosters
5. Uitstroomopeningen voetenruimte bestuurder 
en voorpassagier
6. Uitstroomopeningen voetenruimte 
achterpassagiers
Adviezen
Gebruik van het ventilatie- en 
airconditioningssysteem
â–º Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur 
het luchtinlaatrooster onder de voorruit, de 
verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters 
en overige uitstroomopeningen alsmede de 
luchtafvoeropening in de bagageruimte vrij 
blijven.
â–º Dek de zonnesensor op het dashboard niet af; deze wordt gebruikt 
voor het regelen van het automatische 
airconditioningssysteem.
â–º Zet de airconditioning minstens één of twee keer per maand 5 tot 10 minuten aan 
om het systeem in perfecte staat te houden.
â–º Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken 
van een aanhanger op een steile helling 
bij een hoge buitentemperatuur) kan de 
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld 
voor een optimale trekkracht van de motor.
Vermijd het te lang rijden met een 
uitgeschakelde aanjager en het te lang 
gebruiken van de luchtrecirculatie om te 
voorkomen dat de ruiten beslaan of de 
luchtkwaliteit vermindert.
Als de binnentemperatuur zeer hoog is wanneer de auto lang in de zon heeft 
gestaan, is het raadzaam het 
passagierscompartiment korte tijd te 
ventileren.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid 
voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in 
het interieur goed ververst wordt.
Condensvorming door de airconditioning 
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje 
water onder de auto vormt. Dit is een normaal 
verschijnsel.
Onderhoud van het ventilatie- en 
airconditioningssysteem
â–º Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen 
periodiek vervangen.
Het is raadzaam om een gecombineerd 
interieurfilter te gebruiken. Dankzij het 
toegevoegde speciale actieve middel is de 
lucht die de inzittenden inademen schoner en 
blijft het interieur schoner (vermindering van 
allergische reacties, stank en vetaanslag).
â–º Om een correcte werking van de 
airconditioning te garanderen moet u deze 
overeenkomstig de aanbevelingen in het 
onderhouds- en garantieboekje laten 
controleren.
Stop & Start
De verwarmings- en 
airconditioningssystemen werken alleen als 
de motor draait.  
Page 49 of 244
47
Ergonomie en comfort
3Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem 
uit om een comfortabele temperatuur in het 
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek 
voor meer informatie over het Stop & 
Start-systeem.
Verwarming/
handbediende 
airconditioning
 
 
De verwarming werkt alleen bij draaiende motor. 
 
De handbediende airconditioning werkt bij 
draaiende motor.
1. Luchtrecirculatie in het interieur
2. Temperatuurregeling
3. Regeling luchtverdeling
4. Regeling luchtstroom.
5. Airconditioning aan/uit
De temperatuur afstellen
â–º Draai de knop naar het blauwe gedeelte (koud) of het rode gedeelte (warm) om de 
temperatuur naar eigen wens in te stellen.
Regeling  luchtopbrengst
â–º Draai aan knop 4 om de gewenste 
luchtstroom te verkrijgen.
Regeling  luchtverdeling
Middelste ventilatierooster en zijventilatieroosters.Voetenruimte. 
Voorruit en zijruiten. 
De luchtstroom kan worden verdeeld 
door meerdere toetsen in te drukken.
Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen 
effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn 
gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
– de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen,– in de winter bij temperaturen boven 3°C beslagen ruiten snel te ontwasemen.â–º Druk op deze toets om de airconditioning in/uit te schakelen.
De airconditioning werkt niet als de 
regeling voor de luchtopbrengst is 
uitgeschakeld.
Automatische  airconditioning
De airconditioning werkt als de motor draait, 
maar de ventilatie en bedieningsfuncties werken 
ook bij ingeschakeld contact.
De airconditioning, de temperatuur, de 
luchtstroom en de luchtverdeling in het interieur 
worden automatisch geregeld.
Druk op de menutoets Airconditioning  
om de bedieningsknoppen van het 
systeem weer te geven.
 
 
1. Temperatuurregeling
2. Regeling luchtstroom
3. Regeling luchtverdeling
4. Airconditioning aan/uit
5. Automatisch comfortprogramma aan/uit  
Page 51 of 244
49
Ergonomie en comfort
3– In de winter beslagen ruiten bij temperaturen hoger dan 3 °C sneller ontwasemen.â–º Druk op de toets (4) om de airconditioning in 
of uit te schakelen.
Als het lampje brandt, is de airconditioning 
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de 
regeling voor de luchtstroom is 
uitgeschakeld.
Ventilatiefunctie bij 
ingeschakeld contact
Bij ingeschakeld contact kunt u het 
ventilatiesysteem gebruiken om de 
luchtopbrengst  en de luchtverdeling  in 
het interieur te regelen afhankelijk van de 
laadtoestand van de accu.
Bij deze functie wordt de airconditioning niet 
ingeschakeld.
Luchtrecirculatie in het 
interieur
De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan 
van de voorruit en zijruiten.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer 
van buitenlucht bij stank (bijvoorbeeld van 
uitlaatgassen) af te sluiten.
Deze functie kan waar nodig ook tijdelijk 
worden gebruikt om de lucht in het 
interieur sneller te verwarmen of af te koelen.
â–º Druk op toets 6 om de lucht in het interieur 
te laten recirculeren of om de toevoer van 
buitenlucht toe te staan.
Gebruik de luchtrecirculatiefunctie in de 
auto niet te lang, omdat de ruiten kunnen 
beslaan en de luchtkwaliteit afneemt.
Ontwasemen - Ontdooien 
voorruit
Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen 
moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel 
te ontwasemen of te ontdooien.
Richt bij koud weer de zijventilatieroosters op de 
zijruiten zodat deze sneller ontwasemd worden.
Met bedieningspaneel op de 
middenconsole.
Aan / Uit
â–º Zet de knoppen van de temperatuurregeling en de luchtverdeling in de met de desbetreffende 
opdruk weergegeven stand.
â–º Druk op deze knop om de lucht over de voorruit te verdelen; het lampje ervan 
gaat branden.
â–º Controleer of de luchtrecirculatie is uitgeschakeld; het desbetreffende lampje moet 
uit zijn.
â–º Zet de knop van de luchtopbrengst in de stand 0.
Met touchscreen
Aan / Uit
â–º Druk op deze toets. Het lampje gaat branden.
Het systeem werkt volledig automatisch en regelt 
de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid en de 
luchttoevoer; het stelt de luchtverdeling zodanig 
in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk 
schoon worden.
â–º Druk nogmaals op deze toets om het programma uit te schakelen. Het lampje ervan 
gaat uit.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem 
geldt dat zolang de voorruitontwaseming 
in werking is, de STOP-functie niet 
beschikbaar is.  
Page 54 of 244
52
Ergonomie en comfort
– Verwijder het apparaat en probeer het een kwartier later nog eens.
Als het probleem blijft bestaan, neem dan 
contact op met een CITROËN-dealer of een 
gekwalificeerde werkplaats.
USB-aansluiting 
  
 
Op de middenconsole bevindt zich een 
USB-aansluiting.
Hierop kunt u draagbare apparatuur of een USB-
stick aansluiten.
Via deze aansluiting kunt u de audiobestanden 
op uw draagbare apparatuur beluisteren via de 
luidsprekers van het audiosysteem.
U kunt deze bestanden beheren met de toetsen 
op het stuurwiel of op het touchscreen.
Tijdens het gebruik van de USB-
aansluiting kan de draagbare apparatuur 
automatisch worden opgeladen.
Er wordt een melding weergegeven als het 
stroomverbruik van de draagbare apparatuur 
hoger is dan de door de auto geleverde 
stroomsterkte.
â–º Gebruik altijd de juiste adapter voor aansluiting van een accessoire van 12 V (max. vermogen: 120 W).
Houd u aan het maximaal toegestane 
vermogen om schade aan apparatuur te 
voorkomen.
Het aansluiten van elektrische 
apparatuur die niet door CITROËN is 
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen in de 
werking van de elektrische componenten van 
de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of 
storingen in de weergave van de displays.
Draadloze smartphonelader 
  
 
Hiermee kunt u apparaten zoals een smartphone 
draadloos opladen volgens het principe van 
magnetische inductie, in overeenstemming met 
de norm Qi 1.1.
Het op te laden apparaat moet zelf compatibel 
zijn met de Qi-norm of moet zijn voorzien van 
een compatibele hoes of houder.
Het laadgedeelte is te herkennen aan het 
symbool Qi.
De lader werkt terwijl de motor draait en het Stop 
& Start-systeem in de STOP-stand staat.
Het opladen wordt aangestuurd door de 
smartphone.
Bij Keyless entry and start kan de werking van 
de lader kort worden onderbroken als er een 
deur wordt geopend of als het contact wordt 
uitgeschakeld.
Laden bezig
â–º Als het laadgedeelte leeg is, kunt u een apparaat in het midden plaatsen. 
 
Als het apparaat wordt waargenomen, gaat het 
controlelampje van de lader groen branden. 
Het lampje blijft branden terwijl de batterij wordt 
opgeladen.
Het systeem is niet bedoeld om 
meerdere apparaten tegelijkertijd op te 
laden.
 
 
Laat geen metalen voorwerpen zoals 
munten, sleutels of de 
afstandsbediening. in het laadgedeelte liggen, 
omdat er dan kans op oververhitting of 
onderbreking van het laadproces bestaat. 
Controle van de werking
De status van het controlelampje geeft de 
werking van de lader aan.
Status van 
controlelampje Betekenis
Uit Motor afgezet.
Geen geschikt apparaat 
gevonden.
Laden voltooid.
Groen, 
permanent Geschikt apparaat 
gevonden.
Laden bezig.
Knipperend 
oranje Detectie van een 
vreemd voorwerp in het 
oplaadgedeelte.
Apparaat niet goed 
gecentreerd in het 
oplaadgedeelte.
Permanent 
oranje Storing in de laadindicator 
van het apparaat.
Temperatuur van batterij 
apparaat te hoog.
Storing in de lader.
 
 
Als het controlelampje oranje brandt:– Verwijder het apparaat en plaats het opnieuw in het midden van het oplaadgedeelte.
of  
Page 63 of 244
61
Verlichting en zicht
4weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; 
parkeerlichten links gaan branden).
Als de verlichting is ingeschakeld, hoort u een 
geluidssignaal en gaat het controlelampje 
van de betreffende richtingaanwijzer op het 
instrumentenpaneel branden.
â–º Zet de lichtschakelaar in de middelste stand om de parkeerlichten uit te schakelen.
Automatische verlichting
Wanneer de ring op de stand "AUTO" 
staat en door een lichtsensor onvoldoende 
omgevingslicht wordt gedetecteerd, worden de 
kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en het 
dimlicht automatisch ingeschakeld zonder een 
handeling van de bestuurder. De verlichting kan 
ook, in geval van neerslag, gelijktijdig met het 
automatisch inschakelen van de ruitenwissers 
vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de 
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is 
of nadat het wissen is gestopt.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en wordt dit pictogram 
weergegeven op het instrumentenpaneel in 
combinatie met een geluidssignaal en/of een 
melding.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Dek de met de regensensor 
gecombineerde lichtsensor, die zich in 
het midden aan de bovenzijde van de voorruit 
achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De 
aan de sensor gekoppelde functies worden 
dan niet meer bediend.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten 
onrechte voldoende licht waarnemen; de 
verlichting wordt dan niet automatisch 
ingeschakeld. Dek de met de regensensor 
gecombineerde lichtsensor, die zich in aan de 
bovenzijde van de voorruit achter de 
binnenspiegel bevindt, niet af.
Dagrijverlichting / 
Parkeerlichten
 
 
De verlichting voor en achter wordt automatisch 
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De verlichting doet dienst als:– Dagrijverlichting (lichtschakelaar in de stand "AUTO" als er voldoende licht in de omgeving 
is).
– Parkeerlicht (lichtschakelaar in de stand "AUTO" als er weinig licht in de omgeving is 
of in de stand "alleen parkeerlicht" of "dim-/
grootlicht").
Bij de dagrijverlichting geven de leds 
meer licht.
Follow me 
home-verlichting
Automatisch
Als de functie "Automatisch inschakelen van 
de koplampen" is ingeschakeld (lichtschakelaar 
in de stand AUTO), schakelt bij gering 
omgevingslicht het dimlicht automatisch in zodra 
u het contact uitschakelt.
U kunt de functie in- en uitschakelen en de 
tijdsduur van de follow me home-verlichting 
instellen via het configuratiemenu van de auto.  
Page 94 of 244
92
Rijden
Rijadviezen
â–º Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op.â–º Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt 
reageren op onverwachte situaties.
â–º Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op situaties waarbij u moet remmen en houd 
afstand van de auto's voor u, vooral bij slecht 
weer.
â–º Voer handelingen die veel aandacht vergen (bijvoorbeeld verstellen of afstellen) altijd bij 
stilstaande auto uit.
â–º Bij lange ritten is het raadzaam om elke twee uur pauze te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair draaien 
in een slecht geventileerde, afgesloten 
ruimte. Verbrandingsmotoren stoten giftige 
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Kans 
op vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat bij winterse omstandigheden 
(temperaturen onder -23 °C) de motor 
gedurende 4 minuten stationair draaien 
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de 
goede werking en de levensduur van de 
mechanische onderdelen van uw auto (de 
motor en de transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken 
parkeerrem . Kans op oververhitting en 
beschadiging van het remsysteem!
Parkeer de auto niet of laat de motor 
niet draaien op een brandbare 
ondergrond (dor gras, dode bladeren, 
papier enz.).  Het uitlaatsysteem van uw auto 
wordt erg warm en blijft ook na het afzetten 
van de motor nog enkele minuten warm. 
Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met 
draaiende motor achter. Als u uw auto 
met draaiende motor moet verlaten, trek dan 
de handrem aan en zet de versnellingsbak in 
de neutraalstand of in de stand  N of P, 
afhankelijk van het type versnellingsbak.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in 
de auto achter.
Rijden op een overstroomde 
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo 
veel mogelijk te vermijden, want het water kan 
de motor, versnellingsbak en het elektrische 
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
 
 
Bent u genoodzaakt over een overstroomd 
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
â–º controleer dat de diepte van het water nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij rekening met de golven die kunnen worden 
veroorzaakt door andere gebruikers,
â–º schakel de functie Stop & Start uit,â–º rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 10 km/h,â–º zet de auto niet stil en zet de motor niet af.Als u het overstroomde weggedeelte achter u 
hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie 
dat toelaat, meerdere keren licht af om de 
remschijven en remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, 
neem dan contact op met het CITROËN-netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij het trekken van een 
aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel 
invloed op het rijgedrag van de auto en 
vergt daarom extra aandacht van de 
bestuurder.
Houd u aan de maximale aanhangergewichten.
Op hoogte:  trek voor elke 1000 m hoogte 
10% van het maximale aanhangergewicht af; 
door een geringere luchtdichtheid nemen de 
prestaties van de motor af als men op grotere 
hoogte boven de zeespiegel komt.
Nieuwe auto: koppel geen aanhanger 
achter de auto voordat deze een 
kilometerstand van ten minste 1000 km heeft.
Als de buitentemperatuur hoog is, is het  raadzaam de motor, als de auto stilstaat, 
1 tot 2 minuten stationair te laten draaien om 
de koeling te vergemakkelijken.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
â–º  Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht 
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst 
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane 
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder 
deze te overschrijden.
Banden
â–º Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op 
de juiste waarde.   
Page 95 of 244
93
Rijden
6Houd u aan de maximale 
aanhangergewichten.
Op hoogte:  trek voor elke 1000 m hoogte 
10% van het maximale aanhangergewicht af; 
door een geringere luchtdichtheid nemen de 
prestaties van de motor af als men op grotere 
hoogte boven de zeespiegel komt.
Nieuwe auto: koppel geen aanhanger 
achter de auto voordat deze een 
kilometerstand van ten minste 1000 km heeft.
Als de buitentemperatuur hoog is, is het  raadzaam de motor, als de auto stilstaat, 
1 tot 2 minuten stationair te laten draaien om 
de koeling te vergemakkelijken.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
â–º Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht 
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst 
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane 
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder 
deze te overschrijden.
Banden
â–º Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op 
de juiste waarde.
Verlichting
â–º Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen van 
uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch 
uitgeschakeld om een geluidssignaal te 
vermijden als bij het aankoppelen van een 
aanhanger een originele CITROËN-trekhaak 
wordt gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Wanneer u met de auto een aanhanger sleept 
terwijl u een helling op rijdt, dan stijgt de 
temperatuur van de koelvloeistof. Het maximale 
aanhangergewicht is afhankelijk van het 
hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het 
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe 
met het motortoerental.
â–º Verlaag de snelheid en het motortoerental zodat de vloeistof niet te veel opwarmt.
Let altijd goed op de koelvloeistoftemperatuur.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het 
waarschuwingslampje  STOP, stop dan zo snel 
mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Met een aangekoppelde aanhanger heeft de 
auto een langere remweg. Vermijd langdurig 
gebruik van de remmen om te voorkomen dat de 
remmen oververhit raken. Dan is het beter om 
op de motor af te remmen.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer 
last heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische 
startblokkering
De sleutels zijn voorzien van een elektronisch 
startblokkeringssysteem waarvan de geheime 
code moet worden herkend om de motor te 
kunnen starten.
Bij een storing in het systeem verschijnt er een 
waarschuwing en zal de motor niet starten.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk.
Laat omwille van de veiligheid en ter 
voorkoming van diefstal de elektronische 
sleutel nooit in de auto achter, ook niet 
wanneer u in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.