stop start CITROEN C3 AIRCROSS 2021 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 33 of 244

31
Toegang tot de auto
2Zonder Keyless entry and start

â–º Schakel het contact uit.â–º Zet de sleutel in de stand 2 (contact aan).â–º Druk direct gedurende enkele seconden op de toets met het gesloten hangslot.â–º Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer volledig.
Met Keyless entry and start

â–º Steek de mechanische sleutel (uit de afstandsbediening) in het slot om de auto te
openen.


â–º Houd de elektronische sleutel tegen de noodsleutellezer op de stuurkolom totdat u het
contact hebt aangezet.



â–º Zet het contact aan door op de START/
STOP-toets te drukken.
â–º Zet de versnellingshendel bij een auto met
een handgeschakelde versnellingsbak in de
neutraalstand en druk het koppelingspedaal
volledig in.
â–º Bij een auto met een automatische
transmissie: vanuit stand P, druk op het
rempedaal.
Als de storing na het resetten niet is verholpen,
neem zo snel mogelijk contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Portieren
Openen
Van buitenaf
â–º Wanneer u de auto hebt ontgrendeld of de elektronische sleutel van het Keyless entry and
start-systeem zich in de detectiezone bevindt,
trek aan de portierhandgreep.
Van binnenuit
â–º Trek aan de binnenportiergreep van een portier; de auto wordt dan volledig ontgrendeld.
Sluiten
Als een portier niet goed is gesloten:– gaat bij draaiende motor of tijdens het rijden (snelheid lager dan 10 km/h), dit
verklikkerlampje branden en wordt gedurende
enkele seconden een waarschuwingsmelding
weergegeven.
– klinkt tijdens het rijden, als de snelheid hoger is dan 10 km/h, ook nog gedurende enkele
seconden een geluidssignaal.

Page 36 of 244

34
Toegang tot de auto
â–º Open het portier; het alarm gaat af.â–º Zet het contact aan, het alarm stopt. Het lampje van de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te
schakelen
â–º Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot
van het bestuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het lampje
in de knop blijft branden, duidt dit op een storing
in het systeem.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Panoramadak
Het panoramadak bestaat uit een beweegbaar
glazen deel dat over het dak schuift en een
zonnescherm dat onafhankelijk kan worden
geopend. Als het panoramadak wordt geopend,
opent automatisch het zonnescherm.
â–º Gebruik de knoppen in de dakconsole om het panoramadak of het zonnescherm te bedienen.
Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd,
knippert het lampje van de toets één keer
per seconde en gaan de richtingaanwijzers
gedurende ongeveer 2 seconden branden.
De omtrekbeveiliging wordt na 5
seconden geactiveerd en de interieur- en
wegsleepbeveiliging na 45 seconden.
Indien een portier, de achterklep of de
motorkap niet goed is gesloten, wordt de
auto niet vergrendeld, maar worden de
omtrek-, interieur- en wegsleepbeveiliging na
45 seconden wel ingeschakeld.
Uitschakelen
â–º Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening.
of
â–º Ontgrendel de auto met het Keyless entry and start-systeem.Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het lampje van de knop gaat uit en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende
ongeveer 2 seconden.
Als de auto automatisch opnieuw wordt vergrendeld (als binnen 30 seconden
een van de portieren of de achterklep niet is
geopend), wordt ook het alarmsysteem
automatisch weer ingeschakeld.
Vergrendelen van de
auto met alleen de
omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Schakel het interieuralarm uit om te voorkomen
dat het systeem in bepaalde gevallen een loos
alarm geeft, zoals:
– Het raam staat een klein stukje open.– De auto wordt gewassen.– Er wordt een wiel verwisseld.– De auto wordt gesleept.– De auto staat op een schip of veerboot.
Interieur- en wegsleepbeveiliging
uitschakelen
â–º Zet het contact af en druk binnen 10 seconden op de knop tot het lampje blijft
branden.
â–º Verlaat de auto.â–º Vergrendel de auto direct met de afstandsbediening of met het "Keyless entry and
start"-systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld;
het verklikkerlampje knippert één keer per
seconde.
Deze uitschakelprocedure moet elke keer na
het afzetten van het contact opnieuw worden
uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de
interieur- en wegsleepbeveiliging
â–º Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto te ontgrendelen met de afstandsbediening of met
het "Keyless entrée en start"-systeem.
Het lampje van de knop gaat uit.
â–º Schakel het alarmsysteem weer volledig in door de auto te vergrendelen met de
afstandsbediening of met het "Keyless entrée en
start"-systeem.
Het lampje van de knop zal opnieuw één keer
per seconde knipperen.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking
en knipperen de richtingaanwijzers gedurende
dertig seconden.
De omtrek- en wegsleepbeveiliging blijven
actief totdat het alarm voor de tiende keer wordt
geactiveerd.
Als het lampje van de knop snel knippert
bij het ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening of het Keyless entry and start-
systeem, is het alarm tijdens uw afwezigheid
afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als
het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:â–º ontgrendel de auto met de sleutel (geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot
van het bestuurdersportier;

Page 37 of 244

35
Toegang tot de auto
2â–º Open het portier; het alarm gaat af.â–º Zet het contact aan, het alarm stopt. Het lampje van de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te
schakelen
â–º Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot
van het bestuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het lampje
in de knop blijft branden, duidt dit op een storing
in het systeem.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Panoramadak
Het panoramadak bestaat uit een beweegbaar
glazen deel dat over het dak schuift en een
zonnescherm dat onafhankelijk kan worden
geopend. Als het panoramadak wordt geopend,
opent automatisch het zonnescherm.
â–º Gebruik de knoppen in de dakconsole om het panoramadak of het zonnescherm te bedienen.


A.Bediening zonnescherm
B. Bediening schuif-/kanteldak
Het schuif-/kanteldak of zonnescherm kan
worden bediend wanneer het contact is
aangezet (als de accu voldoende is geladen),
bij een draaiende motor, in de STOP-stand van
Stop & Start, en 45 seconden na het afzetten
van het contact of na het vergrendelen van de
auto.
Voorzorgsmaatregelen
Steek tijdens het rijden niet uw hoofd of
armen uit het schuif-/kanteldak - Kans op
ernstig letsel!
Controleer of de op de allesdragers
gemonteerde accessoires of vervoerde
lading de beweging van het schuif-/kanteldak
niet kunnen hinderen.
Leg geen zware voorwerpen op het
beweegbare glazen deel van het schuif-/
kanteldak.
Als het dak door regen of het wassen van de auto nat is geworden, wacht dan tot
het volledig droog is alvorens het dak te
bedienen.
Open het dak niet als het met sneeuw of ijs is
bedekt - Kans op beschadiging!
Gebruik alleen kunststof ijskrabbers om het
dak sneeuw- of ijsvrij te maken.
Controleer geregeld de staat van de
rubbers van het dak (aanwezigheid van
vuil, dode bladeren, enz.).
Zorg er bij het wassen van de auto in een
wasstraat of met een hogedrukreiniger voor
dat het dak volledig is gesloten en houd de
spuitmond van de hogedrukreiniger altijd op
meer dan 30 cm van de rubbers.
Laat de auto nooit achter met geopend
dak.
Werking
Wanneer u het schuif-/kanteldak volledig opent,
beweegt het beweegbare glazen deel eerst naar
de gedeeltelijk geopende positie en schuift het
vervolgens over het dak. Alle tussenstanden zijn
toegestaan.
Afhankelijk van de rijsnelheid kan de gedeeltelijk geopende positie verschillen
om het geluidscomfort te verbeteren.

Page 48 of 244

46
Ergonomie en comfort
Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem uit om een comfortabele temperatuur in het
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het Stop &
Start-systeem.
Verwarming/
handbediende
airconditioning


De verwarming werkt alleen bij draaiende motor.

De handbediende airconditioning werkt bij
draaiende motor.
1. Luchtrecirculatie in het interieur
2. Temperatuurregeling
3. Regeling luchtverdeling
4. Regeling luchtstroom.
5. Airconditioning aan/uit
Luchtverdeling

1.Uitstroomopeningen voor het ontdooien/
ontwasemen van de voorruit
2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien/
ontwasemen van de zijruiten vóór
3. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters
4. Verstelbare en afsluitbare middelste
ventilatieroosters
5. Uitstroomopeningen voetenruimte bestuurder
en voorpassagier
6. Uitstroomopeningen voetenruimte
achterpassagiers
Adviezen
Gebruik van het ventilatie- en
airconditioningssysteem
â–º Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur
het luchtinlaatrooster onder de voorruit, de
verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de
luchtafvoeropening in de bagageruimte vrij
blijven.
â–º Dek de zonnesensor op het dashboard niet af; deze wordt gebruikt
voor het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.
â–º Zet de airconditioning minstens één of twee keer per maand 5 tot 10 minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.
â–º Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
Vermijd het te lang rijden met een
uitgeschakelde aanjager en het te lang
gebruiken van de luchtrecirculatie om te
voorkomen dat de ruiten beslaan of de
luchtkwaliteit vermindert.
Als de binnentemperatuur zeer hoog is wanneer de auto lang in de zon heeft
gestaan, is het raadzaam het
passagierscompartiment korte tijd te
ventileren.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in
het interieur goed ververst wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een normaal
verschijnsel.
Onderhoud van het ventilatie- en
airconditioningssysteem
â–º Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen.
Het is raadzaam om een gecombineerd
interieurfilter te gebruiken. Dankzij het
toegevoegde speciale actieve middel is de
lucht die de inzittenden inademen schoner en
blijft het interieur schoner (vermindering van
allergische reacties, stank en vetaanslag).
â–º Om een correcte werking van de
airconditioning te garanderen moet u deze
overeenkomstig de aanbevelingen in het
onderhouds- en garantieboekje laten
controleren.
Stop & Start
De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen als
de motor draait.

Page 49 of 244

47
Ergonomie en comfort
3Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem
uit om een comfortabele temperatuur in het
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het Stop &
Start-systeem.
Verwarming/
handbediende
airconditioning


De verwarming werkt alleen bij draaiende motor.

De handbediende airconditioning werkt bij
draaiende motor.
1. Luchtrecirculatie in het interieur
2. Temperatuurregeling
3. Regeling luchtverdeling
4. Regeling luchtstroom.
5. Airconditioning aan/uit
De temperatuur afstellen
â–º Draai de knop naar het blauwe gedeelte (koud) of het rode gedeelte (warm) om de
temperatuur naar eigen wens in te stellen.
Regeling luchtopbrengst
â–º Draai aan knop 4 om de gewenste
luchtstroom te verkrijgen.
Regeling luchtverdeling
Middelste ventilatierooster en zijventilatieroosters.Voetenruimte.
Voorruit en zijruiten.
De luchtstroom kan worden verdeeld
door meerdere toetsen in te drukken.
Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen
effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn
gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
– de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen,– in de winter bij temperaturen boven 3°C beslagen ruiten snel te ontwasemen.â–º Druk op deze toets om de airconditioning in/uit te schakelen.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtopbrengst is
uitgeschakeld.
Automatische airconditioning
De airconditioning werkt als de motor draait,
maar de ventilatie en bedieningsfuncties werken
ook bij ingeschakeld contact.
De airconditioning, de temperatuur, de
luchtstroom en de luchtverdeling in het interieur
worden automatisch geregeld.
Druk op de menutoets Airconditioning
om de bedieningsknoppen van het
systeem weer te geven.


1. Temperatuurregeling
2. Regeling luchtstroom
3. Regeling luchtverdeling
4. Airconditioning aan/uit
5. Automatisch comfortprogramma aan/uit

Page 51 of 244

49
Ergonomie en comfort
3– In de winter beslagen ruiten bij temperaturen hoger dan 3 °C sneller ontwasemen.â–º Druk op de toets (4) om de airconditioning in
of uit te schakelen.
Als het lampje brandt, is de airconditioning
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtstroom is
uitgeschakeld.
Ventilatiefunctie bij
ingeschakeld contact
Bij ingeschakeld contact kunt u het
ventilatiesysteem gebruiken om de
luchtopbrengst en de luchtverdeling in
het interieur te regelen afhankelijk van de
laadtoestand van de accu.
Bij deze functie wordt de airconditioning niet
ingeschakeld.
Luchtrecirculatie in het
interieur
De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan
van de voorruit en zijruiten.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank (bijvoorbeeld van
uitlaatgassen) af te sluiten.
Deze functie kan waar nodig ook tijdelijk
worden gebruikt om de lucht in het
interieur sneller te verwarmen of af te koelen.
â–º Druk op toets 6 om de lucht in het interieur
te laten recirculeren of om de toevoer van
buitenlucht toe te staan.
Gebruik de luchtrecirculatiefunctie in de
auto niet te lang, omdat de ruiten kunnen
beslaan en de luchtkwaliteit afneemt.
Ontwasemen - Ontdooien
voorruit
Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen
moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel
te ontwasemen of te ontdooien.
Richt bij koud weer de zijventilatieroosters op de
zijruiten zodat deze sneller ontwasemd worden.
Met bedieningspaneel op de
middenconsole.
Aan / Uit
â–º Zet de knoppen van de temperatuurregeling en de luchtverdeling in de met de desbetreffende
opdruk weergegeven stand.
â–º Druk op deze knop om de lucht over de voorruit te verdelen; het lampje ervan
gaat branden.
â–º Controleer of de luchtrecirculatie is uitgeschakeld; het desbetreffende lampje moet
uit zijn.
â–º Zet de knop van de luchtopbrengst in de stand 0.
Met touchscreen
Aan / Uit
â–º Druk op deze toets. Het lampje gaat branden.
Het systeem werkt volledig automatisch en regelt
de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid en de
luchttoevoer; het stelt de luchtverdeling zodanig
in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk
schoon worden.
â–º Druk nogmaals op deze toets om het programma uit te schakelen. Het lampje ervan
gaat uit.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-functie niet
beschikbaar is.

Page 54 of 244

52
Ergonomie en comfort
– Verwijder het apparaat en probeer het een kwartier later nog eens.
Als het probleem blijft bestaan, neem dan
contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
USB-aansluiting


Op de middenconsole bevindt zich een
USB-aansluiting.
Hierop kunt u draagbare apparatuur of een USB-
stick aansluiten.
Via deze aansluiting kunt u de audiobestanden
op uw draagbare apparatuur beluisteren via de
luidsprekers van het audiosysteem.
U kunt deze bestanden beheren met de toetsen
op het stuurwiel of op het touchscreen.
Tijdens het gebruik van de USB-
aansluiting kan de draagbare apparatuur
automatisch worden opgeladen.
Er wordt een melding weergegeven als het
stroomverbruik van de draagbare apparatuur
hoger is dan de door de auto geleverde
stroomsterkte.
â–º Gebruik altijd de juiste adapter voor aansluiting van een accessoire van 12 V (max. vermogen: 120 W).
Houd u aan het maximaal toegestane
vermogen om schade aan apparatuur te
voorkomen.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door CITROËN is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen in de
werking van de elektrische componenten van
de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
Draadloze smartphonelader


Hiermee kunt u apparaten zoals een smartphone
draadloos opladen volgens het principe van
magnetische inductie, in overeenstemming met
de norm Qi 1.1.
Het op te laden apparaat moet zelf compatibel
zijn met de Qi-norm of moet zijn voorzien van
een compatibele hoes of houder.
Het laadgedeelte is te herkennen aan het
symbool Qi.
De lader werkt terwijl de motor draait en het Stop
& Start-systeem in de STOP-stand staat.
Het opladen wordt aangestuurd door de
smartphone.
Bij Keyless entry and start kan de werking van
de lader kort worden onderbroken als er een
deur wordt geopend of als het contact wordt
uitgeschakeld.
Laden bezig
â–º Als het laadgedeelte leeg is, kunt u een apparaat in het midden plaatsen.

Als het apparaat wordt waargenomen, gaat het
controlelampje van de lader groen branden.
Het lampje blijft branden terwijl de batterij wordt
opgeladen.
Het systeem is niet bedoeld om
meerdere apparaten tegelijkertijd op te
laden.


Laat geen metalen voorwerpen zoals
munten, sleutels of de
afstandsbediening. in het laadgedeelte liggen,
omdat er dan kans op oververhitting of
onderbreking van het laadproces bestaat.
Controle van de werking
De status van het controlelampje geeft de
werking van de lader aan.
Status van
controlelampje Betekenis
Uit Motor afgezet.
Geen geschikt apparaat
gevonden.
Laden voltooid.
Groen,
permanent Geschikt apparaat
gevonden.
Laden bezig.
Knipperend
oranje Detectie van een
vreemd voorwerp in het
oplaadgedeelte.
Apparaat niet goed
gecentreerd in het
oplaadgedeelte.
Permanent
oranje Storing in de laadindicator
van het apparaat.
Temperatuur van batterij
apparaat te hoog.
Storing in de lader.


Als het controlelampje oranje brandt:– Verwijder het apparaat en plaats het opnieuw in het midden van het oplaadgedeelte.
of

Page 63 of 244

61
Verlichting en zicht
4weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen;
parkeerlichten links gaan branden).
Als de verlichting is ingeschakeld, hoort u een
geluidssignaal en gaat het controlelampje
van de betreffende richtingaanwijzer op het
instrumentenpaneel branden.
â–º Zet de lichtschakelaar in de middelste stand om de parkeerlichten uit te schakelen.
Automatische verlichting
Wanneer de ring op de stand "AUTO"
staat en door een lichtsensor onvoldoende
omgevingslicht wordt gedetecteerd, worden de
kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en het
dimlicht automatisch ingeschakeld zonder een
handeling van de bestuurder. De verlichting kan
ook, in geval van neerslag, gelijktijdig met het
automatisch inschakelen van de ruitenwissers
vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en wordt dit pictogram
weergegeven op het instrumentenpaneel in
combinatie met een geluidssignaal en/of een
melding.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor, die zich in
het midden aan de bovenzijde van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De
aan de sensor gekoppelde functies worden
dan niet meer bediend.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen; de
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld. Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor, die zich in aan de
bovenzijde van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Dagrijverlichting /
Parkeerlichten


De verlichting voor en achter wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De verlichting doet dienst als:– Dagrijverlichting (lichtschakelaar in de stand "AUTO" als er voldoende licht in de omgeving
is).
– Parkeerlicht (lichtschakelaar in de stand "AUTO" als er weinig licht in de omgeving is
of in de stand "alleen parkeerlicht" of "dim-/
grootlicht").
Bij de dagrijverlichting geven de leds
meer licht.
Follow me
home-verlichting
Automatisch
Als de functie "Automatisch inschakelen van
de koplampen" is ingeschakeld (lichtschakelaar
in de stand AUTO), schakelt bij gering
omgevingslicht het dimlicht automatisch in zodra
u het contact uitschakelt.
U kunt de functie in- en uitschakelen en de
tijdsduur van de follow me home-verlichting
instellen via het configuratiemenu van de auto.

Page 94 of 244

92
Rijden
Rijadviezen
â–º Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op.â–º Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
â–º Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op situaties waarbij u moet remmen en houd
afstand van de auto's voor u, vooral bij slecht
weer.
â–º Voer handelingen die veel aandacht vergen (bijvoorbeeld verstellen of afstellen) altijd bij
stilstaande auto uit.
â–º Bij lange ritten is het raadzaam om elke twee uur pauze te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte. Verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Kans
op vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat bij winterse omstandigheden
(temperaturen onder -23 °C) de motor
gedurende 4 minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de
goede werking en de levensduur van de
mechanische onderdelen van uw auto (de
motor en de transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken
parkeerrem . Kans op oververhitting en
beschadiging van het remsysteem!
Parkeer de auto niet of laat de motor
niet draaien op een brandbare
ondergrond (dor gras, dode bladeren,
papier enz.). Het uitlaatsysteem van uw auto
wordt erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enkele minuten warm.
Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten, trek dan
de handrem aan en zet de versnellingsbak in
de neutraalstand of in de stand N of P,
afhankelijk van het type versnellingsbak.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in
de auto achter.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.


Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
â–º controleer dat de diepte van het water nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers,
â–º schakel de functie Stop & Start uit,â–º rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 10 km/h,â–º zet de auto niet stil en zet de motor niet af.Als u het overstroomde weggedeelte achter u
hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie
dat toelaat, meerdere keren licht af om de
remschijven en remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij het trekken van een
aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Houd u aan de maximale aanhangergewichten.
Op hoogte: trek voor elke 1000 m hoogte
10% van het maximale aanhangergewicht af;
door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt.
Nieuwe auto: koppel geen aanhanger
achter de auto voordat deze een
kilometerstand van ten minste 1000 km heeft.
Als de buitentemperatuur hoog is, is het raadzaam de motor, als de auto stilstaat,
1 tot 2 minuten stationair te laten draaien om
de koeling te vergemakkelijken.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
â–º Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder
deze te overschrijden.
Banden
â–º Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op
de juiste waarde.

Page 95 of 244

93
Rijden
6Houd u aan de maximale
aanhangergewichten.
Op hoogte: trek voor elke 1000 m hoogte
10% van het maximale aanhangergewicht af;
door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt.
Nieuwe auto: koppel geen aanhanger
achter de auto voordat deze een
kilometerstand van ten minste 1000 km heeft.
Als de buitentemperatuur hoog is, is het raadzaam de motor, als de auto stilstaat,
1 tot 2 minuten stationair te laten draaien om
de koeling te vergemakkelijken.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
â–º Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder
deze te overschrijden.
Banden
â–º Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op
de juiste waarde.
Verlichting
â–º Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen van
uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld om een geluidssignaal te
vermijden als bij het aankoppelen van een
aanhanger een originele CITROËN-trekhaak
wordt gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Wanneer u met de auto een aanhanger sleept
terwijl u een helling op rijdt, dan stijgt de
temperatuur van de koelvloeistof. Het maximale
aanhangergewicht is afhankelijk van het
hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe
met het motortoerental.
â–º Verlaag de snelheid en het motortoerental zodat de vloeistof niet te veel opwarmt.
Let altijd goed op de koelvloeistoftemperatuur.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Met een aangekoppelde aanhanger heeft de
auto een langere remweg. Vermijd langdurig
gebruik van de remmen om te voorkomen dat de
remmen oververhit raken. Dan is het beter om
op de motor af te remmen.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer
last heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische
startblokkering
De sleutels zijn voorzien van een elektronisch
startblokkeringssysteem waarvan de geheime
code moet worden herkend om de motor te
kunnen starten.
Bij een storing in het systeem verschijnt er een
waarschuwing en zal de motor niet starten.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk.
Laat omwille van de veiligheid en ter
voorkoming van diefstal de elektronische
sleutel nooit in de auto achter, ook niet
wanneer u in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 50 next >