stop start CITROEN C3 AIRCROSS 2021 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2021, Model line: C3 AIRCROSS, Model: CITROEN C3 AIRCROSS 2021Pages: 244, PDF Size: 6.31 MB
Page 117 of 244

11 5
Rijden
6– Op een testbank.– Bij het gebruik van sneeuwkettingen, sneeuwsokken of spijkerbanden.
Snelheidsregelaar
Lees de algemene adviezen over het gebruik 
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het 
gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke 
adviezen:
Met behulp van dit systeem kan de bestuurder met een ingestelde constante 
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden 
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van 
minstens 40 km/h rijden.Bij een auto met handgeschakelde 
versnellingsbak moet minimaal de derde 
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met een automatische transmissie 
moet minimaal stand  D of de tweede versnelling 
in stand M zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met het Stop & Start-systeem 
blijft de snelheidsregelaar na het 
schakelen actief, ongeacht het type 
versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden 
alle ingestelde snelheden gewist.
Stuurkolomschakelaars 
 
1. ON (stand CRUISE)/OFF
2. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige 
rijsnelheid/ingestelde snelheid verlagen
3. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige 
rijsnelheid/ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten 
met eerder opgeslagen snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen 
snelheidslimieten met de functie Opslaan van 
de snelheden
of
Gebruiken van de snelheid 
die wordt voorgesteld door het 
snelheidslimietherkennings- en 
snelheidsadviessysteem ( MEM)
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over het  opslaan van snelheden  
of over het snelheidslimietherkennings- en 
snelheidsadviessysteem .
Weergave op het 
instrumentenpaneel
 
  
 
Head-up display 
 
6.Snelheidsregelaar geselecteerd
7. Indicatie van snelheidsregelaar onderbroken/
hervat
8. Ingestelde snelheid  
Page 130 of 244

128
Rijden
aanzetten van het contact heeft gereden, zo niet 
dan wordt de pagina “Uitparkeren” weergegeven.
► Selecteer het type en de zijde van de manoeuvre om het zoeken naar een parkeerplek 
in te schakelen.
De geselecteerde manoeuvre kan op elk 
gewenst moment worden gewijzigd, ook 
wanneer er naar een beschikbare parkeerplek 
wordt gezocht.
Zoeken naar een parkeerplek
► Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van 0,50 tot 1,50 meter tussen de geparkeerde 
auto's en uw auto aanhoudt en rijd niet harder 
dan 30 km/h tot het systeem een beschikbare parkeerplek vindt.
Het zoeken naar een parkeerplek wordt gestopt 
als de snelheid van 30 km/h wordt overschreden. 
De functie wordt automatisch uitgeschakeld 
vanaf een rijsnelheid van 50 km/h.
Voor “fileparkeren” moet de 
parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de 
lengte van uw auto plus 0,60 m.
Voor “haaks parkeren” moet de breedte van 
de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de 
breedte van uw auto plus 0,70 m.
Als de functie Parkeerhulp via het menu  Auto/Rijden van het touchscreen 
uitgeschakeld is, wordt deze automatisch 
ingeschakeld zodra het systeem geactiveerd 
wordt.
 
 
Wanneer het systeem een beschikbare 
parkeerplek vindt, wordt er “ OK“ op de 
parkeerweergave getoond in combinatie met een 
geluidssignaal.
Voorbereiden op de manoeuvre
► Rijd heel langzaam totdat het verzoek wordt weergegeven om de auto tot stilstand 
te brengen: “Stop de auto “ wordt samen met 
“STOP” en een geluidssignaal weergegeven.
Als de auto is gestopt, wordt er een 
instructiepagina op het scherm weergegeven.
► Volg de instructies om de manoeuvre voor te bereiden. 
De start van de manoeuvre wordt aangegeven 
met de melding “ Manoeuvre wordt uitgevoerd “ 
en een geluidssignaal.
 Achteruitrijden wordt aangegeven door deze 
melding: “ Laat het stuurwiel los en rijd 
achteruit”. Top Rear Vision en de parkeerhulp worden 
automatisch ingeschakeld, zodat u de directe 
omgeving van de auto tijdens de manoeuvre in 
de gaten kunt houden.
Tijdens de manoeuvre
Het systeem neemt de besturing van de auto over.   Het geeft instructies over de richting bij het manoeuvreren als de auto parallel wordt 
in- en uitgeparkeerd, en bij het parkeren in een 
parkeervak.
Deze instructies worden weergegeven als een 
symbool in combinatie met een melding:
"Achteruitversnelling". 
"Vooruit". 
De status van de manoeuvre wordt aangegeven 
door deze symbolen:
Manoeuvre wordt uitgevoerd (groen). 
Manoeuvre geannuleerd of beëindigd (rood) (de pijlen geven aan dat de 
bestuurder de controle over de auto weer moet 
overnemen).
De maximale snelheden tijdens manoeuvres 
worden met de volgende symbolen aangegeven:
77 km/h bij het inparkeren. 
55 km/h bij het uitparkeren.   
Page 134 of 244

132
Praktische informatie
Compatibiliteit van 
brandstoffen
  
Benzine die voldoet aan de norm EN228 met 
respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.
  
Diesel die voldoet aan de normen 
EN590, EN16734 en EN16709, met een 
methylvetzuurgehalte tot respectievelijk 7%, 
10%, 20% en 30%. Bij het gebruik van B20- of 
B30-brandstof, zelfs af en toe, gelden speciale 
onderhoudsvoorschriften die onder "Zware 
omstandigheden" vallen.
  
Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde 
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is 
nadrukkelijk verboden (kans op schade aan 
de motor en het brandstofcircuit).
Alleen brandstofadditieven die voldoen  aan de norm B715001(benzine) of 
B715000 (diesel) zijn toegestaan.
Diesel bij lage 
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan 
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en 
storingen in de motor veroorzaken. Bij deze 
temperaturen is het raadzaam winterdiesel te 
tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te 
houden.
Bij temperaturen beneden -15 °C is het beter om de auto binnen te parkeren (verwarmde garage) 
om problemen bij het starten te voorkomen.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor van 
uw auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een 
specifieke brandstofsoort te gebruiken 
(specifiek octaangetal, specifieke 
commerciële benaming enz.) om de goede 
werking van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw 
dealer.
Tanken
Inhoud brandstoftank: ongeveer 45 liter.
Reservevolume: ongeveer 5 liter.
Laag brandstofniveau
/2 11Als de brandstoftank bijna leeg is, gaat een van deze 
waarschuwingslampjes op het 
instrumentenpaneel branden, in combinatie met 
een melding op het scherm en een 
geluidssignaal. Als het lampje gaat branden, 
bevat de tank nog ongeveer 5 liter brandstof.
Zolang er niet voldoende brandstof is bijgetankt, 
wordt dit waarschuwingslampje telkens 
weergegeven wanneer het contact wordt 
ingeschakeld, samen met een melding op het 
scherm en een geluidssignaal. Onder het rijden 
worden deze melding en het geluidssignaal 
steeds vaker herhaald terwijl het brandstofniveau 
naar 0 gaat.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat 
u met een lege tank strandt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over  een lege brandstoftank 
(diesel).
Stop & Start
Tank nooit als de motor in de STOP-
stand staat. Zet in dat geval altijd het contact 
af.
Tanken
Als er minder dan 5 liter brandstof wordt getankt, 
wordt deze stijging van het brandstofniveau niet 
weergegeven op de brandstofniveaumeter.
Bij het openen van de brandstofvuldop kan er 
een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is 
volkomen normaal en wordt veroorzaakt door de 
onderdruk die ontstaat door de afdichting van het 
brandstofcircuit.
Veilig tanken:   
Page 141 of 244

139
Praktische informatie
7Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier 
verankeringspunten op het dakframe. Deze 
punten zijn niet zichtbaar als de portieren zijn 
gesloten.
 
 
De bevestigingen van de allesdragers zijn 
voorzien van een nok die in de opening van het 
verankeringspunt moet worden gestoken.
Uitvoering met dakrails 
 
U moet de allesdragers bevestigen op de 
dakrails op de bevestigingspunten onder de 
dakrails.
Schuif-/kanteldak
Controleer of de lading niet onder de 
allesdragers uitsteekt en daardoor in contact 
kan komen met het schuif-/kanteldak als dit 
wordt bediend.
Aanbevelingen► Verdeel de lading gelijkmatig om te voorkomen dat een van de zijden wordt 
overbelast.
► Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij het dak.► Sjor de lading goed vast en markeer buiten de auto stekende lading.► Rijd behoedzaam: wees bedacht op een grotere zijwindgevoeligheid (de stabiliteit 
van de auto kan door de belading worden 
beïnvloed).
► Verwijder de allesdragers zodra deze niet 
meer nodig zijn.
Maximaal toegestane last op 
allesdragers voor een hoogte van minder 
dan 40 cm:
– zonder dakrails: 50 kg,– met dakrails: 45 kg.
Deze waarde kan worden gewijzigd, 
raadpleeg de in de handleiding van de 
allesdragers vermelde maximaal toegestane 
last.
Pas bij een belading hoger dan 40 cm de 
rijsnelheid aan de rijomstandigheden aan 
om schade aan de allesdragers en de 
bevestigingspunten op het dak te voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land met 
betrekking tot het vervoeren van voorwerpen 
die langer zijn dan de auto.
Motorkap
Stop &  Start
Schakel het contact altijd uit als 
u handelingen onder de motorkap wilt 
uitvoeren, om letsel door het automatisch 
activeren van de START-stand te voorkomen.
Door de plaats van de hendel kan de 
motorkap niet worden geopend zolang 
het voorportier links is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met 
het bedienen van de veiligheidshaak en 
de motorkapsteun (kans op brandwonden). 
Gebruik de beschermde zone.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet 
tegen de hendel aan stoot.   
Page 145 of 244

143
Praktische informatie
7Koelen van de motor als deze wordt 
afgezet
De koelventilator van de motor kan starten 
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen 
of kleding die in de propeller van de 
ventilator kunnen komen!
Ruitensproeiervloeistof
Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.  
Type vloeistof
De vloeistof moet worden bijgevuld met een 
kant-en-klaar mengsel.
's Winters (bij temperaturen beneden het 
vriespunt) moet een voor de omstandigheden 
geschikte vloeistof met antivries worden gebruikt 
om de onderdelen van het systeem (pomp, 
reservoir, leidingen enz.) te beschermen.
Vul het reservoir nooit bij met kraanwater 
(kans op bevriezing, kalkafzetting enz.).
Brandstofadditief 
(dieseluitvoering met 
roetfilter)
Het minimumniveau in het additiefreservoir van het roetfilter wordt 
aangegeven door het permanent branden van dit 
lampje in combinatie met een geluidssignaal en  een melding met betrekking tot een te laag 
additiefniveau.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren 
door het CITROËN-netwerk of door een 
gekwalificeerde werkplaats.
AdBlue (BlueHDi)
Er verschijnt een waarschuwing zodra het 
reserveniveau is bereikt.
Raadpleeg de desbetreffende 
rubriek voor meer informatie over de 
AdBlue-actieradiusindicatoren.
Als er geen AdBlue meer aanwezig is in het 
reservoir, kan de motor om wettelijke redenen 
niet meer gestart worden. Vul om dit te 
voorkomen het reservoir zo snel mogelijk bij.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer 
informatie over het 
verkrijgen van AdBlue.
Controles
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het 
onderhoudsschema van de fabrikant dat 
betrekking heeft op de motoruitvoering van 
uw auto voor het controleren van bepaalde 
onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door 
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Gebruik uitsluitend door CITROËN 
aanbevolen producten of gelijkwaardige 
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke onderdelen 
als het remsysteem te optimaliseren, 
selecteert en biedt CITROËN specifieke 
producten aan.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig 
te controleren of de accupoolklemmen goed 
vastzitten (bij uitvoeringen zonder snelsluiting 
voor de accupoolklemmen) en of de 
aansluitingen schoon zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden 
uitvoert aan de   12V-accu de 
desbetreffende rubriek voor meer informatie 
en de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Uitvoeringen met  het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale 
12 V-loodaccu.Deze accu mag uitsluitend worden vervangen 
door het CITROËN-netwerk of door een 
gekwalificeerde werkplaats.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding    
Page 148 of 244

146
Praktische informatie
Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld 
nadat het reservoir leeg is geraakt, 
moet u ongeveer 5 minuten wachten voordat 
u het contact weer inschakelt,  zonder de 
deur aan bestuurderszijde te openen, de 
auto te vergrendelen, de sleutel in het 
contactslot te steken of de sleutel van het 
Keyless entry and start-systeem in het 
interieur te brengen.
Zet vervolgens het contact aan en start na 10 
seconden de motor.
►  Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot om de motor af te zetten.
of
► Druk bij Keyless entry and start op de toets "START/STOP" om de motor af te zetten. 
 
► Zorg dat de auto is ontgrendeld en open de 
brandstofvulklep. Draai de blauwe dop van het 
AdBlue®-reservoir een kwart slag linksom.
In beide gevallen geeft een 
actieradiusindicator aan hoever u nog kunt 
rijden voordat de auto wordt stilgezet.
Bevriezing van AdBlue®
AdBlue® bevriest bij temperaturen lager 
dan ongeveer -11 °C.
Het SCR-systeem is voorzien van een 
verwarmingssysteem voor het AdBlue
®-
reservoir waardoor u ook in zeer koude 
omstandigheden kunt blijven rijden.
Verkrijgbaarheid van 
AdBlue
®
Het is raadzaam om zo snel mogelijk AdBlue® bij 
te vullen zodra de eerste waarschuwing wordt 
gegeven dat het minimumniveau is bereikt.
Voor een goede werking van het 
SCR-systeem:
– Gebruik alleen  AdBlue®-vloeistof die aan de 
norm ISO 22241 voldoet.
– Als AdBlue® niet in de originele verpakking 
wordt bewaard, verliest het zijn zuiverheid.
– Verdun AdBlue® nooit met water.
U  kunt AdBlue
® verkrijgen bij een CITROËN-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
U kunt ook naar een tankstation gaan dat 
over AdBlue®-pompen beschikt die 
speciaal voor personenauto's zijn bedoeld.
Vul  nooit AdBlue®bij vanuit een 
vulsysteem dat is bedoeld voor 
vrachtwagens.
Voorschriften voor opslag
AdBlue® bevriest bij temperaturen lager dan 
ongeveer -11 °C en verliest zijn kwaliteit bij 
temperaturen vanaf +25 °C. We raden u aan om 
flacons koel en buiten direct zonlicht te bewaren.
Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten 
minste één jaar houdbaar.
Als de vloeistof bevroren is geweest, kan 
deze weer worden gebruikt nadat deze bij 
kamertemperatuur volledig is ontdooid.
Bewaar flacons met AdBlue® nooit in uw 
auto.
Gebruiksvoorschriften
AdBlue® is een oplossing op ureumbasis. 
Deze vloeistof is niet ontvlambaar, kleurloos 
en geurloos (indien de vloeistof koel wordt 
bewaard).
Als de vloeistof in contact komt met de huid, 
moet u de huid wassen met kraanwater en zeep. 
Als de vloeistof in de ogen komt, spoel de ogen 
dan onmiddellijk en grondig gedurende ten 
minste 15 minuten met kraanwater of met een 
oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij een 
blijvend branderig gevoel of blijvende irritatie.
Als AdBlue wordt ingeslikt, spoel de mond dan 
met schoon water en drink vervolgens een ruime 
hoeveelheid water.
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld 
bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het 
risico van het vrijkomen van ammoniakdampen 
niet worden uitgesloten: adem deze niet in. 
Dampen met ammoniak werken irriterend op de 
slijmvliezen (ogen, neus en keel).
Bewaar AdBlue® buiten het bereik van 
kinderen, in de originele flacon.
Procedure
Controleer voordat u gaat bijvullen of de auto op 
een vlakke en horizontale ondergrond staat.
Controleer 's winters of de 
omgevingstemperatuur van de auto hoger is 
dan -11 °C. Als het kouder is, bevriest AdBlue® 
waardoor u het niet in het reservoir kunt gieten. 
Laat uw auto enkele uren op een warmere plaats 
staan en vul vervolgens het reservoir bij.
Giet  nooit AdBlue® in de tank voor diesel.  
Als  er AdBlue® op de carrosserie of op 
een andere plaats is gemorst, spoel deze 
dan onmiddellijk weg met koud water of veeg 
het weg met een vochtige doek.
Gekristalliseerde vloeistof moet worden 
verwijderd met een spons en warm water.   
Page 149 of 244

147
Praktische informatie
7Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld 
nadat het reservoir leeg is geraakt, 
moet u ongeveer 5 minuten wachten voordat 
u het contact weer inschakelt,  zonder de 
deur aan bestuurderszijde te openen, de 
auto te vergrendelen, de sleutel in het 
contactslot te steken of de sleutel van het 
Keyless entry and start-systeem in het 
interieur te brengen.
Zet vervolgens het contact aan en start na 10 
seconden de motor.
► Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot om de motor af te zetten.
of
► Druk bij Keyless entry and start op de toets "START/STOP" om de motor af te zetten. 
 
► Zorg dat de auto is ontgrendeld en open de 
brandstofvulklep. Draai de blauwe dop van het 
AdBlue®-reservoir een kwart slag linksom.
Bijvullen
► Bij een verpakking  AdBlue®: wanneer 
u de uiterste houdbaarheidsdatum hebt 
gecontroleerd, moet u de instructies op het etiket 
zorgvuldig lezen voordat u de inhoud van de 
verpakking in het AdBlue-reservoir van de auto 
giet.
► Bij een  AdBlue®-pomp: steek het vulpistool in 
het reservoir en blijf tanken totdat het vulpistool 
afslaat.
Giet  het AdBlue® reservoir niet te vol:– Vul 10 tot 13 liter bij met behulp van AdBlue®-verpakkingen.– Stop met bijvullen als het vulpistool voor het eerst afslaat als u bij een tankstation 
tankt.
Het systeem kan alleen hoeveelheden van 5 
liter AdBlue
® of meer registreren.
Als  het AdBlue®-reservoir helemaal leeg 
is, wat wordt bevestigd met de melding 
“Bijvullen AdBlue: Starten niet mogelijk”, dan 
moet u minimaal 5 liter bijvullen.
Na het vullen
► Voer dezelfde handelingen na het bijvullen in omgekeerde volgorde uit.
Gooi  lege AdBlue®-verpakkingen niet bij 
het huisvuil.
Doe ze in een speciale houder of breng ze 
terug naar het verkooppunt.
Onderhoudstips
Algemene aanwijzingen
Houd u aan de volgende voorschriften om 
beschadiging van uw auto te voorkomen.
Buitenkant
Gebruik nooit een hogedrukspuit in de 
motorruimte - kans op schade aan 
elektrische componenten!
Was de auto niet bij fel zonlicht of bij zeer 
lage temperaturen. 
Wanneer u de auto in een autowasstraat 
wast, vergrendel dan alle portieren en, 
afhankelijk van de uitvoering, verwijder de 
elektronische sleutel uit de detectiezone en 
schakel de functie (Handsfree toegang) uit.
Wanneer u een hogedrukspuit gebruikt, houd 
de spuitmond dan op minimaal 30 cm van 
de auto (vooral wanneer u gebieden met 
beschadigde lak, sensoren of afdichtingen 
reinigt).
Verwijder meteen alle vlekken die chemicaliën 
bevatten die de lak van uw auto kunnen    
Page 166 of 244

164
In geval van pech
 
► Schakel om gevaarlijke vonken te voorkomen de lader  B uit alvorens de kabels op de accu aan 
te sluiten.
►  Controleer of de kabels van de lader in goede staat zijn.► Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+) omhoog, wanneer uw auto hiermee is 
uitgerust.
► Sluit de kabels van lader B als volgt aan:• de rode pluskabel (+) op de pluspool (+) van de accu A,• de zwarte minkabel (-) op het massapunt C 
van de auto.
►  Zet na afloop van het laden eerst acculader B 
uit voordat u de kabels loskoppelt van accu  A.
 
24v 12v 
Als deze sticker is aangebracht, mag er uitsluitend een 12 V-lader worden 
accu of een accu van een andere auto) en 
startkabels of een startbooster.
Start de motor nooit door een acculader 
aan te sluiten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V of 
hoger.
Controleer eerst of de hulpaccu een nominale 
spanning van 12 V en een capaciteit minimaal 
gelijk aan die van de ontladen accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers 
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting 
enz.) van beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de 
buurt van bewegende delen van de motor 
(ventilator, aandrijfriemen enz.) bevinden.
Maak de (+) klem niet los bij draaiende motor.
 
 
► Beweeg, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje van de pluspool (+) omhoog.► Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu  A (bij het gebogen 
metalen gedeelte) en vervolgens op de pluspool 
(+) van de hulpaccu B of de startbooster.
► Sluit de groene of zwarte kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu  B of de startbooster 
(of op een massapunt van de auto met de 
hulpaccu).
► Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt  C van de 
auto met de lege accu.
► Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze gedurende enkele minuten draaien.► Stel de startmotor in werking van de auto met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het contact 
af en wacht even alvorens een nieuwe poging 
te doen.
► Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels in omgekeerde volgorde los.► Breng, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje aan op de pluspool (+).► Laat de motor minimaal 30 minuten draaien, rijdend of stilstaand, om het laadniveau van de 
accu op een correct peil te krijgen.
Een aantal functies, waaronder het Stop 
& Start-systeem, is niet beschikbaar als 
de laadtoestand van de accu onvoldoende is.
Laden met behulp van een 
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu is het 
noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de accu 
voldoende is opgeladen.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn 
om de accu op te laden:
– Als de auto vooral voor korte ritten wordt gebruikt.– Als de auto meerdere weken niet wordt gebruikt.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of 
een gekwalificeerde werkplaats.
Als u de accu van uw auto zelf gaat  opladen, gebruik dan uitsluitend een 
lader die geschikt is voor loodaccu's en die 
een nominale spanning van 12 V heeft.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant 
van de acculader.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde 
polen.
De accu hoeft niet te worden 
losgekoppeld.
► Schakel het contact uit.► Schakel alle stroomverbruikers uit (audiosysteem, ruitenwissers, verlichting enz.).    
Page 167 of 244

165
In geval van pech
8
 
► Schakel om gevaarlijke vonken te voorkomen de lader B uit alvorens de kabels op de accu aan 
te sluiten.
► Controleer of de kabels van de lader in goede staat zijn.► Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+) omhoog, wanneer uw auto hiermee is 
uitgerust.
► Sluit de kabels van lader B als volgt aan:• de rode pluskabel (+) op de pluspool (+) van de accu A,• de zwarte minkabel (-) op het massapunt C 
van de auto.
► Zet na afloop van het laden eerst acculader B 
uit voordat u de kabels loskoppelt van accu  A.
 
24v 12v 
Als deze sticker is aangebracht, mag er uitsluitend een 12 V-lader worden 
gebruikt. Anders kunnen elektrische 
onderdelen van het Stop & Start-systeem 
onherstelbaar beschadigd raken.
Probeer nooit om een bevroren accu te 
laden - Risico op explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat deze 
dan door het CITROËN-netwerk of door een 
gekwalificeerde werkplaats controleren op 
beschadigingen van de inwendige delen en 
op scheuren in de behuizing (kans op lekkage 
van giftig en corrosief zuur).
Loskoppelen van de accu
Als u de auto gedurende langere tijd niet 
gaat gebruiken, koppel dan de accu los. Op 
deze manier blijft het laadniveau van de accu 
voldoende om de motor weer te starten.
Voer de volgende handelingen uit alvorens de 
accu los te koppelen:
► sluit alle te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep, ruiten, zonnedak);
► schakel alle stroomverbruikers (autoradio, ruitenwissers, verlichting, enz.) uit;► zet het contact uit en wacht vier minuten.U hoeft slechts de klem van de pluspool (+) los 
te nemen.
Accupoolklem met snelsluiting
Loskoppelen van de plusklem (+) 
 
► Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog om 
de accupoolklem  B te ontgrendelen.
► Beweeg de accupoolklem B omhoog om hem 
te verwijderen.
Aansluiten van de pluspool (+)
 
 
► Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog.► Plaats de geopende accupoolklem B op de 
pluspool ( +).
► Druk op de accupoolklem B tot hij stuit.► Beweeg hendel A omlaag om accupoolklem 
B te vergrendelen.   
Page 168 of 244

166
In geval van pech
– Er is geen goedgekeurde sleepstang beschikbaar.
Beperkingen bij slepen
Type auto
(motor / versnellingsbak) 
versnellingsbak Voorwielen op de grond
Achterwielen op de grondDieplader4 wielen op de grond met 
sleepstang
Interne verbranding / 
Handmatig
 
        
Interne verbranding / 
Automaat 
 
      
Bij een storing in de accu of elektrische parkeerrem is het essentieel dat 
u contact opneemt met een professioneel bedrijf met een dieplader voor 
berging (zonder handgeschakelde versnellingsbak). 
Toegang tot het 
gereedschap
 
 
De hendel tijdens het vergrendelen niet 
forceren omdat de klem dan mogelijk 
verkeerd zit; start de procedure opnieuw.
Na opnieuw aansluiten van de accu
Na opnieuw aansluiten van de accu moet u 
het contact aanzetten en vervolgens 1 minuut 
wachten alvorens de motor te starten, om de 
elektronische systemen te initialiseren.
Bij auto's met rechtse besturing moet 
ongeveer 15 minuten worden gewacht 
voordat de motor wordt gestart wanneer de 
60 km/ s bereikt.
Mochten er zich na deze handeling kleine 
storingen blijven voordoen, raadpleeg dan 
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Raadpleeg de volgende rubriek om bepaalde 
systemen zelf te resetten, zoals:
– de sleutel met afstandsbediening of de elektronische sleutel (afhankelijk van de 
uitvoering),
– het schuif-/kanteldak en het elektrische zonnescherm;– de elektrische ruitbediening;– de datum en de tijd,– de voorkeuzezenders.
Tijdens de rit die volgt op het de eerste  keer starten van de motor, werkt het Stop 
& Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt het systeem pas weer als 
de auto gedurende een bepaalde periode, die 
afhankelijk is van de omgevingstemperatuur 
en de laadtoestand van de accu (maximaal 8 
uur), niet is gebruikt.
Slepen
U kunt de auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.
Algemene aanwijzingen
Houd u aan de ter plaatse geldende regelgeving.
Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan dat van de auto die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden.
Als de auto wordt gesleept met uitgeschakelde motor, werken ook de rem- en stuurbekrachtiging niet.
Neem in de volgende gevallen contact op met een professioneel bergbedrijf:– Uw auto staat met pech langs de autosnelweg of snelweg;– Het is niet meer mogelijk om de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de parkeerrem uit te schakelen;– Het is niet meer mogelijk om een auto met een automatische transmissie te slepen, met draaiende motor;– Bij takelen met slechts twee wielen op de grond;– Bij auto's met vierwielaandrijving;