brake CITROEN C3 AIRCROSS 2021 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2021, Model line: C3 AIRCROSS, Model: CITROEN C3 AIRCROSS 2021Pages: 244, PDF Size: 6.31 MB
Page 4 of 244

2
Inhoudsopgave
■
Overzicht
■
Eco-rijden
1Instrumentenpaneel
Instrumentenpanelen 8
Waarschuwings- en verklikkerlampjes 9
Meters 14
Kilometerteller en dagteller 17
Configuratie van functies bij uitvoeringen
zonder scherm
18
Monochroom display C 18
Touchscreen 20
Boordcomputer 21
Datum en tijd instellen 23
2Toegang tot de auto
Afstandsbediening 25
Keyless entry and start 26
Noodprocedure 29
Portieren 31
Achterklep 32
Centrale vergrendeling 32
Alarm 33
Panoramadak 35
Elektrische ruitbediening 37
3Ergonomie en comfort
Voorstoelen 39
Zitplaatsen achter 41
Stuurwielverstelling 44
Spiegels 44
Ventilatie 45
Verwarming/handbediende airconditioning 47
Automatische airconditioning 47
Ontwasemen - Ontdooien voorruit 49
Voorruitverwarming 50
Achterruitverwarming 50
Voorzieningen vóór 51
Voorzieningen achter 54
Voorzieningen in de bagageruimte 55
Plafonniers 57
Sfeerverlichting interieur 57
Bagageruimteverlichting 58
4Verlichting en zicht
Lichtschakelaar 59
Richtingaanwijzers 60
Automatische verlichting 61
Dagrijverlichting / Parkeerlichten 61
Grootlichtassistent 62
Hoogteverstelling van de koplampen 63
Ruitenwisserschakelaar 64
Ruitenwisserbladen vervangen 66
Automatische ruitenwissers 67
5Veiligheid
Algemene aanbevelingen met
betrekking tot de veiligheid 68
Alarmknipperlichten 68
Claxon 69
Urgence-noodoproep of Assistance-
pechhulpoproep
69
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) 71
Grip control 73
Hill Assist Descent 74
Veiligheidsgordels 75
Airbags 78
Kinderzitjes 80
De airbag vóór aan passagierszijde
uitschakelen
83
ISOFIX-kinderzitjes 86
i-Size-kinderzitjes 89
kinderbeveiliging 90
6Rijden
Rijadviezen 92
Starten / afzetten van de motor
met de sleutel
94
Starten / afzetten van de motor
metKeyless entry and start
95
Parkeerrem 97
Handgeschakelde 5-versnellingsbak 98
Handgeschakelde 6-versnellingsbak 98
Automatische transmissie (EAT6) 99
Schakelindicator 101
Hill Start Assist 102
Stop & Start 102
Bandenspanningscontrolesysteem 104
Rij- en parkeerhulpsystemen - Algemene
adviezen
106
Head-up display 107
Snelheden opslaan 108
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
109
Snelheidsbegrenzer 11 2
Snelheidsregelaar - specifieke adviezen 11 4
Snelheidsregelaar 11 5
Active Safety Brake met Distance Alert en
intelligente noodremassistentie
11 7
Page 13 of 244

11
Instruments de bord
1Zie (1) en wacht totdat de motor is afgekoeld
voordat u koelvloeistof bijvult. Zie (2) als het
probleem niet verdwijnt.
Zelfdiagnosesysteem van de motorBrandt permanent.Er is sprake van een ernstige
motorstoring.
Voer (1) en dan (2) uit.
Oranje waarschuwingslampjes
Zelfdiagnosesysteem van de motor
Brandt permanent.Er is sprake van een kleine
motorstoring.
Voer (3) uit.
Knippert.Een storing in het
motormanagementsysteem.
De kans is aanwezig dat de katalysator
onherstelbaar beschadigd raakt.
U moet (2) uitvoeren.
Permanent.Een storing in de emissieregeling.
Het lampje moet uit gaan als de motor draait.
Voer snel (3) uit.
Distance Alert/Active Safety BrakeKnippert.Het systeem grijpt in en remt de auto
kort af om de snelheid van de aanrijding met de
voorligger te beperken.
Brandt permanent, in combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Storing in het systeem. Voer (3) uit.
Brandt permanent, in combinatie met de weergave van een melding.
Het systeem is uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Antiblokkeersysteem (ABS)Brandt permanent.EStoring in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid en voer
(3) uit.
Bandenspanning te laagBrandt permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een melding.
De bandenspanning van een of meerdere wielen
is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Reset het controlesysteem na het aanpassen
van de bandenspanning.
Lampje voor waarschuwing te lage bandenspanning knippert en
brandt vervolgens permanent, en
waarschuwingslampje Service brandt
permanent.
Er is een storing in het
bandenspanningscontrolesysteem.
Het systeem kan geen lage bandenspanning
meer aangeven.
Controleer de bandenspanning zo snel mogelijk
en zie (3).
Dynamische stabiliteitsregeling (DSC)/
antispinregeling (ASR)
Permanent.De functie is uitgeschakeld.
Het DSC/ASR-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld wanneer de motor opnieuw wordt
gestart en vanaf een snelheid van ongeveer 50
km/h.
Bij een snelheid lager dan 50 km/h kan het
handmatig weer worden ingeschakeld.
Knippert.De DSC/ASR-regeling wordt ingeschakeld
bij minder grip of afwijken van de rijbaan.
Permanent.Een storing in het DSC-/ASR-systeem.
Zie (3).
AirbagsPermanent.Een van de airbags of pyrotechnische
gordelspanners is defect.
Zie (3).
Airbag voorpassagier (OFF)
vast.De airbag vóór aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
De schakelaar staat in de stand " OFF”.
Er kan een naar achteren gericht kinderzitje
worden geplaatst, tenzij er een probleem met de
airbags is (waarschuwingslampje airbags aan).
Roetfilter(Diesel)Permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van de
Page 76 of 244

74
Veiligheid
De ASR en het DSC grijpen niet meer in
op de werking van de motor en het
remsysteem als de auto uit de koers raakt.
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld bij een snelheid van 50 km/h of als het contact opnieuw wordt ingeschakeld.
Adviezen
De auto is hoofdzakelijk ontworpen voor
het gebruik op verharde wegen, maar u kunt
er ook mee uit de voeten op minder goed
begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto,
en is niet ontworpen voor de volgende
omstandigheden:
– het rijden in terrein waarbij de onderzijde van de auto beschadigd zou kunnen raken
of waarbij onderdelen (brandstofleiding,
brandstofkoeler, enz.) geraakt zouden kunnen
worden door stenen of andere objecten,
– het rijden in terrein met steile hellingen en weinig grip,– het passeren van een beek- of
rivierbedding.
Hill Assist Descent
Hulpsysteem bij het afdalen van een helling op
onverhard wegdek (gravel, modder enz.) of bij
het afdalen van een steile helling.
Dit systeem beperkt de kans op wegglijden van
de auto en de kans dat de auto te veel vaart
maakt tijdens het voorruit of achteruit afdalen.
Bij het afdalen van een helling assisteert dit
systeem de bestuurder, afhankelijk van de
ingeschakelde versnelling, bij het wegrijden en
constant houden van de snelheid door geleidelijk
de remdruk te verminderen.
Het systeem werkt slechts bij hellingen
van meer dan 5%.
Het systeem kan worden gebruikt met de
versnellingsbak in de neutraalstand.
Het is echter raadzaam een voor de
rijsnelheid geschikte versnelling in te
schakelen om te voorkomen dat de motor
afslaat.
Bij een automatische transmissie kan het
systeem worden gebruikt als de stand N, D of
R is geselecteerd.
Als het systeem in werking treedt, wordt de Active Safety Brake automatisch
uitgeschakeld.
Werking
Inschakelen
Het systeem is standaard niet geselecteerd.
De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact. De bestuurder kan het systeem bij draaiende
motor, bij stilstaande auto of tot een snelheid van
ongeveer 50 km/h selecteren.
► Houd deze toets bij snelheden lager dan 50 km/h ingedrukt totdat het controlelampje gaat branden om het systeem te
selecteren; dit lampje gaat groen branden op het
instrumentenpaneel.
Het systeem wordt actief bij een snelheid lager
dan 30 km/h.► Zodra de afdaling begint, kunt u het gaspedaal en het rempedaal loslaten, het
systeem regelt de snelheid:
– als de eerste of tweede versnelling is ingeschakeld, wordt de snelheid verlaagd
en knippert het controlelampje snel;
– als de versnellingsbak in de neutraalstand staat of het koppelingspedaal wordt ingedrukt,
wordt de snelheid verlaagd en knippert het
controlelampje langzaam; in dat geval is de
constante snelheid waarmee wordt afgedaald
lager.
Wanneer u stilstaat in een afdaling en u het
gaspedaal en het rempedaal loslaat, vermindert
het systeem de remdruk om de auto geleidelijk in beweging te brengen.
De remlichten gaan automatisch branden als het
systeem in werking is.
Als de rijsnelheid hoger wordt dan 30 km/h, wordt de regeling automatisch onderbroken. Het
controlelampje op het instrumentenpaneel brandt
dan weer grijs, maar het groene controlelampje
van de toets blijft branden.
De regeling wordt automatisch hervat zodra de
rijsnelheid lager wordt dan 30 km/h en er aan de voorwaarden wordt voldaan met betrekking tot
de helling en het loslaten van de pedalen.
U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal of
het rempedaal weer intrappen.
Uitschakelen
► Houd deze toets ingedrukt tot het lampje uitgaat; het lampje op het instrumentenpaneel
gaat uit.
Als de wagensnelheid hoger wordt dan 70 km/h,
wordt het systeem automatisch gedeactiveerd;
het verklikkerlampje van de toets gaat uit.
Page 118 of 244

11 6
Rijden
9.Snelheid voorgesteld door
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
Inschakelen/onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (pauze).
► Druk op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar in te schakelen en een
snelheid op te slaan als de auto de gewenste
snelheid heeft bereikt; de huidige snelheid van
de auto wordt de opgeslagen als de ingestelde
snelheid.
► Laat het gaspedaal los.► Druk nogmaals op toets 4 om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken.
► Druk nogmaals op toets 4 om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
► In stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere keren kort op de toets 2 of 3.► Continu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de toets 2 of 3 ingedrukt.
Tijdens het ingedrukt houden van de toets 2 of 3 kan de snelheid van de auto
zeer snel veranderen.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de
actuele wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto te sterk accelereert of vaart mindert.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp van
de geprogrammeerde snelheidsinstellingen via
het touchscreen:
► druk op de toets 5 voor weergave van de zes
geprogrammeerde snelheden,
► druk op de toets van de door u gewenste snelheid.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
U kunt de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar aanpassen aan
de snelheid die wordt voorgesteld
door het snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviessysteem op het
instrumentenpaneel:
► Druk één keer op toets 5; er wordt een
melding weergegeven om het verzoek tot
opslaan te bevestigen.
► Druk nogmaals op toets 5 om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
De snelheid verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende om
weer terug te keren naar de ingestelde snelheid.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt.
Als u het rempedaal intrapt om de
wagensnelheid te beperken, wordt de werking
van de snelheidsregelaar automatisch
onderbroken.
Druk op toets 4 om het systeem opnieuw te
activeren met de wagensnelheid hoger dan 40
km/h.
Uitschakelen
► Draai rolknop 1 in de stand "OFF ”: de
informatie over de snelheidsregelaar wordt niet
meer weergegeven.
Storing
Er worden streepjes weergegeven (knipperend
en vervolgens permanent brandend) bij een
storing van de snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Active Safety Brake met Distance Alert
en intelligente
noodremassistentie
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:– waarschuwt de bestuurder wanneer er een risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger of een voetganger.
Page 119 of 244

11 7
Rijden
6Storing
Er worden streepjes weergegeven (knipperend
en vervolgens permanent brandend) bij een
storing van de snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Active Safety Brake met Distance Alert
en intelligente
noodremassistentie
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:– waarschuwt de bestuurder wanneer er een risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger of een voetganger.
– vermindert de snelheid van de auto om een aanrijding te voorkomen of de zwaarte van de
aanrijding te beperken.
Dit systeem heeft drie functies:
– Distance Alert.– Intelligente noodremassistentie.– Active Safety Brake (automatisch noodremsysteem).
De auto is voorzien van een camera bovenaan
de voorruit.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem moet de bestuurder waakzaam
blijven.
Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te
ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden en zich aan de
verkeersregels houden.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit
voorbereid op een automatische remactie. Er
kan dan een zwak geluid hoorbaar zijn en
mogelijk lijkt de auto wat af te remmen.
Uitschakelen/inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Het systeem kan worden uit- of ingeschakeld via
het configuratiemenu van de auto.
Het uitschakelen van het systeem wordt gesignaleerd door het branden van dit
verklikkerlampje, in combinatie met de weergave
van een melding.
Zonder audiosysteem
► In het menu "RIJHULP" op het display
van het instrumentenpaneel, inschakelen/
uitschakelen " WS AANRIJDING". (automatisch
noodremsysteem).
Met audiosysteem
► Activeer of deactiveer in het menu
"Persoonlijke instelling - configuratie "
de functie "Autom. noodremfunctie ".
Met touchscreen
► Selecteer in het Rijverlichting / Auto
menu het tabblad" Overige instellingen "
en dan "Beveiliging " en activeer/deactiveer
"Autom. noodremassistentie".
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
ESC-systeem werkt goed.
ASR-systeem ingeschakeld.
Page 121 of 244

11 9
Rijden
6uitschakelen "WS AANRIJDING". (automatisch
noodremsysteem).
► Wijzig vervolgens het waarschuwingsniveau.
Met audiosysteem
► Activeer of deactiveer in het menu "Persoonlijke instelling - configuratie "
de functie "Autom. noodremfunctie ".
► Wijzig vervolgens het waarschuwingsniveau.
Met touchscreen
► Selecteer in het menu Rijverlichting /
Auto het tabblad "Overige instellingen ",
vervolgens " Beveiliging" en activeer/deactiveer
"Kans op aanrijding en aut. remmen ".
► Wijzig vervolgens het waarschuwingsniveau.► Druk op "Bevestigen" om de wijziging op te
slaan.
Intelligente
noodremassistentie
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet
voldoende om een aanrijding te voorkomen, vult
deze functie de remkracht aan voor zover dit
binnen de natuurkundige grenzen mogelijk is.
Deze ondersteuning wordt alleen geleverd als de
bestuurder zelf het rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Deze functie wordt ook wel het automatische
noodremsysteem genoemd en het treedt
in werking wanneer de bestuurder na de
waarschuwingen niet snel genoeg reageert en
niet remt.
De functie is bedoeld om de snelheid van
de aanrijding te beperken of de aanrijding te
voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
Werking
Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden:
– De rijsnelheid is niet hoger dan 60 km/h wanneer een voetganger wordt gedetecteerd.
– De rijsnelheid is niet hoger dan 80 km/h wanneer een stilstaand voertuig wordt
gedetecteerd.
– De rijsnelheid ligt tussen 10 en 85 km/h wanneer een bewegend voertuig wordt
gedetecteerd.
Dit waarschuwingslampje knippert (gedurende ongeveer 10 seconden) zodra
de functie reageert op het remmen van de auto.
Bij een auto met een automatische transmissie
begint de auto weer te rijden nadat deze door
het automatische noodremsysteem tot stilstand
is gebracht. Houd het rempedaal ingetrapt als u
dit wilt voorkomen.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan als de
auto door het automatische noodremsysteem tot
stilstand wordt gebracht.
De bestuurder kan op elk gewenst
moment de controle over de auto weer
overnemen door een ferme stuurbeweging te
maken en/of het gaspedaal snel in te trappen.
Als de functie in werking is, kunnen er lichte trillingen voelbaar zijn in het
rempedaal.
Als de auto volledig tot stilstand is gekomen,
blijven de remmen automatisch 1 tot 2
seconden geactiveerd.
Page 158 of 244

156
In geval van pech
kan er een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten
ontstaan; dit verdwijnt als de lampen enkele
minuten branden.
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
– Gebruik voor het schoonmaken van de
koplampen nooit een droge doek of een
schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel.
– Gebruik een spons met zeepwater of een pH-neutraal product.– Wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen,
houd de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten en de
randen ervan gericht, om beschadiging
van de vernislaag en de afdichtrubbers te
voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet het
contact en de koplampen/lampen
minstens enkele minuten zijn uitgeschakeld
- risico op ernstige brandwonden!
Raak de lamp niet met de vingers aan, maar
gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) gebruikt om
beschadiging van de koplamp te voorkomen.
Vervang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
► Draai de slotbout met de wielsleutel (5) en de
dop (2) vast.
► Draai de overige wielbouten met alleen de wielsleutel ( 5) vast.► Bevestig de doppen op de de wielbouten (afhankelijk van de uitvoering).► Berg het gereedschap op.
Het reservewiel
terugplaatsen
Het wiel met de lekke band kan niet
onder de vloer van de bagageruimte
geplaatst worden.
► Leg het reservewiel terug in de reservewielbak.► Draai de moer op de bout een aantal omwentelingen los.► Plaats het bevestigingssysteem (moer en bout) op het midden van het wiel.► Draai de centrale moer voldoende vast om het wiel goed te bevestigen.► Berg de gereedschapskist in het midden van het wiel op en klik de kist vast.► Klik de gereedschapskist vast, of plaats de afdekking van polystyreen weer terug
(afhankelijk van de uitvoering).
Als er geen wiel in de reservewielbak ligt, kan het bevestigingssysteem (moer en
bout) niet worden teruggeplaatst.
Na het verwisselen van een
wiel
Met een noodreservewiel
Schakel bepaalde rijhulpsystemen
uit (Active Safety Brake, Adaptieve
snelheidsregelaar enz.).
Rijd niet sneller dan 80 km/h.Het is verboden om met meer dan één
noodreservewiel te rijden.
Laat het aanhaalmoment van de
wielbouten en de bandenspanning van
het reservewiel zo snel mogelijk door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats controleren.
Laat de lekke band controleren. Na inspectie
kan de monteur u vertellen of de band
kan worden gerepareerd of moet worden
vervangen.
Een lamp vervangen
Onder bepaalde weersomstandigheden
(zoals een lage temperatuur of vocht)
Page 230 of 244

228
Trefwoordenregister
12V-accu 143, 164180° zicht naar achteren 127
A
Aanhanger 137Aanhangergewichten 169–170, 172Aansluiten MirrorLink 194–195, 212
Aansluiting 12 V 51ABS 71Accessoires 68Accu 138, 163, 165–166Accu laden 164–165Achterlichten 159Achterruitverwarming 44, 50Achteruitrijcamera 106, 124–125, 127Actieradius AdBlue 16, 143Actieradius AdBlue® 16Active Safety Brake 117, 119Adaptieve cruise control met Stop-functie 111 – 11 2AdBlue® 16, 145AdBlue® bijvullen 146AdBlue®-reservoir 146Afmetingen 173–174Afstandsbediening 25–29Afstellen van de koplamphoogte 63Afzetten van de motor 94Airbags 78, 80, 82Airbags vóór 79–80, 83Airconditioning 46–47
Airconditioning (handbediend) 47Alarmknipperlichten 68Alarmsysteem 33–35Algemeen menu 176Allesdragers 138–139Antiblokkeersysteem (ABS) 71–72Antidiefstalsysteem/Startblokkering 28Antispinregeling (ASR) ~ Antislipregeling 72–73
Apple®-speler 181, 193, 218Apple CarPlay verbinding 195, 212Armleuning achter 54Armleuning vóór 53Audio-aansluitingen 53Audiokabel 217Automatische airconditioning ~ Airconditioning, automatische 47–48Automatische ruitenwissers 67Automatische transmissie ~ Versnellingsbak, automatische 99, 101–104, 144Automatisch inschakelen verlichting 61–62Automatisch noodremsysteem 117, 119AUX-aansluiting 180, 193, 217
B
Bagageruimte 32, 58Banden 144, 174Banden oppompen 144, 174Bandenreparatieset 150Bandenspanning 144, 153, 174
Bandenspanningscontrole (met set) 150, 152Bandenspanning te laag (detectie) 104Batterij afstandsbediening ~ Afstandsbediening, batterij 29–30Batterij afstandsbediening vervangen ~ Afstandsbediening, batterij vervangen 30Bediening autoradio aan stuurkolom ~
Autoradio, bedieningen
aan stuurkolom 176, 188, 203
Bekerhouder 54Benzinemotor 140, 170Bijvullen AdBlue® 143, 146Binnenspiegel 45BlueHDi 16, 143, 149Bluetooth (handsfree set) 182–183, 196–197, 219Bluetooth (telefoon) 196–197, 219–220Bluetooth-telefoon met spraakherkenning 185Bluetooth- verbinding 183, 196–197, 214, 219–220Bochtverlichting 64Bochtverlichting, statisch 64Boordcomputer 21–22Boordgereedschap 57, 149–150Brandstof 6, 132Brandstofadditief 143–144Brandstofniveaumeter 132–133Brandstoftank 132–133Brandstof tanken 132–133Brandstoftank leeg (diesel) 149Brandstofverbruik 6
Page 231 of 244

229
Trefwoordenregister
Brandstofvuldop ~ Brandstoftankdop 132–133Brandstofvulklep ~ Brandstoftankklep 132–133Buitenspiegels 44–45, 121
C
Carrosserie 148
Carrosserie-onderhoud 148CD 180, 193, 218CD MP3 180–181, 193, 218CD-/MP3 -speler 180–181, 218Centrale vergrendeling 27–28, 32Claxon 69Configuratie van de auto 18–21Contact 49, 96, 221Contact aangezet 96Controlelampjes 9–10Controle motorolieniveau ~ Motorolieniveau, controle 15Controles 140–141, 143–144
D
DAB (Digital Audio Broadcasting) - Digitale radio 178–179, 192, 217Dagteller 17–18Dashboardkastje 51Datum (instellen) 18–19, 23, 199, 223Datum instellen 18–19, 23, 199, 223
Detectie obstakels 123Detectie te lage bandenspanning ~ Bandenspanning, detectie 104, 153Dieselmotor 132, 141, 149, 172Digitale radio - DAB (Digital Audio Broadcasting) 178, 192, 217Dimlicht 59, 157–158Display instrumentenpaneel 22Dodehoekbewaking 121
Draadloze lader 52
E
Eco-mode ~ Eco-modus 138Eco-rijden (adviezen) 6Electronic Stability Program (ESC) 72–73Elektrische ruitbediening 37Elektronische remdrukregelaar (REF) 71Elektronische remdrukregelaar (REF) ~ Electronic Brake Force Distribution (EBD) 71–72Elektronische sleutel 26–28Elektronische startblokkering ~ Startblokkering, elektronische 93Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP) 71–73ESP (Elektronisch Stabiliteits Programma) 71
F
Flacon AdBlue® 146
Follow me home verlichting ~ Follow-me-home-verlichting 61–62Frequentie (radio) 216Functie snelweg (richtingaanwijzers) 60
G
Gereedschap 149, 149–150
Gereedschapskist 57Gesproken commando's ~ Spraakcommando's 205–207Gewichten 169–170, 172GPS 209Grip control 73Grootlicht 59, 157–158Grootlichtassistent 62–63
H
Haken 56Halogeenlampen 157Handgeschakelde versnellingsbak ~
Versnellingsbak,
handgeschakeld 98, 102–104, 144Handgrepen 54Handopvoerpomp 149Handrem 97, 144Handsfree set 182–183, 196–197, 219Head-up display 107–108Helderheid 198
Page 233 of 244

231
Trefwoordenregister
Menu 195Menu's (audio) 189–190, 204–205Menustructuren display 195Milieu 6, 29Mistachterlicht 59, 59–60Mistlampen vóór 59–60, 64, 157–158Monochroom display 18–19Monteren allesdragers ~ Allesdragers monteren 138–139
Motoren 169–170, 172Motorkap 139–140Motorkapsteun 140Motorolie 141Motorolieniveaumeter 15MP3 (CD) 181Multifunctioneel display (met autoradio) 176
N
Neerklappen stoelen achter 41–43Niveau AdBlue® 143Niveau brandstofadditief diesel ~ Brandstofaddititiefniveau 143–144Niveau koelvloeistof ~ Koelvloeistofniveau 14, 142Niveau remvloeistof ~ Remvloeistofniveau 142Niveau ruitensproeiervloeistof ~ Ruitensproeiervloeistofniveau 65, 143Niveaus controleren 141–143Niveaus en controles 140–143
Noodbediening achterklep 32Noodbediening portieren 29–30Noodoproep ~ Urgence-oproep 69–70Noodprocedure afzetten van de motor 96–97Noodprocedure starten 96, 163Noodremassistentie ~ Brake Assist System (BAS) 72, 119Noodremassistentie (AFU) ~ Brake Assist System (BAS) 72
Nulstelling dagteller ~ Dagteller resetten 17–18
O
Oliefilter 144Oliefilter (vervangen) 144Olieniveau 15, 141Oliepeilstok 15, 141Olieverbruik 141Onder de motorkap ~ Motorruimte 140–141Onderhoud (adviezen) 147Onderhoudsadviezen 147Onderhoudscontroles 14, 143Onderhoudsindicator ~ Onderhoudsintervalindicator 14Ontdooien 50Ontgrendelen 26–27Ontgrendelen portieren ~ Portieren ontgrendelen 32–33Ontgrendelen van binnenuit ~ Interieur ontgrendelen 32
Ontluchten brandstofsysteem ~ Brandstofsysteem ontluchten 149Ontwasemen achter 49Ontwasemen achter ~ Achterruitverwarming 44Ontwasemen voor 49Opbergnet 54Opbergvak 57Opbergvakken 51, 54, 57
Openen bagageruimte ~ Bagageruimte openen 26–27, 32Openen motorkap ~ Motorkap, openen 139–140Openen portieren ~ Portieren openen 26–27, 31Opschakelindicator 101Overzicht zekeringen ~ Zekeringentabel 160–163
P
Panoramisch schuifdak 35–36Park Assist 127Parkeerhulp achter 123Parkeerhulp achter met grafische weergave en geluidssignalen 123Parkeerhulpsystemen (algemene adviezen) 106Parkeerhulp vóór 124Parkeerlichten 59–61, 60, 157–159Plafonnier 160