CITROEN C5 AIRCROSS 2022 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 91 of 276

89
Veiligheid
5Dit systeem beperkt de kracht waarmee de
gordel tegen het lichaam van de inzittende
getrokken wordt en bevordert daarmee de
veiligheid.
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk
van de aard en de kracht van de aanrijding,
vóór en onafhankelijk van de airbags
afgaan. Wanneer de gordelspanners worden
geactiveerd, kan er wat onschadelijke rook
en een knal uit komen, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading in het
systeem.
In alle gevallen gaat het controlelampje van
de airbag branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheidsgordels vóór

De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Hoogteverstelling

► Knijp de knop A in en schuif deze in de
gewenste stand om het bevestigingspunt in
hoogte te verstellen.
Veiligheidsgordels achter

Iedere zitplaats achter heeft een
driepuntsveiligheidsgordel met een
oprolautomaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste
zitplaatsen zijn voorzien van een gordelspanner
en een spankrachtbegrenzer.
Vastmaken
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.


Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Ontgrendelen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.

Page 92 of 276

90
Veiligheid
► Breng bij de veiligheidsgordels van de
buitenste zitplaatsen de gesp naar de bovenzijde
van de rugleuning om te voorkomen dat de gesp
tegen de zijbekleding klappert.
Veiligheidsgordel middelste
zitplaats
De veiligheidsgordel voor de middelste zitplaats
achterin is in het dak ingebouwd.
Omdoen

► Trek aan de gordel en steek de gesp A in
de rechter gordelsluiting (die zich links van u
bevindt wanneer u in de auto zit).


Steek de gesp
B in de linker gordelsluiting
(die zich rechts van u bevindt wanneer u in de
auto zit).


Controleer of beide gespen goed zijn
vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken en opbergen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting
B en vervolgens op de zwarte knop van de
gordelsluiting A.


Geleid de riem bij het oprollen en beweeg
de gesp

B en vervolgens de gesp A naar
de magneet van het bevestigingspunt in de
hemelbekleding.
Controleer voordat u handelingen
uitvoert met de achterstoelen of de
veiligheidsgordels goed zijn gespannen en
steek de gespen in hun sluiting om
beschadiging ervan te voorkomen. De
middelste veiligheidsgordel moet volledig
worden opgerold.
Waarschuwingen
losgemaakte/
niet vastgemaakte
veiligheidsgordel(s)




Waarschuwingslampje veiligheidsgordel(s)
losgemaakt/niet vastgemaakt
Dit lampje gaat rood branden op zowel het
instrumentenpaneel als het display met
waarschuwingslampjes voor de airbag vóór
aan passagierszijde en veiligheidsgordels, als
het systeem heeft gedetecteerd dat een van
de veiligheidsgordels is losgemaakt of niet is
vastgemaakt.
Controlelampje losgemaakte/niet
vastgemaakte veiligheidsgordels
De rode controlelampjes op het display geven
aan welke veiligheidsgordels niet vastgemaakt of
losgemaakt zijn.
Niet vastgemaakt voorin
Als het contact wordt aangezet, gaan
het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel en de desbetreffende
verklikkerlampjes branden als de bestuurder en/
of de voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet
heeft vastgemaakt.
Bij een snelheid hoger dan 20 km/u knipperen
deze waarschuwingslampjes twee minuten in
combinatie met een geluidssignaal. Na twee
minuten blijven deze waarschuwingslampjes
branden zolang de veiligheidsgordels voorin niet
zijn vastgemaakt.
Niet vastgemaakt achterin
Als het contact wordt aangezet, bij draaiende
motor of bij een snelheid lager dan 20 km/u
gaan het waarschuwingslampje en de
betreffende verklikkerlampjes gedurende

Page 93 of 276

91
Veiligheid
5ongeveer 30 seconden branden als één of meer
veiligheidsgordels achter niet zijn vastgemaakt.
Losgemaakt
Nadat het contact is aangezet gaan het lampje
en de desbetreffende positie-indicatoren branden
als de bestuurder en/of één of meer passagiers
hun veiligheidsgordels losmaken.
Bij een snelheid hoger dan 20 km/u knipperen
deze waarschuwingslampjes twee minuten
in combinatie met een geluidssignaal.
Hierna blijven deze waarschuwingslampjes
branden zolang de veiligheidsgordels niet zijn
vastgemaakt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Maak altijd de veiligheidsgordel vast,
ongeacht de reistijd en de plaats waar u in de
auto zit.
Wissel de gordelsluitingen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de
gordels zijn dan niet voldoende effectief.
Voor een juiste werking van de gordelsluiting
moet u voor het vastmaken van de gordel
controleren of er geen vreemde voorwerpen
aanwezig zijn in de sluiting.
Controleer zowel voor als na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:


dient deze strak om het lichaam te worden
gedragen.



moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat de
gordel gedraaid raakt.



mag deze door niet meer dan één persoon
worden gebruikt.



mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen.



mag er niets aan de gordel worden
gewijzigd om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt.
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of
passagiers kleiner dan 1,5 meter gebruik van
een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één kind gedragen worden.
Laat een kind tijdens het rijden nooit op
schoot zitten.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten alle
werkzaamheden aan de veiligheidsgordels
worden uitgevoerd door een CITROËN-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats, om te
garanderen dat de werkzaamheden volgens
de voorschriften worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door een CITROËN-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij CITROËN-dealers.
Airbags
Algemene informatie
Het systeem is speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden op de voorstoelen
en de middelste zitplaatsen achterin bij ernstige
aanrijdingen te verhogen. De airbags vullen
de werking van de veiligheidsgordels met
spankrachtbegrenzers aan.

Page 94 of 276

92
Veiligheid
Elektronische schoksensoren registreren en
analyseren de frontale en zijdelingse krachten
waaraan de detectiezones bij een aanrijding
worden blootgesteld:

Bij een ernstige aanrijding worden de airbags
onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de
bescherming van de inzittenden van de auto;
direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit
de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd
en de inzittenden de auto eventueel kunnen
verlaten.



Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van
achteren en in sommige gevallen bij over de kop
slaan, kan het zijn dat de airbags niet worden
geactiveerd. In deze situaties bieden alleen de
veiligheidsgordels bescherming.
De ernst van de aanrijding hangt af van de aard
van het obstakel en de snelheid van de auto op
het moment van de aanrijding.
De airbags werken alleen als het
contact is ingeschakeld.
Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als
er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens
hetzelfde of een volgend ongeval), worden de
airbags niet meer geactiveerd.
* Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.
Detectiezones bij aanrijdingen
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Wanneer een of meerdere airbags
worden geactiveerd, veroorzaakt de
pyrotechnische lading in het systeem een
geluid en een kleine hoeveelheid rook.
De rook is niet schadelijk, maar kan irriterend
zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een of
meerdere airbags wordt geproduceerd, kan
het gehoor gedurende een korte periode
enigszins verminderen.
Airbags vóór

Deze airbags beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding om de kans op hoofd- en borstletsel te
verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het
stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
De airbags vóór zijn adaptief. Ze worden
minder hard opgeblazen bij een kleine
inzittende, als de stoel verder naar voren is
geplaatst.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld*, bij een ernstige frontale

Page 95 of 276

93
Veiligheid
5aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A).
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
Zijairbags
Vooraan

Bij een ernstige aanrijding van opzij beschermt
dit systeem de bestuurder en voorpassagier om
het risico op letsel aan de borst tussen heup en
schouder te beperken.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Activering
De zijairbags worden geactiveerd aan één zijde
bij een ernstige aanrijding van opzij tegen een
deel van de of de gehele impactzone B.De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
heup en de schouder van de inzittende en het
desbetreffende portierpaneel.
Window-airbags
Het systeem helpt de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te beschermen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen
en in de hemelbekleding.
Activering
Elke window-airbag wordt gelijktijdig met de
zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen
bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen
(een gedeelte van) de impactzone opzij (
B).
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de betreffende
zijruiten.
Storing
Als dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden, neem
dan altijd contact op met een CITROËN-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij
over de kop slaan kan het zijn dat de
airbags niet worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding worden de zijairbags niet
geactiveerd.
Adviezen
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze
correct is geplaatst en afgesteld.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten, enz.) en bevestig niets
in de buurt van de airbags of in het gebied
waar de airbags afgaan. Dit kan de inzittende
bij het afgaan van de airbag verwonden.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp
van uw auto, vooral niet in de directe
omgeving van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto
de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het

Page 96 of 276

94
Veiligheid
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even snel
leeg, waarbij de hete gassen via de daarvoor
bestemde openingen naar buiten stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de
spaken vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet
op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen
gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op
het stuurwiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Zijairbags
Breng uitsluitend goedgekeurde
stoelhoezen aan die compatibel zijn met
zijairbags. Voor informatie over stoelhoezen
die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich
wenden tot het CITROËN-netwerk.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets
over de rugleuning van de stoelen (kleding
enz.): dit zou bij het afgaan van de zijairbags
kunnen leiden tot verwondingen aan armen
of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren
bevatten de zijdelingse schoksensoren van
de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties)
die niet aan de voorschriften voldoen,
kan ertoe leiden dat deze sensoren niet
meer goed werken. In dat geval werken de
zijairbags mogelijk niet!
Laat werkzaamheden aan de voorportieren
uitsluitend uitvoeren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de
window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen verschilt per land.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:


Conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het
lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes

op
met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen
uitgeruste plaatsen te worden vervoerd.


De veiligste plaats voor het vervoeren van
een kind is volgens de statistieken een plaats
op de achterbank van uw auto.



Kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als
achterin met de "rug in de rijrichting" worden
vervoerd.
Het is raadzaam om kinderen op de
achterzitplaatsen van de auto te
vervoeren:


tot 3 jaar "
met de rug in de rijrichting ",


vanaf 3 jaar "
met het gezicht in de
rijrichting ".
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
goed gepositioneerd is en strak staat.
Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat
de steun goed contact maakt met de vloer.

Page 97 of 276

95
Veiligheid
5Advies
Een onjuist geïnstalleerd kinderzitje kan
de veiligheid van het kind in gevaar
brengen in het geval van een ongeval.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje
met de veiligheidsgordel voor dat de
veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje
is gespannen en dat de gordel het kinderzitje
stevig op zijn plaats houdt. Schuif de
passagiersstoel, wanneer deze versteld kan
worden, indien nodig naar voren.
Verwijder de hoofdsteun alvorens
een kinderzitje met rugleuning op een
passagierszitplaats te bevestigen.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de
auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de
hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is
verwijderd.
Kinderzitje achterin
Een kinderzitje met ISOFIX- of i-Size-
bevestigingen mag nooit op de middelste
zitplaats achter worden bevestigd.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de autogordel
moet over de schouder van het kind liggen
zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
Gebruik een stoelverhoger met rugleuning
voorzien van een gordelgeleider ter hoogte
van de schouder.
Extra beveiliging
Gebruik de kinderbeveiliging om
te voorkomen dat de portieren en de
portierruiten achter per ongeluk geopend
worden.
Zorg ervoor dat de achterportierruiten niet
verder dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen op de
achterportierruiten om jonge kinderen tegen
de zon te beschermen.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:


geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,



nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de
auto in de zon staat,
– de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Kinderzitje op de
passagiersstoel voor


► Zet de passagiersstoel in de hoogste stand,
volledige naar achteren geplaatst en met de
rugleuning rechtop .
"Rug in de rijrichting"

De airbag vóór aan passagierszijde moet
zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan
kan het kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
"Gezicht in de rijrichting"

Page 98 of 276

96
Veiligheid
Schakel de airbag vóór aan
passagierszijde niet uit.


Waarschuwingssticker - Airbag vóór aan
passagierszijde


U moet zich aan het volgende voorschrift
houden, dat ook op de waarschuwingssticker
aan beide zijden van de zonneklep aan
passagierszijde wordt vermeld:
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug
in de rijrichting op een zitplaats waarvan
de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij
het afgaan van de airbag kan het KIND
LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN.
De airbag vóór aan
passagierszijde
uitschakelen


Airbag passagierszijde UIT
Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag vóór aan passagierszijde
ALTIJD uit als u een kinderzitje "met de rug in
de rijrichting" op de voorstoel plaatst. Anders
kan het kind ernstig of dodelijk gewond raken
wanneer de airbag wordt geactiveerd.
Auto's zonder schakelaar voor het
uit-/inschakelen
Het is ten strengste verboden om een
kinderzitje met de rug in de rijrichting op de
voorpassagiersstoel te plaatsen - kans op
dodelijk of ernstig letsel bij het afgaan van de
airbag!
De airbag vóór aan passagierszijde
uit- of inschakelen
Bij auto's met dit systeem bevindt de schakelaar
zich in het dashboardkastje.


Bij afgezet contact:
► Steek de sleutel in de schakelaar voor de
airbag en draai deze in de stand " OFF" om de
airbag uit te schakelen.


Draai de sleutel in de stand " ON

" om de
airbag weer in te schakelen.
Als het contact wordt aangezet:
Dit waarschuwingslampje gaat branden
en blijft branden om aan te geven dat de
airbag is uitgeschakeld.
Of
Dit waarschuwingslampje gaat ongeveer
1 minuut branden om aan te geven dat de
airbag is ingeschakeld.

Page 99 of 276

97
Veiligheid
5Kinderzitje achterin
"Met de rug in de rijrichting" en "Met
het gezicht in de rijrichting"




Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting” of "met het gezicht in de rijrichting” op
een zitplaats achter plaatst de voorstoel naar
voren en zet de rugleuning van de voorstoel
rechtop, zodat de benen van het kind de
voorstoel niet raken.
Middelste zitplaats achter
Een kinderzitje met steun mag nooit op de
middelste zitplaats achter worden bevestigd.
Aanbevolen kinderzitjes
Deze aanbevolen kinderzitjes kunnen met
een driepuntsveiligheidsgordel worden
vastgemaakt.
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.

L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt naar achteren gericht geplaatst.
Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg

L5
"RÖMER KIDFIX XP"
Kan aan de ISOFIX-bevestigingspunten van de auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
Er kan een uitvoering met verwijderbare rugleuning worden gebruikt bij kinderen
zwaarder dan 25 kg. Maar voor kinderen tot 36 kg kunt u beter een zitverhoger
met rugleuning gebruiken, omdat dit meer bescherming biedt.
"ISOFIX"-bevestigingen
De hieronder aangegeven zitplaatsen
zijn uitgerust met de voorgeschreven
ISOFIX-bevestigingen:


* Afhankelijk van het land waar de auto is
verkocht.
Elke zitplaats is voorzien van drie
bevestigingsringen die worden aangegeven door
een markering:


T
wee ringen, A, tussen de rugleuning en de
zitting van de stoel.

Page 100 of 276

98
Veiligheid

De 2 sloten van ISOFIX-kinderzitjes worden
hieraan verankerd.

Ring
B
, aan de achterzijde van de stoel, wordt
de TOP TETHER genoemd en is bedoeld om
zitjes met een bovenste riem te bevestigen.


Voorstoel

Achterbank
Dit systeem voorkomt dat het kinderzitje naar
voren kantelt bij een frontale aanrijding.
Met de ISOFIX-bevestigingen kan een kinderzitje
veilig, degelijk en snel in de auto worden
gemonteerd.
Kinderzitje vastmaken aan de TOP TETHER:


V
erwijder de hoofdsteun van de zitplaats
waarop u het kinderzitje wilt plaatsen en berg de
hoofdsteun op (plaats de hoofdsteun terug zodra
het kinderzitje weer is verwijderd).


Leid de riem van het kinderzitje achter de
rugleuning van de zitplaats langs, tussen de 2
verankeringspunten van de hoofdsteun door

.


Maak de haak van de bovenste riem aan ring
B

vast.


T
rek de bovenste riem strak.
Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de
linkerzitplaats van de achterbank plaatst,
moet u eerst de middelste veiligheidsgordel
achter naar het midden van de auto
verplaatsen zodat deze gordel normaal
gebruikt kan blijven worden.
Wanneer een kinderzitje niet goed in een
auto is bevestigd, kan de veiligheid van
het kind bij een ongeval in gevaar komen.
Houd u nauwgezet aan de
montagevoorschriften die zijn vermeld in de
gebruiksaanwijzing van het kinderzitje.
Raadpleeg het overzicht voor meer
informatie over de bevestiging van
ISOFIX-kinderzitjes in uw auto.
Aanbevolen ISOFIX-kinderzitjes
Raadpleeg voor het aanbrengen en
verwijderen van het kinderzitje de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant.

Page:   < prev 1-10 ... 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 ... 280 next >