CITROEN C5 AIRCROSS 2022 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2022, Model line: C5 AIRCROSS, Model: CITROEN C5 AIRCROSS 2022Pages: 276, PDF Size: 7.91 MB
Page 101 of 276

99
Veiligheid
5“RÖMER Baby-Safe Plus met ISOFIX-basis”
(lengtecategorie: E)
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.
Dit kinderzitje wordt met de rug in de
rijrichting geplaatst met behulp van een
ISOFIX-basis die aan de ogen ( A) wordt
bevestigd.
Mag alleen op de stoel van de voorpassagier of op de buitenste zitplaatsen van de achterbank worden geplaatst.
De basis is voorzien van een in hoogte
verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het
zitje zonder basis met de driepuntsgordel op de zitplaats van de auto bevestigd.
"RÖMER Duo Plus ISOFIX "
(lengtecategorie: B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit zitje wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Het wordt aan de ringen ( A) en (B), en met de
bovenste riem, de TOP TETHER, bevestigd.
Mag alleen op de stoel van de voorpassagier of op de buitenste zitplaatsen van de
achterbank worden geplaatst. De hoofdsteun van de buitenste zitplaats van de achterbank moet helemaal omhoog staat.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op
zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX- bevestigingspunten. In dat geval moet het
zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto worden bevestigd. Stel de
voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken.
i-Size-kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes A) worden verankerd.
Deze i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:
–
een bovenste bevestigingsriem die kan
worden vastgemaakt aan bevestigingsring B
.–
of een steun die op de vloer rust, vóór de voor
i-Size kinderzitjes geschikte zitplaats van de
auto.
Ze voorkomen dat het kinderzitje bij een ongeval
naar voren kantelt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over ISOFIX-bevestigingen .
Page 102 of 276

100
Veiligheid
Universele, ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes plaatsen
In overeenstemming met de Europese regelgeving toont dit overzicht de mo\
gelijkheden voor het bevestigen van universeel goedgekeurde kinderzitjes\
(a)
met de veiligheidsgordel en van de grootste ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes op plaatsen in de auto die zijn voorzien van ISOFIX-verankeringspunten.
Stoelnummers
Voorstoelen Achterbank
13456
3 1456
Airbag vóór aan passagierszijde -
Uitgeschakeld
"OFF " (b) Ingeschakeld
"ON" (c) -
--
Plaats geschikt voor een
universeel (a) kinderzitje nee
ja (e) (h) ja (e) (i) jaja (f) ja
Plaats geschikt voor een i-Size-kinderzitje nee
jajanee ja
Plaats voorzien van een TOP
TETHER-haak nee
jajanee ja
Kinderzitje van het type Carrycot nee
neeneeneenee
ISOFIX -kinderzitje met de rug
in de rijrichting nee
R3 (d) neeR2nee R2
ISOFIX -kinderzitje met het
gezicht in de rijrichting nee
F3 (d) F3nee F3
Page 103 of 276

101
Veiligheid
5Stoelnummers
Voorstoelen Achterbank
13456
3 1456
Airbag vóór aan passagierszijde -
Uitgeschakeld
"OFF " (b) Ingeschakeld
"ON" (c) -
--
Kinderzitje met zitverhoger neeB3 (g) B3B3B3
Regels:
–
Een plaats die geschikt is voor i-Size
is ook geschikt voor R1, R2 en F2X, F2, B2.
–
Een plaats die geschikt is voor R3
is ook geschikt voor R1 en R2.
–
Een plaats die geschikt is voor R2
is ook geschikt voor R1.
–
Een plaats die geschikt is voor F3
is ook geschikt voor F2X en F2.
–
Een plaats die geschikt is voor B3
is ook geschikt voor B2.
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheid\
sgordel kan worden bevestigd.
(b) Wanneer u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op deze plaats wilt installeren, dan moet de airbag vóór aan pass\
agierszijde worden
uitgeschakeld en dus op " OFF" worden gezet.
(c) Op deze plaats mag alleen een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting worden geplaatst wanneer de airbag vóór aan passagierszijde op " ON"
staat.
(d) Zet de rugleuning in een stand van 45° en bevestig het kinderzitje.
Zet de rugleuning rechtop totdat deze contact met de rugleuning van het \
kinderzitje maakt.
(e) Zet het kinderzitje op de maximale hoogte wanneer de hoogte van het zitj\
e kan worden ingesteld.
(f) Een kinderzitje met steun mag nooit op de middelste zitplaats achter wor\
den bevestigd.
(g) Zet de stoel zo ver mogelijk naar achteren.
(h) Voor universele kinderzitjes: groepen 0, 0+, 1, 2 en 3.
(i) Voor universele kinderzitjes: alleen groepen 1, 2 en 3.
Page 104 of 276

102
Veiligheid
BelangrijkPlaatsen waar een kinderzitje niet mag
worden geïnstalleerd.
Airbag vóór aan passagierszijde uitgeschakeld.
Airbag vóór aan passagierszijde ingeschakeld.
Plaatsen die geschikt zijn voor het
installeren van een universeel
goedgekeurd kinderzitje dat met de
veiligheidsgordel wordt bevestigd met de rug
en/of het gezicht in de rijrichting, voor
de
groepen 0, 0+, 1, 2 en 3.
Plaatsen die geschikt zijn voor het
installeren van een universeel
goedgekeurd kinderzitje met de
veiligheidsgordel met het gezicht in de
rijrichting. voor de groepen 1, 2 en 3.
Plaatsen waar het installeren van een
i-Size-kinderzitje is toegestaan.
Plaatsen waar het installeren van een
i-Size-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting is toegestaan.
Aanwezigheid van een TOP TETHER-
verankeringspunt aan de achterzijde
van de rugleuning zodat een universeel
ISOFIX-kinderzitje kan worden gemonteerd.
Aanwezigheid van een TOP TETHER-
verankeringspunt aan de achterzijde van
de rugleuning zodat een universeel ISOFIX-
kinderzitje met het gezicht in de rijrichting
kan worden gemonteerd.
ISOFIX -kinderzitje met de rug in de
rijrichting:
–
R1
: ISOFIX -kinderzitje voor baby.
–
R2
: ISOFIX kleiner formaat kinderzitje.
–
R3
: ISOFIX groot formaat kinderzitje.
ISOFIX -kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting:
–
F2X
: ISOFIX -kinderzitje voor kleuters.
–
F2
: ISOFIX lager kinderzitje.
–
F3
: ISOFIX volledige hoogte kinderzitje.
Zitverhoger:
–
B2 : lagezitverhoger.
–
B3
: hogezitverhoger.
Mechanische
kinderbeveiliging
Het systeem voorkomt dat een van de
achterportieren van binnenuit met de handgreep
kan worden geopend.
De rode knop bevindt zich op de zijkant van
beide achterportieren (aangegeven door een
label).
Vergrendelen/ontgrendelen
► Om te vergrendelen, draait u de rode knop
zo ver mogelijk met behulp van de spiesleutel: •
Draai naar rechts op het linker achterportier
.
•
Draai naar links op het rechter achterportier
.
►
Om te ontgrendelen, draait u deze in de
tegenovergestelde richting.
Page 105 of 276

103
Veiligheid
5
Verwar de rode knop van de
kinderbeveiliging niet met de zwarte knop
van de noodvergrendeling.
Elektrisch bediend
kinderslot
De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat
beide achterportieren van binnenuit kunnen
worden geopend.
Activeren/Deactiveren
► Druk met het contact ingeschakeld op
deze toets om de kinderbeveiliging in of uit te
schakelen.
Er wordt een melding weergegeven, om het
in- en uitschakelen van de kinderbeveiliging te
bevestigen.
Als het controlelampje brandt, is de
kinderbeveiliging ingeschakeld.
Als de kinderbeveiliging is ingeschakeld, kunnen de deuren nog altijd van buitenaf
worden geopend.
Dit systeem werkt onafhankelijk van de
centrale vergrendeling; gebruik het nooit
in plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het contact
altijd de stand van de kinderbeveiliging.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor
een korte periode, altijd de sleutel mee.
Bij een ernstige aanrijding wordt de
elektrische kinderbeveiliging automatisch
uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers de
auto kunnen verlaten.
Page 106 of 276

104
Rijden
Rijadviezen
► Houd u altijd aan de verkeersregels en let
onder alle omstandigheden goed op.
►
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
►
Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer
op situaties waarbij u moet remmen en houd
afstand van de auto's voor u, vooral bij slecht
weer
.
►
V
oer handelingen die veel aandacht vergen
(bijvoorbeeld verstellen of afstellen) altijd bij
stilstaande auto uit.
►
Bij lange ritten is het raadzaam om elke twee
uur pauze te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte. Verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Kans
op vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat de motor bij zeer winterse
omstandigheden (temperaturen lager
dan -23 °C) gedurende 4 minuten stationair
draaien voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk
voor de goede werking en de levensduur van
de mechanische onderdelen van uw auto (de
motor en de transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken
parkeerrem . Kans op oververhitting en
beschadiging van het remsysteem!
Parkeer de auto niet of laat de motor
niet draaien op een brandbare
ondergrond (dor gras, dode bladeren
enz).Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten van de
motor nog enkele minuten warm.
Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter.Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten, schakel
de parkeerrem in en zet de versnellingsbak in
de neutraalstand of in de stand N of P,
afhankelijk van het type versnellingsbak.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in
de auto achter.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen
zo veel mogelijk te vermijden, want het water
kan de verbrandingsmotor, de elektromotor, de
versnellingsbak en het elektrische systeem van
uw auto ernstig beschadigen.
Wanneer u over een overstroomd weggedeelte
moet rijden, doe dan het volgende:
►
Controleer of de diepte van het water
nergens meer is dan 15
cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers.
►
Schakel de functie Stop & Start uit.
►
Rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10
km/h.
►
Zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter
u hebt gelaten, rem dan meerdere keren licht
af zodra de verkeerssituatie dat toelaat om de
remschijven en remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met een CITROËN-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Trekken van een aanhanger
Wanneer de auto met een aanhanger
rijdt, wordt de auto zwaarder belast en
moet u extra voorzichtig zijn.
Overschrijd nooit het maximaal
toegestane aanhangergewicht.
Op hoogte: verlaag het maximale
aanhangergewicht met 10% voor elke extra
1000 meter; door de lagere luchtdichtheid op
grote hoogte nemen de motorprestaties af.
Nieuwe auto: gebruik de auto pas om
een aanhanger te trekken als deze
minstens 1000 kilometer heeft gereden.
Als de buitentemperatuur hoog is, raden wij u aan om de motor 1 tot 2 minuten
stationair te laten draaien voordat u de motor
afzet, zodat de motor sneller kan afkoelen.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder
deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien nodig op
de juiste waarde.
Page 107 of 276

105
Rijden
6Overschrijd nooit het maximaal
toegestane aanhangergewicht.
Op hoogte: verlaag het maximale
aanhangergewicht met 10% voor elke extra
1000 meter; door de lagere luchtdichtheid op
grote hoogte nemen de motorprestaties af.
Nieuwe auto: gebruik de auto pas om
een aanhanger te trekken als deze
minstens 1000 kilometer heeft gereden.
Als de buitentemperatuur hoog is, raden wij u aan om de motor 1 tot 2 minuten
stationair te laten draaien voordat u de motor
afzet, zodat de motor sneller kan afkoelen.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder
deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien nodig op
de juiste waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger
en de hoogteverstelling van de koplampen van
uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld om een geluidssignaal te
vermijden als bij het aankoppelen van een
aanhanger een originele CITROËN-trekhaak
wordt gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Wanneer u met de auto een aanhanger sleept
terwijl u een helling op rijdt, dan stijgt de
temperatuur van de koelvloeistof. Het maximale
aanhangergewicht is afhankelijk van het
hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe
met het motortoerental.
►
V
erlaag de snelheid en het motortoerental
zodat er minder warmte wordt gegenereerd.
Let altijd goed op de koelvloeistoftemperatuur.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Met een aangekoppelde aanhanger heeft de
auto een langere remweg. Vermijd langdurig
gebruik van de remmen om te voorkomen dat de remmen oververhit raken. Dan is het beter om
op de motor af te remmen.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer
last heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische
startblokkering
De sleutels omvatten een elektronische
startblokkering waarvan de geheime code moet
worden herkend om te kunnen starten.
Bij een storing in het systeem verschijnt er een
waarschuwing en zal de motor niet starten.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk.
Starten / afzetten van de
motor met de sleutel
Contactslot
Page 108 of 276

106
Rijden
Het contactslot heeft 3 standen:
– stand 1 (Stop): sleutel in het contactslot
steken en uit het contactslot verwijderen,
stuurslot vergrendeld,
–
stand 2 (Contact): stuurslot ontgrendeld,
contact ingeschakeld, voorgloeien dieselmotor,
draaien van de motor,
–
stand 3 (Starten).
Hang geen zware voorwerpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen aan het contactslot
veroorzaken.
Stand Contact
In deze stand werkt de elektrische uitrusting
van de auto en kan externe apparatuur worden
opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt, schakelt het
systeem over op de eco-mode: de elektrische
voeding wordt automatisch uitgeschakeld zodat
de accu voldoende opgeladen blijft.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Starten van de motor
Parkeerrem aangetrokken:
► Zet bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in
de neutraalstand en trap vervolgens het
koppelingspedaal volledig in.
►
Auto met
automatische transmissie: zet
de selectiehendel in de stand N of P en trap het
rempedaal volledig in.
►
Steek de sleutel in het contactslot; het
systeem herkent de code.
►
Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan
het stuurwiel en de sleutel te draaien.
In bepaalde gevallen is veel kracht nodig
bij het draaien aan het stuurwiel
(bijvoorbeeld als de wielen volledig naar links
of rechts zijn gedraaid).
►
Auto's met een
benzinemotor: activeer
de startmotor door de sleutel in de stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen. Geef hierbij
geen gas. Laat de sleutel los zodra de motor is
aangeslagen.
Bij een benzinemotor kan, na een
koude start, het voorverwarmen van de
katalysator twee minuten lang duidelijk
voelbare motortrillingen veroorzaken wanneer
de motor stationair draait (verhoogd stationair
toerental).
►
Auto's met een
dieselmotor: draai de sleutel
in de stand 2 (aanzetten van het contact) om de
motor te laten voorgloeien.
Activeer, zodra dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel is gedoofd, de
startmotor door de sleutel in de stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen; geef daarbij
geen gas. Laat de sleutel los zodra de motor is
aangeslagen.
Onder winterse omstandigheden blijft het
lampje langer branden. Als de motor
warm is, gaat het waarschuwingslampje niet
branden.
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet dan het contact uit. Wacht een paar
seconden alvorens opnieuw te starten. Als de
motor ook na een aantal pogingen niet
aanslaat, probeer dan niet langer de motor te
starten: de startmotor en de motor zouden
beschadigd kunnen raken. Neem contact op
met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de motor bij gematigde
temperaturen niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg
zonder de motor veel toeren te laten draaien.
Motor afzetten
► Breng de auto tot stilstand.
► Draai bij een stationaire motor de sleutel naar
stand
1.
►
V
erwijder de sleutel uit het contactslot.
►
Draai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuurwiel tot het blokkeert.
Zet de voorwielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten.Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot.
► Controleer of de parkeerrem correct is
aangetrokken, met name als de auto op een
helling staat.
Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen. Als de
motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over de
auto kunnen verliezen.
Als u de auto verlaat, neem dan de sleutel mee en vergrendel de auto.
Eco-mode
Na het afzetten van de motor (stand 1-Stop)
kunt u nog gedurende maximaal 30 minuten
gebruikmaken van een aantal functies, zoals het
audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers,
het dimlicht en de plafonniers.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de eco-mode.
Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2
(Contact) van het contactslot blijft staan, zal
Page 109 of 276

107
Rijden
6Zet de voorwielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten.Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot.
►
Controleer of de parkeerrem correct is
aangetrokken, met name als de auto op een
helling staat.
Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen. Als de
motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over de
auto kunnen verliezen.
Als u de auto verlaat, neem dan de sleutel mee en vergrendel de auto.
Eco-mode
Na het afzetten van de motor (stand 1-Stop)
kunt u nog gedurende maximaal 30 minuten
gebruikmaken van een aantal functies, zoals het
audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers,
het dimlicht en de plafonniers.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de eco-mode.
Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2
(Contact) van het contactslot blijft staan, zal
het contact na een uur automatisch worden
afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en
vervolgens opnieuw in de stand 2 (Contact)
om het contact weer aan te zetten.
Starten / afzetten van de
motor metKeyless entry
and start
De elektronische sleutel moet zich in het
interieur bevinden.
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd, wordt een melding
weergegeven.
Verplaats de elektronische sleutel zodat de
motor kan worden gestart of gestopt.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan het gedeelte
"Sleutel niet gedetecteerd - Noodprocedure
voor starten/afzetten".
Starten van de motor
► Zet bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal
volledig in.
of
►
Selecteer bij een auto met een
automatische transmissie de stand
P of N en
trap vervolgens het rempedaal in.
►
Druk op de knop " ST
ART/STOP"; houd het
pedaal ingetrapt tot de motor is aangeslagen.
Bij auto's met een dieselmotor wordt de
motor bij temperaturen beneden het vriespunt
en/of bij koude motor pas gestart als het
waarschuwingslampje voor het voorgloeien is
gedoofd.
Als dit lampje gaat branden nadat u op de toets "START/STOP" hebt gedrukt:
►
Moet u het pedaal ingetrapt houden en niet
nogmaals op de toets " ST
ART/STOP" drukken
voordat de motor is aangeslagen.
Page 110 of 276

108
Rijden
Als aan een van de voorwaarden voor het
starten niet wordt voldaan, wordt een melding
weergegeven.
In sommige gevallen wordt u met een
melding verzocht om het stuurwiel heen en
weer te bewegen terwijl u de knop "START/
STOP" ingedrukt houdt om het stuurslot te
ontgrendelen.
Bij benzinemotoren kan na een koude
start het voorverwarmen van de
katalysator bij een stilstaande auto met
draaiende motor (verhoogd stationair
toerental) waarneembare motortrillingen met
zich meebrengen.
Plug-in hybrideauto starten
► Trap het rempedaal helemaal in en druk
ongeveer 2 seconden op de toets START/STOP.
► Houd uw voet op het pedaal totdat dit
controlelampje gaat branden om aan te
geven dat het plug-in hybridesysteem is
ingeschakeld (bevestigd door een
geluidssignaal).
Wanneer u de parkeerstand wilt
uitschakelen, wacht dan totdat het
controlelampje READY gaat branden.
Het systeem start standaard in de stand
Electric.
Afhankelijk van verschillende parameters
(laadniveau batterij of buitentemperatuur)
bepaalt het systeem of het nodig is om de
benzinemotor te starten.
U kunt de rijstand op elk gewenst moment
wijzigen met de keuzeschakelaar.
Wanneer de auto in de elektrische stand
start, maakt de auto geen geluid.
Let met name op voetgangers en fietsers,
omdat zij de auto wellicht niet aan komen
horen, ondanks het geluidssignaal voor
voetgangers.
Uitschakelen
► Zet de auto stil.
► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel bij
voorkeur in de neutraalstand.
►
Selecteer
bij een auto met een automatische
transmissie bij voorkeur de stand P of N.
►
Druk op de knop " ST
ART/STOP".
►
Controleer bij een plug-in hybrideauto
voordat u de auto verlaat of het lampje READY
niet brandt.
In sommige gevallen is het nodig om aan
het stuurwiel te draaien om het stuurslot te
vergrendelen.
Bij bepaalde uitvoeringen met een automatische
transmissie (EAT6/EAT8) kan het stuurslot
niet worden vergrendeld, maar wordt de
versnellingsbak vergrendeld in stand P.
Als de auto niet stilstaat, kan de motor
niet worden afgezet.
Als de motor wordt afgezet, worden ook de rembekrachtiging en de
stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou dan
de controle over de auto kunnen verliezen!
Laat de elektronische sleutel nooit in de
auto achter als u de auto verlaat.
Contact inschakelen zonder
de motor te starten
Wanneer de elektronische sleutel zich in het
interieur bevindt, kunt u op de toets " START/
STOP" drukken zonder een van de pedalen
in te trappen om het contact in te schakelen
zonder de motor te starten (maar het
instrumentenpaneel en de accessoires, zoals
het audiosysteem en de verlichting worden wel
ingeschakeld).
►
Druk
nogmaals op deze toets om het contact
af te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten
Op de stuurkolom bevindt zich een
noodsleutellezer waarmee de motor kan
worden gestart als het systeem de sleutel niet
waarneemt in de detectiezone of als de batterij
van de elektronische sleutel leeg is.
► Houd de afstandsbediening tegen de lezer.
► Zet de versnellingspook bij een auto met
een handgeschakelde versnellingsbak in
de neutraalstand en trap het koppelingspedaal
volledig in.
► Selecteer bij een auto met een
automatische transmissie stand P en trap
vervolgens het rempedaal in.