CITROEN DS5 2015 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 211 of 418

209
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
F Plaats de voet van de krik 2 o p de grond,
loodrecht onder een van de twee steunpunten
aan de voorzijde A of achterzijde B. Gebruik
het steunpunt dat zich het dichtste bij het te
verwisselen wiel bevindt. F Kr
ik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.
F
Ve

r wijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F
Ver

wijder het wiel.
F Dr
aai de krik 2 uit tot de kop van de krik
het gebruikte steunpunt A of B raakt. Het
middelste deel van de kop moet goed in het
steunpunt A of B steken.
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik
wegschuiven of wegzakken - Kans op letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten A of B onder de auto en zorg ervoor dat de
kop van de krik goed tegen het midden van het steunpunt drukt. Zo niet, dan kan de auto
beschadigd raken en/of de krik wegzakken - Kans op letsel!
Praktische informatie

Page 212 of 418

DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Monteren van het wiel
Bevestiging van het
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen
velgen is het normaal dat bij het monteren
van het noodreservewiel de ringen van
de bouten de velg niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het
conische draagvlak van de bouten voor de
bevestiging van het reservewiel.
Na het verwisselen van het
wiel
Het wiel met de lekke band kan niet onder de
auto worden bevestigd. Het wiel moet liggend in
de bagageruimte worden opgeborgen; gebruik
een hoes om de bagageruimte te beschermen.
Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan
80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van
de wielbouten en de bandenspanning van het
reservewiel controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Procedure
F Plaats het wiel op de naaf.
F Dr aai de wielbouten met de hand vast.
F
Dr

aai de slotbout met de wielsleutel 1 en
de dop 5 enigszins vast.
F
Dr

aai de overige wielbouten enigszins vast
met alleen de wielsleutel 1 .

Page 213 of 418

2 11
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
F Laat de krik zakken.
F Vo uw de krik 2 op en verwijder hem. F Dr
aai de slotbout vast met de wielsleutel 1
en de dop 5 .
F
Dr

aai de overige wielbouten vast met
alleen de wielsleutel 1 .
F
Be

vestig de doppen op de overige
wielbouten (volgens uitvoering).
F
Be

rg het gereedschap op in de houder.
Praktische informatie

Page 214 of 418

DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.Uitsluitend de voor wielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het gebruik
van sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Montagetips
F Als u onder weg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F
Tr

ek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F
Mo

nteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F
Ri

jd langzaam weg en rijd een klein stukje
met een snelheid van maximaal 50 km/h.
F
Ze

t de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of
de ketting en de bevestigingen de velg
niet raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Maat van de af
fabriek gemonteerde banden Maximale afmeting
van de schakels
215/60
R

16 9
m

m
225/50
R

17
235/45
R

18 sneeuwkettingen niet
mogelijk
235/40
R

19
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het
monteren van de sneeuwkettingen te oefenen;
doe dit op een vlakke en droge ondergrond.

Page 215 of 418

213
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Een lamp vervangen
Verlichting vóór
Uitvoering met meedraaiende
xenonlampen
1. Dagrijverlichting/parkeerlicht en (LED).
2. Me edraaiend dim-/grootlicht (D1S).
3.
Rich

tingaanwijzers (
LED).
4. Mis

tlampen/bochtverlichting (
LED).
Uitvoering met halogeenlampen
1. Grootlicht (H1).
2. Di mlicht (H7).
3.
Da

grijverlichting/parkeerlichten (
LED)* .
4. Rich

tingaanwijzers (HY21).
5.
Mis

tlampen/bochtverlichting ( H11) .
Let er bij het monteren van onder andere
H7-lampen met nokjes op dat deze
nokjes goed in de uitsparingen komen,
zodat het licht in de juiste richting schijnt. Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.Elektrocutiegevaar
Het vervangen van een xenonlamp (D1S) moet
worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Verlichting met leds
(light-emitting diodes)
Neem voor het vervangen van dit type lampen
contact op met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Het CITROËN-netwerk biedt vervangingssets
aan voor leds (light-emitting diodes).
* Led: light-emitting diode.
Praktische informatie

Page 216 of 418

DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F
re
inig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
F
ge

bruik een spons met zeepwater
of een pH-neutraal product,
F
wa

nneer u met een
hogedrukreiniger hardnekkig vuil
probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag en
de afdichtrubbers te voorkomen. Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
F
Ra

ak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-pluizende
doek.
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
Verlichting overdag / parkeerlicht
Neem voor het vervangen van dit type lamp
met LED’s en lichtgeleiders contact op met
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het CITROËN-netwerk kan u voor de LED's
een vervangingsset leveren.

Page 217 of 418

215
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Dimlicht
(uitvoering met halogeenlampen)
Grootlicht
(uitvoering met halogeenlampen)
F Duw op de bovenzijde van de stekker en
k
antel het geheel vervolgens omlaag.
F
Ve

rwijder de stekker met de lamp.
F
Tr

ek aan de lamp om deze te vervangen.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde, maar begin bij het aanbrengen bij het
onderste deel van de lamp.
F Tr
ek aan de borglip om de plastic
beschermkap te verwijderen.
F Tr
ek aan de borglip om de plastic
beschermkap te verwijderen.
F
Ve

r wijder de stekker met de lamp door op
de pal aan de onderkant te drukken.
F
Tr

ek aan de lamp om deze te vervangen.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Praktische informatie

Page 218 of 418

DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Mistlampen
F Verwijder de spatplaat aan de onderzijde
van de carrosserie.
F
Ne

em de stekker van de lamp los.
F
Dr

aai de lamp een kwart omwenteling en
vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Voor het vervangen van deze lampen
kunt u ook het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
Richtingaanwijzers
Als een controlelampje (rechts of
links) van de richtingaanwijzers sneller
knippert, is een van de lampen aan de
desbetreffende zijde defect.
De lamp van de richtingaanwijzers bevindt zich
onder de koplamp.
F
Dr

aai de lamphouder een kwart
omwenteling links- of rechtsom en
verwijder deze.
F
Ve

rvang de defecte lamp. Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
U kunt voor het vervangen van deze
lampen ook het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.

Page 219 of 418

217
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Geïntegreerde
zijknipperlichtenInstapverlichting in de
buitenspiegels
Voor het vervangen van deze lampen dient u
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te raadplegen.Voor het vervangen van de LED dient u het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te raadplegen.
Praktische informatie

Page 220 of 418

DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
1. Parkeerlichten (LE
D).
2.
Rich

tingaanwijzers (PY21W
amberkleurig).
3.
Ac

hteruitrijlichten (P21W).
4.
Re

mlichten (P21W).
5.
Mi

stachterlichten (P21W).
Achterlichten
Richtingaanwijzers en remlichten
(op de schermen)
F Open de achterklep en verwijder
vervolgens het afdekplaatje.
F
Ne

em de stekker van de lamp los.
F
Dr

aai de twee bevestigingsmoeren van de
lamp los. F Ve
r wijder de lamp voorzichtig via de
buitenzijde van de auto.
De bevestigingsklemmen gaan
automatisch los.
F
Dr

aai de lamphouder een kwart
omwenteling en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
LEDs
Neem voor het vervangen van leds
contact op met het CITROËN-netwerk
of met een gekwalificeerde werkplaats.

Page:   < prev 1-10 ... 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 ... 420 next >