CITROEN JUMPER SPACETOURER 2020 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 111 of 324
109
Assistance-pechhulpoproep
met lokalisering
** Afhankelijk van de geografische dekking van de “Urgence-noodoproep met lokalisering”
en de “Assistance-pechhulpoproep met
lokalisering” en van de officiële landstaal die
door de eigenaar van de auto is gekozen.,
De lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
telematicadiensten kunt u bij uw verkooppunt
opvragen of op de landelijke website van het
merk bekijken.
Druk langer dan 2 seconden op toets 2 voor
het aanvragen van hulp bij het stranden van de
auto (bevestigd door een gesproken bericht)**).
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de oproep geannuleerd.
Geolokalisatie
U kunt de geolokalisatie uitschakelen/
inschakelen door gelijktijdig op de toetsen 1
en 2 te drukken en ver volgens eenmaal op de
toets 2 te drukken om te bevestigen.
Wanneer u uw auto buiten het CITROËN-
netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de
aanwezigheid van deze diensten bij het
netwerk te laten controleren en eventueel
configureren. In een meertalig land kunt
u het systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur. Om technische redenenen, zoals
het verbeteren van de kwaliteit van
telematicadiensten voor klanten, behoudt
de fabrikant zich het recht voor om op elk
willekeurig moment het telematicasysteem
in de auto te wijzigen.
Indien u gebruikmaakt van de dienst
Citroën Connect Box met SOS-pakket
en pechhulpser vice, beschikt u over
aanvullende diensten via uw persoonlijke
pagina op de landelijke website.
Claxon
F Druk op het middelste gedeelte van het
stuurwiel.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de
volgende systemen omvat:
-
A
ntiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar (EBFD).
-
N
oodremassistentie (BAS).
-
A
ntislipregeling (ASR).
-
D
ynamische stabiliteitscontrole (DSC).
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
5
Veiligheid
Page 112 of 324
110
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt er voor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt er voor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)
Dit systeem past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten
en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of
meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
Intelligente tractiecontrole
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto
uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra
tractie op besneeuwde wegen: intelligente
tractiecontrole.
Deze functie detecteert situaties met weinig
grip, zoals wegrijden en voortbewegen van
de auto in verse en diepe sneeuw of over
platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de
intelligente tractiecontrole het doorspinnen
van de voor wielen om zo voor een optimale
grip te zorgen en de aandrijving en de
bestuurbaarheid te verbeteren.Onder gladde omstandigheden is het
raadzaam te rijden op winterbanden.
Het antiblokkeersysteem
(ABS) en de elektronische
remdrukregelaar (EBFD)
Als dit lampje blijft branden, duidt dit
op een storing in het ABS. Als dit lampje en de lampjes
STOP
en ABS gaan branden in
combinatie met een melding en
een geluidssignaal, duidt dit op
een storing in de elektronische
remdrukregelaar (EBFD).
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, kunt
u trillingen in het rempedaal voelen; dit is
normaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los.
Zorg er bij ver vanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto zijn
gehomologeerd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
De normale remwerking blijft behouden. Rijd
wel voorzichtig en matig uw snelheid.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
Page 113 of 324
111
Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC) en
antispinregeling (ASR)
Inschakelen
Deze systemen worden automatisch
geactiveerd zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen detecteren dat de wielen
te weinig grip hebben of de koers van de auto
afwijkt van de door de bestuurder gewenste
richting, grijpen ze in op de werking van de
motor en het remsysteem.In dat geval gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Uitschakelen/weer inschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond...)
kan het nuttig zijn het DSC- en ASR-systeem
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen
spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Het is echter aanbevolen het systeem zo snel
mogelijk weer in te schakelen. Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf 50
km/h.
Maar bij snelheden tot 50 km/h kunt u de
systemen handmatig opnieuw inschakelen.
Uitschakelen met behulp van de toets of via
de Grip control
Druk op deze toets of zet de
draaiknop in deze stand.
Als het lampje van de toets gaat branden,
grijpen het DSC- en ASR-systeem niet meer in
op de werking van de motor.
Uitschakelen via het touchscreen
Inschakelen met behulp van de toets of via
de Grip control Druk op deze toets.
Of Draai de knop in deze stand. Het lampje van de toets of de knop gaat uit.
Deactiveer het DSC/ASR-systeem in
het menu " Rijden/Auto ".
Ter bevestiging gaat dit
verklikkerlampje branden op het
instrumentenpaneel en wordt er een
melding weergegeven.
De systemen hebben geen invloed meer op de
werking van de motor. Opnieuw activeren via het touchscreen
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
melding en een geluidssignaal, duidt
dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een Activeer het DSC/ASR-systeem in
het menu "
Rijden/Auto ".
Ter bevestiging gaat dit lampje op
het instrumentenpaneel uit en wordt
een melding weergegeven.
gekwalificeerde werkplaats om de systemen te
laten controleren.
5
Veiligheid
Page 114 of 324
112
ASR/ESP
Deze systemen zorgen voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot
het nemen van meer risico's of te hard
rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen
leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de
kans dat de wielen hun grip verliezen
groter. Het is voor uw veiligheid dus van
het grootste belang dat de systemen
altijd ingeschakeld zijn, zeker als de
omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van de
voorschriften van de fabrikant, niet alleen
met betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem
en elektronische onderdelen, maar ook
wat betreft de montageprocedures die
door het CITROËN-netwerk worden
toegepast.
Voor een maximale effectiviteit van deze
systemen onder winterse omstandigheden
adviseren wij u winterbanden te
gebruiken.
Zorg er dan voor dat alle vier de
wielen zijn voorzien van hetzelfde
type winterband dat voor uw auto is
gehomologeerd.Advanced Grip Control
Specifieke en gepatenteerde antispinregeling
waarmee de aandrijving wordt verbeterd op
ondergronden met sneeuw, modder en zand.
Dit systeem werkt in elke situatie optimaal en
zorgt er voor dat u ook onder omstandigheden
met weinig grip, die u tijdens toeristisch gebruik
kunt tegenkomen, uw weg kunt ver volgen.
In combinatie met de Peak Mountain Snow
Flake vierseizoenenbanden weet dit systeem
veiligheid, grip en tractie uitstekend te
combineren.
Het gaspedaal dient voldoende te worden
ingetrapt om het systeem optimaal gebruik te
laten maken van het motorvermogen. Tijdens
de werking van het systeem draait de motor
soms met hoge toerentallen; dit is normaal.
Met een draaiknop met vijf standen kunt u de
stand selecteren die het meest geschikt is voor
de rijomstandigheden die u tegenkomt.
Afhankelijk van de gekozen stand gaat een
lampje branden in combinatie met de weergave
van een melding om uw keuze te bevestigen.
Bedieningsstanden
Normaal (ESC)
Dit is de stand voor situaties waarin
weinig wielslip optreedt, gebaseerd
op de verschillende normale
rijomstandigheden die kunnen
voorkomen.
Telkens wanneer u het contact afzet,
neemt het systeem automatisch deze
stand aan.
Sneeuw
In deze stand past het systeem bij
het wegrijden de regeling aan op de
hoeveelheid grip die elk voor wiel op dat
moment heeft.
(regeling actief tot 80
km/h)
Veiligheid
Page 115 of 324
113
Off road (modder, nat gras enz.)
In deze stand wordt bij het wegrijden
veel wielslip toegestaan bij het wiel
met de minste grip, zodat de modder
van de band wordt ver wijderd en
het wiel ver volgens weer grip krijgt.
Tegelijkertijd wordt zo veel mogelijk
koppel naar het wiel met de meeste grip
overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de
wielslip zodanig dat de handelingen van de
bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.
(regeling actief tot 50
km/h)
Zand
In deze stand is het gelijktijdig licht
doorslippen van de aangedreven wielen
toegestaan, zodat de auto vooruit
komt en het risico van ingraven wordt
beperkt.
(regeling actief tot 120 km/h)
Activeer op zand geen andere standen,
omdat anders de kans bestaat dat de auto
vast komt te zitten. De ASR- en DSC-systemen
kunnen worden gedeactiveerd
door de draaiknop in de stand
"
OFF " te draaien.
Voorschriften
Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor
het gebruik op verharde wegen, maar u
kunt er ook mee uit de voeten op minder
goed begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto,
en is niet ontworpen voor de volgende
omstandigheden:
-
h
et rijden in terreinen die de
onderzijde van de auto zouden kunnen
beschadigen of waarin onderdelen
(brandstofleiding, brandstofkoeler, ...)
geraakt zouden kunnen worden door
stenen of andere objecten,
-
h
et rijden in terrein met steile hellingen
en weinig grip,
-
h
et door waden van beekjes en
stroompjes, enz.
De systemen ASR en DSC grijpen niet
meer in op de werking van de motor en het
remsysteem als de auto uit de koers raakt.
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld vanaf 50
km/h of als het
contact opnieuw wordt aangezet.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze veiligheidsgordels zorgen voor
extra bescherming van de bestuurder en
voorpassagier bij frontale en zijdelingse
aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners er voor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
5
Veiligheid
Page 116 of 324
114
Vast maken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F H oud de gordel tijdens het oprollen vast.
HoogteverstellingDe pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
F
B
eweeg de knop A omlaag en schuif het
bevestigingspunt omlaag om het lager te
plaatsen.
F
S
chuif het bevestigingspunt omhoog om het
hoger te plaatsen.
Het schoudergedeelte van de gordel moet
in het holle gedeelte van de schouder
vallen.Tweezitsbank vóór
Zorg er bij auto's met een voorbank voor
dat de juiste veiligheidsgordel in de juiste
gordelsluiting wordt gestoken.
Steek de veiligheidsgordel van de bestuurder
niet in de gordelsluiting van de middelste
veiligheidsgordel en andersom, en gebruik
de gordel van de bestuurder niet voor de
middelste zitplaats.
Veiligheid
Page 117 of 324
115
Veiligheidsgordels achter
Een achterbank met 3 zittingen (eendelig
of 1/3 - 2/3) is voorzien van driepunts
veiligheidsgordels met oprolautomaten bij de
buitenste zitplaatsen.
De middelste zitplaats is voorzien van een
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn
bevestigd aan de rugleuning.
De oprolautomaten voor de buitenste
zitplaatsen van de 2e zitrij beschikken over
spankrachtbegrenzers.
De zitplaatsen van de 3e zitrij zijn voorzien
van driepuntsveiligheidsgordels met
oprolautomaten.Bevestig elke veiligheidsgordel van de 2e
en 3e zitrij aan de juiste gesp.
Ver wissel geen gordels of gespen van
de buitenste zitplaatsen met die van de
middelste zitplaats.
Voorkom dat de veiligheidsgordel voor
de middelste zitplaats klem komt te zitten
tijdens het inklappen van de buitenste
zitplaatsen of het plaatsen van de
rugleuningen in de tafelstand.
Controleer na het opklappen van (een deel
van) de achterbank of de gordels goed zijn
opgerold en of deze goed kunnen worden
vastgemaakt.
Let erop dat bij het op- of neerklappen
van de buitenste zitplaatsen of bij toegang
tot de 3e zitrij de gordel van de middelste
zitplaats niet klem komt te zitten.
Met individuele voorstoelen
Shine
, Business Lounge Ze zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel en een aan
de rugleuning bevestigde geleider en
oprolautomaat.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s)
A.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel(s) vóór
losgemaakt/niet vastgemaakt
B. Verklikkerlampje veiligheidsgordel links
losgemaakt/niet vastgemaakt
C. Verklikkerlampje middelste
veiligheidsgordel niet vastgemaakt (als uw
auto is uitgerust met een bank vóór met
2
zitplaatsen).
D. Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts
losgemaakt /niet vastgemaakt (als uw auto
is uitgerust met individuele voorstoelen).
Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts
niet vastgemaakt (als uw auto is uitgerust
met een bank vóór met 2 zitplaatsen).
Als bij het aanzetten van het contact
één of meer veiligheidsgordels niet zijn
vastgemaakt of weer zijn losgemaakt, gaat
het verklikkerlampje van de desbetreffende
veiligheidsgordel(s) branden.
5
Veiligheid
Page 118 of 324
116
Bij een rijsnelheid van 20 km/h of hoger
k nipperen de betreffende verklikkerlampjes
gedurende 2 minuten, in combinatie met een
geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijven de
betreffende verklikkerlampjes branden zolang
de bestuurder of voorpassagier de gordel niet
heeft vastgemaakt. Instructies
Alvorens te gaan rijden dient de
bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Wissel de gespen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de
gordels zijn dan niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van
een oprolautomaat die er voor zorgt dat de
lengte van de gordel automatisch wordt
aangepast aan de lichaamsbouw van de
gebruiker. De gordel wordt automatisch
opgerold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik
van de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder worden
geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat
de riem weer een stukje wordt opgerold.Instructies
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder
dat de gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of
rafels vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, om te
garanderen dat de werkzaamheden
volgens de voorschriften worden
uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, vooral als de gordels
beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of
verstellen van een stoel of de achterbank
of de gordel zich op de juiste plaats
bevindt en goed is opgerold.
Veiligheid
Page 119 of 324
117
Instructies voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m gebruik van een geschikt
kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer
dan één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes.
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk
van de aard en de kracht van de
aanrijding, vóór en onafhankelijk van
de airbags afgaan. Het afgaan van de
gordelspanners gaat gepaard met wat
onschadelijke rook en een knal, als gevolg
van de activering van de pyrotechnische
lading die in het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het
waarschuwingslampje van de airbag
branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de
passagiers op de middelste zitplaats van zitrij
2 en, volgens uitvoering, zitrij 3) bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren.
De airbags vormen een aanvulling op de
werking van de veiligheidsgordels met
spanbegrenzers.
Bij een aanrijding registreren en analyseren de
elektronische schoksensoren de frontale en
zijdelingse krachten waaraan de detectiezones
voor een aanrijding worden blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding gaan de
airbags onmiddellijk af om de inzittenden
(uitgezonderd de passagiers op de
middelste zitplaats van zitrij 2 en, volgens
uitvoering, zitrij 3) te helpen beschermen.
Direct na de aanrijding ontsnapt het gas
snel uit de airbags, zodat het zicht niet
wordt belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop slaat,
treden de airbags niet in werking. De
veiligheidsgordels helpen u in deze situaties
voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als het
contact is ingeschakeld.
De airbags werken slechts één keer.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval),
worden de airbags niet meer opgeblazen.
Detectiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van een airbag gaat gepaard
met wat rook en geluid, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
irriterend zijn voor personen die hier
gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een of
meerdere airbags wordt geproduceerd,
kan het gehoor gedurende een korte
periode enigszins verminderen.
5
Veiligheid
Page 120 of 324
118
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het
stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden geactiveerd, met
uitzondering van de airbag aan passagierszijde
als deze is uitgeschakeld, bij een ernstige
frontale aanrijding binnen (een gedeelte van)
de impactzone vóór (A), in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbags vóór worden opgeblazen tussen
de bestuurder en het stuur en tussen de
passagier(s) voorin en het dashboard om
te verhinderen dat deze naar voren worden
geslingerd. Houd tijdens het rijden
het
dashboardkastje gesloten. Inzittenden
kunnen anders gewond raken bij een
ongeval of een noodstop.
Zijairbags
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij, loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de buik
en het hoofd van de inzittende voorin en het
desbetreffende portierpaneel.
Window-airbags (2e en
3e zitrij)
Feel , Shine , Business Lounge
Indien uw auto is uitgerust met window-airbags,
helpen deze de inzittenden (uitgezonderd
de passagiers op de middelste zitplaatsen)
te beschermen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de
stijlen en in de hemelbekleding. Indien uw auto is uitgerust met zijairbags,
beschermen deze de bestuurder en de
voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel aan het
bovenlichaam, tussen de buik en het hoofd, te
verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Veiligheid