FIAT 124 SPIDER 2018 Instructieboek (in Dutch)

Page 111 of 236

Tabel voorwaarde aan/uit indicatielampje uitschakeling passagiersairbag
Het indicatielampje gaat branden bij inschakeling van het contact als de passagiersdetectiesensor normaal is. Het lampje gaat
na enkele seconden uit. Het indicatielampje gaat vervolgens aan of blijft uit in de volgende omstandigheden:
Voorwaarde waargenomen
door het
passagiersdetectiesysteemIndicatielampje uitschakeling
passagiersairbagFront- en zijairbags
passagierszijdeGordelspansysteem
passagiersstoel
Leeg (ongebruikt)Uitgeschakeld Uitgeschakeld
Een kind in een kinderzitje (*)
Uitgeschakeld Uitgeschakeld
Volwassene (**)
(***)Gereed Gereed
(*) Afhankelijk van de grootte en de zithouding van uw kind kan het zijn dat de detectiesensor een kind op de stoel, in een
kinderzitje of op een zitverhoger niet waarneemt.
(**) Afhankelijk van de lichaamsbouw van de persoon kunnen de sensoren een kleinere volwassene op de passagiersstoel als
een kind waarnemen.
(***) Wordt na korte tijd uitgeschakeld.
Laat niemand op de passagiersstoel plaatsnemen en neem onmiddellijk contact op met het Fiat Servicenetwerk als de beide
indicatielampjes voor uitschakeling passagiersairbag de gespecificeerde tijd gaan branden bij inschakeling van het contact, of
als ze niet gaan branden volgens de voorwaarden gegeven in de tabel indicatielampje uitschakeling passagiersairbag. Het is
mogelijk dat het systeem niet correct werkt bij een ongeval.
109

Page 112 of 236

BELANGRIJK
112)Het dragen van veiligheidsgordels is
verplicht in voertuigen die zijn uitgerust met
een airbag. Het is gevaarlijk om alleen op
de bescherming van airbags te rekenen in
het geval van een ongeluk. Op zichzelf
staand kunnen airbags ernstig letsel niet
voorkomen. Geschikte airbags worden
alleen geactiveerd bij een eerste ongeluk,
frontaal, bijna frontaal of bij matige
botsingen aan de zijkant. Inzittenden
moeten te allen tijde veiligheidsgordels
dragen.
113)Zorg er altijd voor dat het
deactivatielampje UIT van de airbag van de
passagier brandt bij gebruik van een
kinderzitje. Het is zeer gevaarlijk een kind in
een kinderzitje op de passagiersstoel te
zetten als het deactivatielampje UIT van de
airbag niet brandt. Bij een ongeluk kan de
airbag worden geactiveerd en leiden tot
ernstig letsel of zelfs overlijden van het kind
in het kinderzitje. Zorg er altijd voor dat het
deactivatielampje UIT van de airbag van de
passagiersstoel brandt.114)ZEER GEVAARLIJK! Zet nooit een
naar achteren gericht kinderzitje op de
passagiersstoel met een airbag die kan
worden geactiveerd. Plaats NOOIT een
kinderzitje tegen de rijrichting in op een
stoel met bescherming van een ACTIEVE
AIRBAG ervoor. Dit kan leiden tot
OVERLIJDEN of ERNSTIG LETSEL van het
KIND. Zelfs bij een licht ongeluk kan een
kinderzitje worden geraakt door een
opgeblazen airbag en met kracht naar
achteren worden geduwd, hetgeen kan
leiden tot ernstig letsel of overlijden van het
kind. Als uw voertuig is uitgerust met een
passagiersdetectiesysteem, zorg er dan
altijd voor dat het deactivatielampje UIT van
de airbag van de passagier brandt.
115)Ga niet te dicht in de buurt van de
bestuurder en de airbags aan
passagierszijde zitten. Het is zeer gevaarlijk
om te dicht op de bestuurder en de
airbagmodules aan passagierszijde te zitten
of om uw handen of voeten erop te
plaatsen. De airbags aan bestuurders- en
passagierszijde worden met veel kracht en
grote snelheid opgeblazen. Er kan ernstig
letsel optreden als iemand te dicht in de
buurt zit. De bestuurder moet altijd de rand
van het stuur vasthouden. De passagier
moet beide voeten op de vloer houden.
Inzittenden moeten hun stoel zo ver
mogelijk naar achteren instellen en altijd
rechtop zitten tegen de rugleuning met de
veiligheidsgordel goed vastgemaakt.116)Zit niet te dicht bij een portier en leun
niet tegen portieren in voertuigen met
zijairbags. Het is zeer gevaarlijk om te dicht
bij de zijairbagmodules te zitten of om uw
handen erop te plaatsen. Een zijairbag
wordt met grote kracht en snelheid
opgeblazen, rechtstreeks uit het
schoudergedeelte van de zitting en strekt
uit langs het portier aan de zijde waar de
auto wordt geraakt. Er kan ernstig letsel
optreden als een persoon te dicht bij het
portier zit of tegen een ruit leunt.
Bovendien kan slapen tegen het portier of
hangen uit het raam aan de zijde van de
bestuurder tijdens het rijden de zijairbag
blokkeren en de voordelen van deze extra
bescherming tenietdoen. Geef de zijairbags
de ruimte om te werken door in het midden
van de stoel te zitten als het voertuig in
beweging is, met de veiligheidsgordels
goed vastgemaakt.
117)Ga in het midden van de stoel zitten
en draag de veiligheidsgordels correct. Het
is zeer gevaarlijk om te dicht bij de
zijairbagmodules te zitten of om uw handen
erop te plaatsen, of om tegen het portier te
slapen of uit het raam te hangen. De
zijairbags worden met grote kracht en
snelheid opgeblazen rechtstreeks langs het
portier aan de zijde waar de auto wordt
geraakt. Er kan ernstig letsel optreden als
iemand te dicht bij het portier zit. Geef de
zijairbags de ruimte om te werken door in
het midden van de stoel te zitten als het
voertuig in beweging is, met de
veiligheidsgordels goed vastgemaakt.
110
VEILIGHEID

Page 113 of 236

118)Plaats geen voorwerpen op of rond
het gebied waar de airbags van de
bestuurder en de bijrijder worden
opgeblazen. Het is zeer gevaarlijk om een
voorwerp aan de airbagmodules van de
bestuurder en bijrijder te bevestigen of om
er iets voor te plaatsen. Bij een ongeluk kan
een voorwerp het opblazen van de airbag
verhinderen en de inzittende verwonden.
119)Plaats geen voorwerpen op of rond
het gebied waar de zijairbags worden
opgeblazen. Het aanbrengen van
voorwerpen op de zitting waarbij de
buitenkant van de zitting wordt bedekt is
gevaarlijk. Bij een ongeluk kan het
voorwerp de zijairbag hinderen. Deze wordt
opgeblazen aan de buitenzijde van de
stoelen en de extra bescherming van de
zijairbag kan teniet worden gedaan of de
airbag kan op een gevaarlijke manier
opblazen. Bovendien kan de airbag stuk
gaan en gas vrijgeven. Hang geen netjes,
kaarthouders of rugzakken met zijriemen
aan de stoelen. Plaats nooit stoelbekleding
in de stoelen. Houd de zijairbagmodules
altijd vrij zodat deze in het geval van een
aanrijding in de zijkant kunnen worden
opgeblazen.
120)Raak de onderdelen van het
aanvullende veiligheidssysteem niet aan
nadat de airbags zijn opgeblazen. Het is
gevaarlijk om de onderdelen van het
aanvullende veiligheidssysteem aan te
raken nadat de airbags zijn opgeblazen.
Deze zijn net na het opblazen zeer heet. U
kunt brandwonden oplopen.121)Installeer geen front-end apparatuur in
uw auto. Het installeren van front-end
apparatuur, zoals een beschermingsbalk
aan de voorkant (kangoeroebalk,
koeienvanger, duwbalk of gelijksoortige
apparatuur), sneeuwploeg of lieren, is
gevaarlijk. Het botsingsensorsysteem van
de airbags kan hierdoor worden beïnvloed.
Dit kan ertoe leiden dat airbags onverwacht
worden opgeblazen, of verhinderen dat de
airbags tijdens een ongeluk worden
opgeblazen. Inzittenden kunnen ernstig
letsel oplopen.
122)Wijzig de ophanging niet. Het is
gevaarlijk de ophanging van het voertuig te
wijzigen. Als de hoogte of de ophanging
van het voertuig wordt gewijzigd, kan een
botsing niet nauwkeurig worden
gedetecteerd waardoor de airbags
incorrect of onverwacht worden
opgeblazen, hetgeen ernstig letsel kan
veroorzaken.123)Wijzig de portieren niet en laat
benodigde reparaties uitvoeren. Raadpleeg
hiervoor altijd een expert: wij raden u aan
de schade aan een portier te laten
opnemen door een dealer van het Fiat
Servicenetwerk. Het wijzigen van portieren
en het niet laten uitvoeren van benodigde
reparaties is gevaarlijk. Elk portier beschikt
over een sensor voor zijdelingse botsingen
als onderdeel van het aanvullende
veiligheidssysteem. Als er gaten in een
portier worden geboord, als een speaker
uit het portier wordt verwijderd of als een
beschadigd portier niet wordt gerepareerd,
kan dit een nadelige invloed op de sensor
hebben waardoor deze de druk van een
botsing in de flank niet nauwkeurig kan
detecteren. Als een sensor een botsing in
de flank niet detecteert, kan het zijn dat de
zijairbags en de gordelspanners niet naar
behoren werken, hetgeen kan leiden tot
ernstig letsel van de inzittenden.
111

Page 114 of 236

124)Voer geen wijzigingen uit aan het
aanvullende veiligheidssysteem. Het
wijzigen van de onderdelen of de
bedrading van het aanvullende
veiligheidssysteem is gevaarlijk. U kunt dit
onbedoeld activeren of onwerkbaar maken.
Voer geen wijzigingen uit aan het
aanvullende veiligheidssysteem. Dit omvat
het installeren van lijsten, insignes of
andere zaken op de airbagmodules. Het
omvat tevens het installeren van extra
elektrische apparatuur op of bij
systeemonderdelen of bedrading. Neem
contact op met een expert: het Fiat
Servicenetwerk kan u de specialistische
hulp bieden die nodig is bij het verwijderen
en installeren van stoelen. Het is belangrijk
de bedrading en aansluitingen van de
airbag te beschermen om ervoor te zorgen
dat de airbags niet onverwacht worden
opgeblazen en dat voor het
passagiersdetectiesysteem en de stoelen
een onbeschadigde airbagaansluiting
wordt gehandhaafd.
125)Plaats geen bagage of andere
voorwerpen onder de stoelen. Het plaatsen
van bagage of andere voorwerpen onder
de stoelen is gevaarlijk. De essentiële
onderdelen van het aanvullende
veiligheidssysteem kunnen beschadigd
raken, en in het geval van een botsing in de
flank worden de airbags mogelijk niet
opgeblazen, hetgeen kan leiden tot
overlijden of ernstig letsel van de
inzittenden. Ter voorkoming van schade
aan de essentiële onderdelen van het
aanvullende veiligheidssysteem wordt u
verzocht geen bagage of andere
voorwerpen onder de stoelen te plaatsen.126)Gebruik geen voertuig met
beschadigde
airbag-/gordelspanneronderdelen.
Verbruikte of beschadigde airbag-/
gordelspanneronderdelen moeten worden
vervangen na een botsing waarbij deze zijn
opgeblazen of beschadigd. Alleen een
gekwalificeerde reparateur, bij voorkeur een
dealer van het Fiat Servicenetwerk, kan
deze systemen volledig beoordelen en
vaststellen of zij bij een eventuele volgende
botsing zullen werken. Rijden met een
verbruikte of beschadigde airbag of
gordelspanner biedt u niet de benodigde
bescherming in het geval van een
eventueel volgend ongeluk, hetgeen kan
leiden tot ernstig letsel of de dood.
127)Verwijder de interne delen van de
airbag niet. Het is gevaarlijk onderdelen
zoals de stoelen, de voorzijde van het
instrumentenpaneel, het stuurwiel waarin
zich onderdelen van de airbags of
sensoren bevinden, te verwijderen. Deze
onderdelen bevatten belangrijke
componenten van de airbag. De airbag kan
onverwacht worden geactiveerd en ernstig
letsel veroorzaken. Laat deze onderdelen
altijd door een dealer van het Fiat
Servicenetwerk verwijderen.128)Laat geen passagier op de
passagiersstoel plaatsnemen met een
postuur dat het voor de classificatiesensor
voor inzittenden moeilijk maakt de
inzittende op de juiste wijze te detecteren.
Het is gevaarlijk een passagier op de
passagiersstoel te laten plaatsnemen met
een postuur dat het voor de
classificatiesensor voor inzittenden moeilijk
maakt de inzittende op de juiste wijze te
detecteren. Indien de classificatiesensor
voor inzittenden de passagier op de
passagiersstoel niet correct kan
detecteren, kunnen de front- en zijairbags
en het gordelspansysteem niet werken
(opblazing) of onverwacht worden
geactiveerd (opblazing). De passagier heeft
dan niet de aanvullende bescherming van
de airbags of de onverwachte werking
(opblazing) van de airbags kan leiden tot
ernstig letsel of de dood.
112
VEILIGHEID

Page 115 of 236

129)Onder de volgende omstandigheden
kan de classificatiesensor voor inzittenden
de passagier op de passagiersstoel niet
correct detecteren en kan het
opblazen/niet-opblazen van de airbags niet
worden gecontroleerd zoals wordt
aangegeven op het voorwaarde diagram
van het deactivatielampje UIT van de
airbag van de passagier. Bijvoorbeeld:
bagage of andere voorwerpen onder de
passagiersstoel of tussen de
passagiersstoel en de bestuurdersstoel
waarbij de onderkant van de
passagiersstoel omhoog komt / Een
voorwerp zoals een zittingskussen op de
passagiersstoel of achter de rug van de
passagier / Zittingsbekleding op de
passagiersstoel / Bagage of andere
voorwerpen op de stoel met een kind in
een kinderzitje / Als de stoel is gewassen /
Als er vloeistof op de stoel terecht is
gekomen / Als de passagiersstoel naar
achteren is verschoven, waarbij deze tegen
bagage of andere voorwerpen drukt /
Bagage of andere voorwerpen tussen de
passagiersstoel en de bestuurdersstoel /
Een elektrisch apparaat op de
passagiersstoel. De front- en zijairbags en
het gordelspansysteem worden
gedeactiveerd als het indicatielampje UIT
van de airbag van de passagiersstoel
brandt.BELANGRIJK
22)Plaats geen scherpe voorwerpen of
zware bagage op de zitting van de stoel,
om de correcte activering van de
frontairbag te waarborgen en schade aan
de sensor in de stoel te voorkomen. Mors
geen vloeistoffen op of onder de stoelen.
23)Om te zorgen voor een juiste werking
van de sensoren dient u altijd het volgende
te doen: schuif de stoel zover mogelijk naar
achteren en zit altijd rechtop met de rug
tegen de rugleuning en met de
veiligheidsgordel aangebracht. Zet het
kinderzitje op correcte wijze vast en schuif
de passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren als door het geïnstalleerde
kinderzitje wordt toegestaan, wanneer u uw
kind op de passagiersstoel wilt plaatsen.
VOERTUIGGEGEVENS
REGISTREREN
Dit voertuig is uitgerust met een
computer die de volgende belangrijke
voertuiggegevens verbonden aan de
bedieningselementen, de werking en
andere rijomstandigheden van het
voertuig registreert.
Geregistreerde gegevens
Voertuigomstandigheden, zoals de
motor- en voertuigsnelheid.
Rijomstandigheden zoals de gas- en
rempedalen en informatie over de
omgevingsomstandigheden waarin met
het voertuig werd gereden.
Informatie over de diagnostiek van
storingen van elke computer in het
voertuig.
Informatie verbonden aan de
bedieningselementen van andere
computers in het voertuig.
De geregistreerde gegevens kunnen
afhankelijk van de versie van het
voertuig en de optionele uitrusting
variëren. Stem en beelden worden niet
geregistreerd.
113

Page 116 of 236

Gegevensverwerking
FCA en diens onderaannemingen
kunnen de geregistreerde gegevens
verwerven en gebruiken voor de
diagnostiek van de storingen van het
voertuig, onderhoud en ontwikkeling en
de verbetering van de kwaliteit.
FCA zal de verworven gegevens niet
aan derden bekend maken of
overhandigen, tenzij:
goedkeuring van de voertuigeigenaar
(of goedkeuring van de
voertuigverhuurder en -huurder) is
verkregen;
hier officieel door de politie of andere
rechtshandhavingsinstanties om wordt
gevraagd;
voor de statistische verwerking door
een onderzoeksinstituut na de
gegevens zo te hebben verwerkt dat de
voertuigeigenaar niet langer
geïdentificeerd kan worden.
CONSTANTE
BEWAKING
De volgende componenten van de
airbagsystemen en de actieve
motorkap worden door een
diagnosesysteem bewaakt:
Botsingsensoren en diagnosemodule
(SAS-unit)
Frontairbagsensoren
Airbagmodules
Zijbotsingsensoren
Waarschuwingslampje
airbag/gordelspansysteem
Gordelspanners
Desbetreffende bedrading
Indicatielampje uitschakeling
passagiersairbag
Passagiersdetectiesensor
Passagiersdetectiemodule (indien
aanwezig)
Actieve motorkapsensoren
Actieve motorkapmodules
Waarschuwingslampje actieve
motorkap
De diagnosemodule bewaakt continu
de gereedheid van het systeem. Dit
begint bij inschakeling van het contact
en duurt voort zolang met het voertuig
wordt gereden.
114
VEILIGHEID

Page 117 of 236

STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart" van
het voertuig: dan kunt u zien hoe u het
potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort en
de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN.........116
PARKEREN................116
PARKEERREM..............117
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK..........118
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK..........119
CRUISE-CONTROL...........123
SNELHEIDSBEGRENZER.......126
PARKEERSENSORSYSTEEM. . . .127
TANKEN..................129
CAMERA ACHTER (PARKVIEW
ACHTERUITRIJCAMERA).......131
EEN AANHANGER TREKKEN. . . .135
115

Page 118 of 236

DE MOTOR STARTEN
130) 131) 132)
24)
Alvorens de motor te starten, de stoel,
achteruitkijkspiegels, buitenspiegels
instellen en de veiligheidsriem correct
vastmaken.
Trap nooit het gaspedaal in om de
motor te starten.
Zie voor de startprocedure “De motor
starten” in het hoofdstuk “Uw voertuig
leren kennen”.
MOTOR AFZETTEN
Ga als volgt te werk:
parkeer het voertuig op een plek die
niet gevaarlijk is voor andere
weggebruikers; schakel een versnelling
in (uitvoeringen met handgeschakelde
versnellingsbak) of zet de
versnellingspook in de stand P
(Parkeren) (uitvoeringen met
automatische versnellingsbak);
draai de startinrichting naar de stand
STOP terwijl de motor stationair draait.
BELANGRIJK
130)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
131)De rembekrachtiging werkt niet zolang
de motor niet is gestart; om die reden is
meer kracht dan normaal benodigd voor de
bediening van het rempedaal.
132)Probeer de motor nooit te starten
door de auto te duwen, te slepen of van
een helling af te laten rijden. Hierdoor kan
de katalysator worden beschadigd.
BELANGRIJK
24)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt
brandstof en is schadelijk voor de motor.
PARKEREN
Houd altijd de contactsleutel bij u als u
het voertuig verlaat en neem deze mee.
Ga bij het parkeren en verlaten van het
voertuig als volgt te werk:
schakel een versnelling in (eerste
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit bij een
helling omlaag) en zet de wielen iets
gedraaid;
zet de motor uit en trek de handrem
aan.
Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan
met wiggen of stenen.
Bij versies uitgerust met automatische
versnellingsbak: wacht tot de letter P
wordt weergegeven, voordat het
rempedaal wordt losgelaten.
BELANGRIJK Verlaat de auto NOOIT
met de versnellingsbak in de vrijstand
(of, bij versies met automatische
versnellingsbak, zonder eerst de
keuzehendel op P te hebben geplaatst).
116
STARTEN EN RIJDEN

Page 119 of 236

PARKEERREM
133) 134) 135)
BELANGRIJK Door met geactiveerde
parkeerrem te rijden zullen de
onderdelen van de rem overmatig
verslijten.
Het voertuig op de parkeerrem
zetten
Druk het rempedaal in en trek
vervolgens de parkeerremhendel met
een krachtige beweging helemaal
omhoog om het voertuig in de
geparkeerde stand te houden.
Het voertuig van de parkeerrem
halen
Druk het rempedaal in en trek de
parkeerremhendel 1 omhoog fig. 86 en
druk vervolgens op de ontgrendelknop
2. Houd de knop ingedrukt en beweeg
tegelijkertijd de parkeerremhendel
helemaal omlaag tot de ontgrendelde
stand is bereikt.Brake Assist
Het Brake Assist-systeem voorziet in
ondersteuning van de remwerking in
noodsituaties wanneer het rempedaal
krachtiger moet worden ingetrapt,
zodat betere remprestaties worden
verkregen.
Wanneer het rempedaal krachtig of
sneller wordt ingetrapt, worden de
remmen krachtiger ingeschakeld.
OPMERKING Wanneer u het rempedaal
krachtig of sneller intrapt, voelt het
pedaal soepeler maar worden de
remmen krachtiger ingeschakeld. Dat is
normaal voor de werking van de Brake
Assist en duidt niet op een storing.
OPMERKING Wanneer u het rempedaal
krachtig of sneller intrapt, hoort u
mogelijk het geluid van een
motor/pomp. Dat is normaal voor de
werking van de Brake Assist en duidt
niet op een storing.OPMERKING Het remhulpsysteem kan
de werking van het hoofdremsysteem
van het voertuig niet vervangen.
BELANGRIJK
133)In geval van parkeermanoeuvres op
wegen met een helling, moeten de
voorwielen naar het trottoir worden
gedraaid (bij het parkeren op een helling
omlaag), of in de tegenovergestelde
richting als het voertuig op een helling
omhoog is geparkeerd. Als het voertuig op
een steile helling wordt geparkeerd, is het
tevens raadzaam om de wielen met wiggen
of stenen te blokkeren.
134)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de sleutel
als het voertuig wordt verlaten en neem
deze mee.
135)Rijd niet met versleten remblokken.
Rijden met versleten remblokken is
gevaarlijk. De remmen zouden niet kunnen
werken, waardoor een ernstig ongeval kan
worden veroorzaakt. Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk zodra u een
piepend geluid hoort.
8605050102-12A-001
117

Page 120 of 236

HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
136) 137) 138)
25)
Om de versnellingen in te schakelen,
druk het koppelingspedaal volledig in
en schakel de hendel in de gewenste
stand. Het schema is aangegeven op
de pookknop fig. 87.
Druk het koppelingspedaal tijdens het
schakelen volledig in en laat het
vervolgens langzaamaan opkomen.
Uw voertuig is uitgerust met een
inrichting die voorkomt dat per ongeluk
naar R (achteruit) geschakeld kan
worden. Druk de versnellingspook in en
schakel naar R.
Een natuurlijke rijhouding kan worden
aangenomen door de versnellingspooklicht beet te pakken zonder dat u met
uw elleboog op de centrale console
steunt.
Als het schakelen naar R moeilijk
verloopt, schakel dan naar de vrijstand,
laat het koppelingspedaal los en
probeer het opnieuw.
Met parkeersensorsysteem
Het parkeersensorsysteem wordt
geactiveerd en u hoort een pieptoon als
de versnellingspook naar R wordt
verplaatst terwijl het contact is
ingeschakeld.
BELANGRIJK Houd uw voet nooit op
het koppelingspedaal, tenzij tijdens het
schakelen. Gebruik de koppeling nooit
om het voertuig op een opwaartse
helling staande te houden. Door met de
koppeling ingedrukt te rijden wordt de
koppeling aan zinloze slijtage en
schade blootgesteld.
BELANGRIJK Verricht geen overmatige
zijwaartse kracht op de
versnellingspook terwijl u van de 5
e
naar de 4eversnelling terugschakelt.
Daardoor kan ongewenst de 2e
worden ingeschakeld en schade aan de
versnellingsbak worden veroorzaakt.
BELANGRIJK Verzeker u ervan dat het
voertuig volledig tot stilstand is
gekomen, alvorens naar R teschakelen. Door naar R te schakelen
terwijl het voertuig rijdt kan schade aan
de versnellingsbak worden veroorzaakt.
BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaand voertuig worden
ingeschakeld. Wacht bij lopende motor
minstens 2 seconden met het
koppelingspedaal helemaal ingedrukt,
alvorens de achteruit in te schakelen
om beschadiging aan de tandwielen te
voorkomen.
BELANGRIJK
136)Trap het koppelingspedaal helemaal in
om op de juiste wijze te schakelen. Om die
reden mag er niets op de vloer onder de
pedalen liggen. Zorg dat de vloermat altijd
vlak ligt en de beweging van de pedalen
niet hindert.
137)Rem niet plotseling op de motor af op
glad wegdek of bij hoge snelheid. Door
terug te schakelen op een nat, besneeuwd
of bevroren wegdek of bij rijden op hoge
snelheid zal de motor plotseling worden
afgeremd. Dit is gevaarlijk. Door de
plotselinge verandering in de snelheid van
de banden kunnen de banden gaan
slippen. Daardoor kan de controle over het
voertuig verloren gaan en een ongeval
worden veroorzaakt.
138)Laat de versnellingspook altijd op 1 of
R en activeer de parkeerrem wanneer u het
voertuig onbewaakt achterlaat. Anders kan
het voertuig gaan rollen en een ongeval
veroorzaken.
8705210101-12A-001
118
STARTEN EN RIJDEN

Page:   < prev 1-10 ... 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 ... 240 next >