FIAT 500 2019 Instructieboek (in Dutch)
Page 161 of 244
MOTOROLIE
Controleer ongeveer 5 minuten na het
uitzetten van de motor het oliepeil
met het voertuig op een horizontale
ondergrond.
OPMERKING De peilstok is in de
motoroliedop geïntegreerd bij de
versies 0.9 TwinAir 85 pk.
Voor 1.2 8V-versies: verwijder de
motoroliepeilstok B, maak hem schoon
met een niet pluizende doek en plaats
de peilstok terug.
Voor de versie 0.9 TwinAir 85 pk:De
motoroliepeilstok A is in de dop A
geïntegreerd. Draai de dop los, maak
de peilstok schoon met een niet
pluizende doek, plaats de peilstok terug
en draai de dop vast.
Neem de motoroliepeilstok weer weg
en controleer of het peil tussen de
markeringen MIN en MAX op de
peilstok staat.
Wanneer het oliepeil dichtbij of onder
de markering MIN ligt, moet er olie
bijgevuld worden via de vulopening A
tot aan de markering MAX.
Het verschil tussen de markeringen MIN
en MAX komt overeen met ongeveer 1
liter olie.
Het olieniveau mag nooit boven het
MAX-teken komen.Motorolieverbruik
Gewoonlijk ligt het maximaal
motorolieverbruik op 400 gram per
1000 km.
Wanneer de auto nieuw is, moet de
motor ingereden worden. Daarom is het
motorolieverbruik pas stabiel na de
eerste 5000 - 6000 km.
BELANGRIJK Het motorolieverbruik
hangt af van de rijstijl en de
omstandigheden waaronder het
voertuig wordt gebruikt.
BELANGRIJK Laat na het bijvullen of
het verversen van motorolie de motor
enkele seconden draaien alvorens hem
uit te zetten en wacht enkele minuten
alvorens het oliepeil te controleren.
61)
3)
VLOEISTOF
MOTORKOELSYSTEEM
Controleer het koelvloeistofniveau bij
koude motor. Het niveau moet tussen
het MIN- en MAX teken op het reservoir
staan.
Als het niveau te laag is, de
reservoirdop C losdraaien (zie vorige
pagina's) en de vloeistof bijvullen zoals
vermeld in het hoofdstuk "Technische
gegevens".
176)
62)
VLOEISTOF VOOR
RUITENSPROEIERS/
ACHTERRUITSPROEIER
Controleer het vloeistofpeil in het
reservoir.
Til, als het niveau te laag is, de dop C
op (zie vorige pagina's) en vul bij met
vloeistof zoals beschreven wordt in het
hoofdstuk "Technische gegevens".
Na het bijvullen, dop D dichtdraaien,
controleren of hij goed vastzit.
177)
REMVLOEISTOF
Controleer of het vloeistofniveau op het
maximum peil staat (het niveau mag
nooit boven het MAX-teken komen).
Als het vloeistofniveau te laag is, de
reservoirdop E losdraaien (zie vorige
pagina's) en de vloeistof bijvullen zoals
beschreven in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
OPMERKING Reinig zorgvuldig de dop
van het reservoir E en het omliggende
oppervlak.
Zorg er goed voor dat er geen
verontreinigingen in het reservoir
terechtkomen als de dop geopend
wordt.
159
Page 162 of 244
Gebruik altijd een trechter met
ingebouwd filter met een zeef van 0,12
mm of minder.
BELANGRIJK Remvloeistof is
hygroscopisch (d.w.z. trekt water aan).
Daarom moet, als de auto voornamelijk
gebruikt wordt in gebieden met hoge
luchtvochtigheid, de vloeistof vaker
worden vervangen dan staat
aangegeven in het “Geprogrammeerd
Onderhoudsschema”.
178) 179)
63)
OLIE HYDRAULISCH
BEDIENINGSSYSTEEM
DUALOGIC
VERSNELLINGSBAK
4)
Het vloeistofniveau mag uitsluitend
gecontroleerd worden bij een
werkplaats van het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
174)Rook nooit tijdens het uitvoeren van
werkzaamheden in de motorruimte: er
kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken.
175)Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de motorruimte
wanneer de motor nog warm is: gevaar
voor brandwonden. Vergeet niet dat bij een
warme motor de ventilator onverwacht
kan inschakelen: gevaar voor letsel. Sjaals,
dassen of andere loszittende kleding
kunnen door de bewegende onderdelen
worden meegetrokken.
176)Het koelsysteem staat onder druk.
Vervang, indien nodig, de dop alleen met
een origineel exemplaar om de werking van
het systeem niet negatief te beïnvloeden.
Draai bij warme motor de dop van het
reservoir niet los: gevaar voor
brandwonden.
177)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeiervloeistofreservoir:
ruitensproeiers zijn van fundamenteel
belang voor een goed zicht. Sommige in de
handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn licht
ontvlambaar. De motorruimte omvat warme
onderdelen die bij contact met de vloeistof
brand kunnen veroorzaken.178)Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof
gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water
en neutrale zeep. Vervolgens met veel
water afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
179)Het symbool
op het reservoir geeft
aan dat een synthetische remvloeistof
moet worden gebruikt, dus geen minerale
remvloeistof. Het gebruik van minerale
vloeistoffen kan de speciale rubberen
pakkingen in het remsysteem onherstelbaar
beschadigen.
BELANGRIJK
59)Wees voorzichtig bij het bijvullen en
meng nooit verschillende soorten
vloeistoffen: alle vloeistoffen zijn specifiek
en het mengen ervan kan de auto ernstig
beschadigen.
60)Het gebruik van producten met andere
dan de hierboven aangegeven specificaties
kan leiden tot beschadigingen aan de
motor die niet door de garantie worden
gedekt.
61)Vul geen olie bij met andere kenmerken
dan de olie waarmee de motor al is
gevuld.
160
ONDERHOUD EN ZORG
Page 163 of 244
62)Het motorkoelsysteem moet worden
gevuld met PARAFLUUPantivries. Vul
koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als
de koelvloeistof waarmee het koelsysteem
reeds is gevuld. PARAFLU
UPmag niet
met andere typen vloeistoffen worden
gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start
de motor dan in geen geval en neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
63)Vermijd elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte
delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met
rijkelijk water.
BELANGRIJK
3)De gebruikte motorolie en oliefilters
bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het
milieu. Het verdient aanbeveling de olie
en de filters te laten vervangen door het
Fiat Servicenetwerk.
4)Gebruikte versnellingsbakolie bevat
stoffen die schadelijk zijn voor het milieu.
Het wordt aanbevolen de olie te laten
vervangen door het Fiat Servicenetwerk
waar deze op milieuvriendelijke wijze en in
overeenstemming met de wettelijke
voorschriften verwerkt wordt.
ACCU
Het voertuig is voorzien van een
onderhoudsarme accu: onder normale
gebruiksomstandigheden hoeft er
niet bijgevuld te worden met elektrolyt
en gedestilleerd water.
ACCULADING EN
ELEKTROLYTNIVEAU
CONTROLEREN
De werkzaamheden moeten uitgevoerd
worden zoals beschreven in dit
Instructieboek en uitsluitend door
gespecialiseerd personeel. Het bijvullen
mag uitsluitend door gespecialiseerd
personeel bij een Fiat Servicenetwerk
worden verricht.
180) 181)
DE BATTERIJ
VERVANGEN
Vervang indien nodig de accu door een
andere originele accu met dezelfde
specificaties.
Als de accu vervangen wordt door een
accu met andere specificaties, dan
zijn de onderhoudsintervallen die in het
“Onderhoudsschema” zijn vermeld,
niet meer geldig.Volg de aanwijzingen van de fabrikant
van de accu voor het onderhoud.
182) 183) 184)
64)
5)
STILSTAND VAN HET
VOERTUIG (VOERTUIGEN
MET START&STOP
SYSTEEM)
Als het voertuig enige tijd niet gebruikt
wordt (of als de accu wordt vervangen),
moet speciale aandacht besteed
worden aan het loskoppelen van de
stroomvoorziening van de accu.
Ga hiervoor als volgt te werk: maak de
stekker A fig. 132 (door het indrukken
van knop B) van de sensor C voor
de bewaking van de accustatus op de
minklem D van de accu los. Deze
sensor mag nooit van de accu
losgemaakt worden, behalve als de
accu wordt vervangen.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens een minuut voordat u de
elektrische voeding van de accu
loskoppelt en vervolgens weer aansluit.
161
Page 164 of 244
BELANGRIJK
180)Accuvloeistof is giftig en corrosief.
Vermijd contact met huid en ogen. Houd
open vuur en bronnen van vonken uit
de buurt van de accu: brand- en
ontploffingsgevaar.
181)Als de accu met een te laag
vloeistofniveau werkt, kan hij onherstelbaar
beschadigd raken en zelfs ontploffen.
182)Als de auto langdurig gestald moet
worden bij zeer lage temperaturen,
verwijder dan de accu en breng deze naar
een verwarmde plek, om bevriezing te
voorkomen.
183)Bij werkzaamheden aan de accu of in
de buurt van de accu, moeten de ogen
altijd met een speciale bril beschermd
worden.184)Probeer nooit een bevroren accu op
te laden: ontdooi eerst de accu om
ontploffing ervan te voorkomen. Als de
accu bevroren is geweest, moet door
vakbekwaam personeel worden
gecontroleerd of de cellen niet beschadigd
zijn en of de behuizing geen scheuren
vertoont, waardoor de giftige en corrosieve
vloeistof kan weglekken.
BELANGRIJK
64)Onjuiste installatie van elektrische en
elektronische apparatuur kan leiden tot
ernstige schade aan de auto. Als men na
aanschaf van het voertuig accessoires
wil monteren (diefstalbeveiliging, enz.), ga
dan naar een werkplaats van een Fiat
Servicenetwerk, die de meest geschikte
apparaten zal aanraden en zal controleren
of een accu met een grotere capaciteit
gemonteerd moet worden.
BELANGRIJK
5)Accu’s bevatten stoffen die zeer
gevaarlijk zijn voor het milieu. Het wordt
aanbevolen contact op te nemen met het
Fiat Servicenetwerk om de accu te laten
vervangen.
REMMEN
Afhankelijk van de versie/markt kan het
voertuig zijn uitgerust met mechanische
slijtagedetectors voor de remblokken:
een per wielunit.
Als de remvoeringen bijna zijn versleten,
zal bij het intrappen van het rempedaal
een zwak piepend geluid te horen
zijn: dit zal ongeveer 100 km duren (dit
aantal kilometers hangt af van rijstijl
en route).
Er kan dan nog gewoon worden
gereden, mits dat voorzichtig gebeurt.
Neem echter zo snel mogelijk contact
op met het Fiat Servicenetwerk om
de versleten remblokken te laten
vervangen.
132F0S0372
162
ONDERHOUD EN ZORG
Page 165 of 244
WISSERBLADEN
VOORRUIT/
ACHTERRUIT
VERVANGEN
WISSERBLADEN
Vervang de ruitenwisserbladen wanneer
het rubber vervormd of versleten is.
Het is in elk geval raadzaam de
ruitenwisserbladen ongeveer jaarlijks te
vervangen.
185) 186)
WISSERBLADEN
VOORRUIT OPHEFFEN
Til de wisserarm op en plaats het
wisserblad onder een hoek van 90° ten
opzichte van de arm.
WISSERBLADEN
VOORRUIT VERVANGEN
Ga als volgt te werk:
til de wisserarm A fig. 133 op en
plaats het wisserblad onder een hoek
van 90° ten opzichte van de arm;
druk op de knop A en verwijder het
wisserblad C van de arm B;
breng het nieuwe wisserblad aan en
controleer of het goed vastzit.WISSERBLAD
ACHTERRUIT
VERVANGEN
Ga als volgt te werk:
til deksel A fig. 134 op en verwijder
de arm van het voertuig door de moer
B, waarmee de arm bevestigd is aan
het scharnierpunt, los te draaien;
zet de nieuwe arm goed op zijn
plaats en scherp de moer volledig aan;
verplaats de afdekking omlaag.RUITENSPROEIERS
VOORRUIT
Als de ruitensproeiers niet werken,
controleer dan eerst of er
ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit
(zie paragraaf “Controle van
vloeistofniveaus” in dit hoofdstuk).
Controleer vervolgens of de
sproeigaatjes niet verstopt zijn. Gebruik
zo nodig een naald om ze te
ontstoppen.
De ruitensproeiers kunnen gericht
worden door deze onder een andere
hoek te plaatsen.
De sproeistralen moeten op circa 1/3
van de bovenrand van de ruit worden
gericht fig. 135.
BELANGRIJK Bij versies met schuifdak
controleren of het schuifdak gesloten
is alvorens de ruitensproeiers te
bedienen.
133F0S0137
134F0S0109
135F0S0110
163
Page 166 of 244
ACHTERRUITSPROEIER
De sproeiers van de achterruit zijn niet
verstelbaar.
De sproeier bevindt zich boven de
achterruit fig. 136.
BELANGRIJK
185)Rijden met versleten wisserbladen is
bijzonder gevaarlijk, aangezien dit het
zicht onder slechte weersomstandigheden
beperkt.
186)Als de ruit schoongemaakt moet
worden, controleren of het systeem
uitgeschakeld is en of de sleutel op STOP
staat.
WIELEN EN BANDEN
187) 188) 189) 190)
Controleer voor een lange reis en elke
twee weken de bandenspanning van
de banden en het reservewiel. Deze
controle moet op koude banden
worden uitgevoerd.
Het is normaal dat de spanning tijdens
het rijden toeneemt. Zie voor de
correcte bandenspanning de paragraaf
“Wielen” in het hoofdstuk “Technische
gegevens”.
BELANGRIJK
187)Onthoud dat de wegligging van de
auto in grote mate van een juiste
bandenspanning afhankelijk is.
188)Als de bandenspanning te laag is, kan
de band oververhit raken en als gevolg
daarvan ernstig beschadigd raken.
189)Verwissel de banden niet kruiselings,
door ze van de rechterzijde naar de
linkerzijde en omgekeerd te verplaatsen.
190)Voer bij lichtmetalen velgen nooit
spuitwerkzaamheden uit die een
temperatuur vereisen boven 150°C. Dit kan
de mechanische eigenschappen van de
wielen in gevaar brengen.
CARROSSERIE
TIPS VOOR HET BEHOUD
VAN DE CARROSSERIE
Lakwerk
De lak heeft behalve een esthetische
functie ook een beschermende functie
van het plaatwerk.
Het normale onderhoud van de lak
beperkt zich tot het wassen van de
auto: de frequentie is afhankelijk van
het gebruik van de auto en van de
omgeving. Zo is het bijvoorbeeld
raadzaam de auto vaker te wassen in
gebieden met sterke
luchtverontreiniging of bij het rijden over
wegen met strooizout.
BELANGRIJK Vogelpoep moet zo snel
en zo goed mogelijk verwijderd worden,
omdat hierin bijzonder agressieve
zuren aanwezig zijn.
6)
136F0S0111
164
ONDERHOUD EN ZORG
Page 167 of 244
Versies met mat lakwerk
Deze versies hebben exclusief mat
lakwerk dat bijzondere zorg vereist voor
zijn conservering. Hier volgen de
instructies voor een goede zorg:
niet wassen met rollen en/of borstels
in autowasstraten. Gebruik voor het
wassen van het voertuig, uitsluitend
met de hand, pH-neutrale
reinigingsmiddelen; afdrogen met een
vochtige zeem. Schuur- en/of
polijstmiddelen mogen niet gebruikt
worden om het voertuig schoon te
maken.
Vogelpoep moet zo snel en zo goed
mogelijk verwijderd worden, omdat
hierin bijzonder agressieve zuren
aanwezig zijn.
Vermijd (indien mogelijk) om de auto
onder bomen te parkeren; verwijder
plantaardige harsen onmiddellijk omdat
deze, als deze drogen, alleen verwijderd
kunnen worden met schuur- en/of
polijstmiddelen die ten zeerste
afgeraden zijn omdat ze de
karakteristieke matheid van de lak
kunnen aantasten.
Gebruik geen onverdunde
ruitensproeiervloeistof om de voorruit te
reinigen; verdun dit met minstens
50% water.Sommige versies zijn voorzien van
exclusieve decoraties op de
buitenspiegelkappen; gebruik tijdens
het wassen geen stralen met hoge druk
of hoge temperatuur.
Versies met stickers of wrapping
Ga als volgt te werk om de auto correct
te reinigen en te wassen:
niet wassen met rollen en/of borstels
in autowasstraten. Gebruik voor het
wassen van het voertuig, uitsluitend
met de hand, pH-neutrale
reinigingsmiddelen; afdrogen met een
vochtige zeem. Schuur- en/of
polijstmiddelen mogen niet gebruikt
worden om het voertuig schoon te
maken.
Als voor het wassen van het voertuig
hogedrukreinigers worden gebruikt,
houd dan een afstand van minimaal 40
cm t.o.v. de carrosserie aan om
beschadiging of aantasting te
voorkomen. Onthoud dat stilstaand
water op lange termijn de auto kan
beschadigen.
Maak de carrosserie nat met een
waterstraal met lage druk.
Was de carrosserie met een spons
met een lichte zeepoplossing en spoel
de spons regelmatig uit.
Spoel goed af met schoon water en
droog met een luchtstraal of een
zeemleren lap. Droog de minder
zichtbare delen (bijv. randen van
portieren, motorkap, koplampranden)
zorgvuldig, aangezien in deze zones
water makkelijker kan stagneren. De
auto moet na het wassen niet
onmiddellijk binnen gezet worden, maar
even buiten gelaten worden zodat
waterresten kunnen verdampen.
Was de auto niet nadat deze in de zon
geparkeerd heeft gestaan.
De kunststof carrosseriedelen moeten
op dezelfde wijze als de rest van het
voertuig gewassen worden.
Parkeer de auto zo min mogelijk onder
bomen: de hars die uit de bomen
druppelt, maakt de lak mat en vergroot
de kans op roestvorming.
BELANGRIJK In geval van kalkvlekken
(ringen) op het omhulsel, dit
verwijderen, opnieuw wassen en
afdrogen met een niet-schurende,
zachte doek.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Vogelpoep moet zo snel en zo goed
mogelijk verwijderd worden, omdat
hierin bijzonder agressieve zuren
aanwezig zijn.
165
Page 168 of 244
Vermijd (indien mogelijk) om de auto
onder bomen te parkeren; verwijder
plantaardige harsen onmiddellijk omdat
deze, als ze drogen, alleen verwijderd
kunnen worden met schuur- en/of
polijstmiddelen die ten zeerste
afgeraden zijn omdat ze de lak, de
stickers of de wrapping kunnen
aantasten.
Gebruik geen onverdunde
ruitensproeiervloeistof om de voorruit te
reinigen; verdun dit met minstens
50% water.
65) 66)
BELANGRIJK
65)Het is niet raadzaam te reinigen met
een hogedrukreiniger, mocht u er toch een
gebruiken moet u een minimale afstand
van 40 cm aanhouden en het water moet
op kamertemperatuur zijn.
66)Schuur- en/of polijstmiddelen mogen
niet gebruikt worden om het voertuig
schoon te maken.
BELANGRIJK
6)Schoonmaakmiddelen verontreinigen
het milieu. Was het voertuig daarom op
een plaats waar het afvalwater direct wordt
opgevangen en gezuiverd.
INTERIEUR
Controleer af en toe of er geen water
onder de matten is blijven staan
(wegens water dat van schoenen,
paraplu's, enz. druppelt), waardoor het
plaatwerk kan gaan roesten.
191) 192)
STOELEN EN STOFFEN
BEKLEDING
Verwijder stof met een zachte borstel of
een stofzuiger. Gebruik een vochtige
borstel voor velours bekleding.
Reinig de stoelen met een spons
bevochtigd met een oplossing van
water en neutrale zeep.
KUNSTSTOF EN
GECOATE
INTERIEURDELEN
Reinig kunststof interieurdelen met een
vochtige doek en een oplossing van
water en een neutraal niet-schurend
reinigingsmiddel. Gebruik voor het
verwijderen van olieachtige of
hardnekkige vlekken speciale
producten zonder oplosmiddelen die
het originele voorkomen en de kleur van
de kunststof interieurdelen niet
veranderen.BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol,
benzine en afgeleide producten om het
glas van het instrumentenpaneel te
reinigen.
LEDEREN
INTERIEURDELEN
(voor bepaalde versies/markten)
Gebruik uitsluitend water en neutrale
zeep om deze delen schoon te maken.
Gebruik nooit alcohol of producten
op basis van alcohol. Controleer
alvorens een specifiek product voor
interieurreiniging te gebruiken, of het
geen alcohol en/of stoffen op basis van
alcohol bevat.
BELANGRIJK
191)Gebruik nooit ontvlambare producten
zoals petroleum of wasbenzine voor het
reinigen van het interieur van de auto. De
elektrostatische lading die door het wrijven
tijdens het reinigen ontstaat, kan brand
veroorzaken.
192)Bewaar geen spuitbussen in het
voertuig: ontploffingsgevaar. Spuitbussen
mogen niet blootgesteld worden aan
temperaturen boven 50°C. Wanneer het
voertuig in de zon staat, kan de
binnentemperatuur deze waarde ruim
overschrijden.
166
ONDERHOUD EN ZORG
Page 169 of 244
TECHNISCHE GEGEVENS
Alles dat u nuttig kunt vinden om te
begrijpen hoe uw auto is gemaakt en
hoe hij werkt is in dit hoofdstuk vermeld
en wordt toegelicht met gegevens,
tabellen en grafieken. Voor de
liefhebbers en de monteurs, maar ook
gewoon voor degenen die elk detail van
hun auto willen kennen.IDENTIFICATIEGEGEVENS..............168
MOTOR ..........................................170
WIELEN ..........................................171
AFMETINGEN .................................176
GEWICHTEN...................................177
TANKEN..........................................178
VLOEISTOFFEN EN
SMEERMIDDELEN ..........................180
PRESTATIES ...................................183
BRANDSTOFVERBRUIK EN
CO
2-EMISSIE .................................184
RICHTLIJNEN VOOR DE
BEHANDELING VAN HET
VOERTUIG AAN HET EINDE VAN
DE LEVENSDUUR...........................185
167
Page 170 of 244
IDENTIFICATIE-
GEGEVENS
Geadviseerd wordt de
identificatiecodes te noteren. De
volgende identificatiecodes zijn op de
plaatjes ingeslagen en vermeld:
VIN-plaatje (typeplaatje met
identificatiegegevens).
Chassisnummer.
Identificatieplaatje carrosserielak
(indien aanwezig).
Motorcode.
PLAATJE VOERTUIG-
INDENTIFICATIENUMMER
(VIN)
Is aangebracht aan de linkerzijde van
de vloer achterin de bagageruimte
of, afhankelijk van de versie, op
de achterste stijl aan de
passagierszijde. Het bevat de volgende
informatie fig. 137:ANaam van de fabrikant.
BTypegoedkeuringsnummer.
CVoertuigtype identificatiecode.
DChassis fabrieksvolgnummer.
EMax. toelaatbaar gewicht van volledig
beladen voertuig.
FMax. toelaatbaar gewicht van volledig
beladen voertuig met aanhangwagen.
GMaximaal toegestaan gewicht op
eerste (voorste) as.
HMax. toelaatbaar gewicht op
achteras.
IMotortype.
LVersiecode carrosserie.
MReserveonderdeelnummer.
NKleurcode Fiat (indien aanwezig).
IDENTIFICATIEPLAATJE
CARROSSERIELAK
(indien aanwezig)
Afhankelijk van de versie kan het plaatje
op de buitenste stijl van de achterklep
(linkerzijde) zijn aangebracht. Het bevat
de volgende informatie fig. 138:ALakfabrikant.
BKleurnaam.
CKleurcode Fiat.
DCode voor opnieuw spuiten en
bijwerken.
Afhankelijk van de versie kan de
kleurcode van Fiat ook zijn opgenomen
op het typegoedkeuringsplaatje (veld
N fig. 137).
CHASSISNUMMER
Het is aangebracht aan de rechterzijde
van de vloer achterin de bagageruimte
en bevat de volgende fig. 139:
type voertuig;
chassisnummer.
137F0S0668
138F0S0113
139F0S0114
168
TECHNISCHE GEGEVENS