FIAT 500X 2017 Instructieboek (in Dutch)
Page 21 of 280
BELANGRIJK
8)Als het Dead Lock systeem is
ingeschakeld, dan is het onmogelijk om de
portieren vanuit het interieur te openen.
Controleer, alvorens uit het voertuig te
stappen, of er niemand meer aan boord is.
9)Laat kinderen NOOIT zonder toezicht
achter in het voertuig, laat het voertuig
evenmin met ontgrendelde portieren op
een plaats staan waar kinderen er
gemakkelijk toegang toe kunnen krijgen.
Kinderen kunnen zich ernstig of zelfs
dodelijk verwonden. Zorg er ook voor dat
kinderen de elektrische parkeerrem, het
rempedaal of de pook van de
automatische versnellingsbak niet per
ongeluk kunnen bedienen.
10)Gebruik het kinderslot altijd als er
kinderen vervoerd worden. Controleer na
inschakeling van het kinderslot bij beide
achterportieren of het slot daadwerkelijk is
ingeschakeld door aan de handgreep
aan de binnenzijde van de portieren te
trekken.
BELANGRIJK
2)Verzeker u ervan de sleutel mee te
nemen nadat een portier of de achterklep
is vergrendeld, om te voorkomen dat
die sleutel zelf in het voertuig wordt
opgesloten. Als de sleutel eenmaal in het
voertuig is achtergebleven, dan kan hij
er alleen uitgehaald worden met behulp
van de tweede bij het voertuig geleverde
sleutel.3)De werking van het herkenningssysteem
is afhankelijk van verschillende factoren,
zoals, bijvoorbeeld, elke interferentie van
elektromagnetische golven van externe
bronnen (bijv. mobiele telefoons), de
laadtoestand van de batterij in de
elektronische sleutel en de aanwezigheid
van metalen voorwerpen in de buurt van de
sleutel of het voertuig. In die gevallen is
het nog steeds mogelijk de portieren te
ontgrendelen met behulp van de metalen
baard in de elektronische sleutel (zie
beschrijving op de volgende pagina's).
STOELEN
VOORSTOELEN MET
HANDMATIGE
VERSTELLING
11)
4)
Afstelling in de lengte
Til hendel A fig. 15 omhoog en duw de
stoel naar voren of naar achteren.
12)
BELANGRIJK Voer de verstelling uit
terwijl u op de betreffende stoel zit
(bestuurderszijde of passagierszijde).
15F1B0019C
19
Page 22 of 280
Afstelling in de hoogte
Zet hendel B omhoog of omlaag om de
gewenste hoogte in te stellen.
BELANGRIJK Voer de verstelling uit
terwijl u op de betreffende stoel zit
(bestuurderszijde of passagierszijde).
Afstelling rugleuning
Verplaats hendel C om de hoek van de
rugleuning af te stellen, help daarbij
met de beweging van de romp (bedien
de hendel tot de gewenste stand is
bereikt, laat hem daarna los).
Elektrisch verstelbare lendensteun
Druk, met de startinrichting op MAR, op
knop A fig. 16 om de steun van de
lendenzone te verstellen, tot het
maximale comfort tijdens het rijden is
verkregen.
ELEKTRISCH
VERSTELBARE
VOORSTOELEN
(waar aanwezig)
5)
De knoppen voor elektrische verstelling
van de stoel bevinden zich aan de
buitenkant van de stoel, vlakbij de vloer.
Deze knoppen kunnen gebruikt
worden om de stoel in de hoogte, in de
lengte ten opzichte van het voertuig
en de hoek van de rugleuning te
verstellen.
Afstelling in de hoogte
Bedien de voor- of achterkant van
schakelaar A fig. 17 om de hoogte
en/of de hoek van het stoelkussen te
verstellen.
Afstelling in de lengte
Druk schakelaar A naar voren of naar
achteren om de stoel in de
overeenkomstige richting te
verplaatsen.
Afstelling rugleuning
Druk schakelaar B naar voren of naar
achteren om de rugleuning in de
overeenkomstige richting te
verplaatsen.
Elektrisch verstelbare lendensteun
Gebruik de joystick C om het
mechaniek van de lendenzone te
activeren tot het beste comfort tijdens
het rijden is verkregen.
BELANGRIJK Het elektrisch verstellen
is alleen toegestaan wanneer de
startinrichting naar MAR is gedraaid en
gedurende ongeveer 3 minuten nadat
deze naar STOP is gedraaid. Bij
STILSTAAND voertuig, na overgang van
gesloten portier naar geopend portier,
is het verstellen nog gedurende 3
extra minuten mogelijk.
16F1B0016C
17F1B0018C
20
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 23 of 280
ELEKTRISCHE
VERWARMING
VOORSTOELEN
(waar aanwezig)
Druk, met de startinrichting in stand
MAR, op de knoppen
fig. 18 op het
dashboard.
Er kunnen twee verwarmingsniveaus
gekozen worden:
❒"minimale verwarming": (er brandt
één oranje led op de knoppen);
❒"maximale verwarming": er branden
twee oranje leds op de knoppen.
Na een verwarmingsniveau te hebben
gekozen, moet u enkele minuten
wachten voordat warme lucht in het
interieur stroomt.
Wanneer de instelling "maximale
verwarming" is geselecteerd, wordt
voor de eerste minuten een turbo
verwarmingsfunctie ingeschakeld.BELANGRIJK Om de acculading te
behouden, kan deze functie niet
ingeschakeld worden als de motor uit
staat.ACHTERBANK
Gedeeltelijke uitbreiding van de
bagageruimte (1/3 of 2/3)
13)
6)
❒verwijder de hoedenplank;
❒zet de hoofdsteunen van de
achterbank helemaal naar beneden;
❒plaats de veiligheidsgordel opzij
en controleer of deze volledig
uitgetrokken en niet verdraaid is;
❒bedien ontgrendelingsmechaniek A
fig. 19 om het gewenste gedeelte
van de rugleuning in te klappen. Na het
ontgrendelen wordt er een rood
merkteken zichtbaar. Begeleid de
rugleuning tijdens het inklappen.
Terugzetten van de rugleuningen
Plaats de veiligheidsgordels opzij en
controleer of ze goed uitgetrokken en
niet verdraaid zijn.
Til de rugleuningen op en druk de ze
naar achteren zodat beide
vergrendelingen hoorbaar vastklikken.
Controleer visueel of de rode
merktekens van het
ontgrendelingsmechaniek A fig. 19
onzichtbaar zijn. De rode tekens geven
aan dat de rugleuning niet is vastgezet.
BELANGRIJK
11)Elke verstelling moet uitgevoerd
worden bij stilstaand voertuig.
12)Controleer na het loslaten van de
hendel of de stoel goed vergrendeld is
door hem naar voren en naar achteren te
schuiven. Als de stoel niet goed op zijn
plaats is vergrendeld, kan hij onverwacht
gaan schuiven en leiden tot verlies van
controle over het voertuig van de
bestuurder.
13)Zorg ervoor dat de rugleuningen aan
beide zijden goed zijn vastgezet ("rode
merktekens" niet zichtbaar) om te
voorkomen dat deze naar voren klapt in
geval van hard remmen, waardoor
inzittenden gewond zouden kunnen raken.18F1B0021C
19F1B0027C
21
Page 24 of 280
BELANGRIJK
4)De bekleding van de stoelen is
ontworpen om bestand te zijn tegen
slijtage bij normaal gebruik van het
voertuig. Desalniettemin zijn enkele
voorzorgsmaatregelen nodig. Vermijd
langdurig en/of buitensporig schuren tegen
kledingaccessoires zoals metalen gespen,
knopen, klittenband en dergelijke, die,
als ze veel druk uitoefenen in een klein
gebied van de bekleding, zouden kunnen
breken, met beschadiging van de
bekleding als gevolg.
5)Leg geen voorwerpen onder de
elektrisch verstelbare stoel en belemmer de
beweging ervan niet, aangezien de
bedieningselementen beschadigd zouden
kunnen raken. De bekleding van uw
voertuig is ontworpen om bestand te zijn
tegen slijtage bij normaal gebruik van
het voertuig. Desalniettemin zijn enkele
voorzorgsmaatregelen nodig. Vermijd
langdurig en/of excessief schuren tegen
kledingaccessoires zoals metalen gespen
en klittenband die, als ze veel druk
uitoefenen in een klein gebied, zouden
kunnen afbreken, met beschadiging van de
bekleding als gevolg. Deze kunnen ook
de slag van de stoel beperken.
6)Voordat de rugleuning naar voren wordt
geklapt, alle voorwerpen die op de zitting
liggen verwijderen.
HOOFDSTEUNEN
VOOR
14)
Verstellen
Deze kunnen op 4 hoogtestanden
worden afgesteld (volledig omhoog / 2
tussenstanden / volledig omlaag).
Omhoog verstellen: breng de
hoofdsteun omhoog tot deze op zijn
plaats vastklikt.
Omlaag verstellen: druk op knop A fig.
20 en breng de hoofdsteun omlaag.
Verwijderen
Ga als volgt te werk om de hoofdsteun
te verwijderen:
❒Klap de rugleuning naar voren (om te
voorkomen dat de hoofdsteun het
dak raakt);❒druk op beide knoppen A en B fig.
20 aan de zijkanten van de twee
steunen, en verwijder de hoofdsteun.
BELANGRIJK Zet de hoofdsteunen
altijd weer op hun plaats als ze
verwijderd zijn alvorens normaal verder
te rijden.
ACHTER
14)
Verstellen
De achterstoelen zijn voorzien van drie
hoofdsteunen die in 3 standen in
hoogte versteld kunnen worden
(volledig omhoog / tussenstand /
volledig omlaag).
Omhoog verstellen: breng de
hoofdsteun omhoog tot deze op zijn
plaats vastklikt.
20F1B0029C
21F1B0236C
22
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 25 of 280
Bij sommige versies herinnert het
plaatje fig. 21 de passagier op
de middelste zitplaats achter eraan dat
de hoofdsteun in een juiste stand
moet worden gezet door hem omhoog
te schuiven in de twee vaste standen.
BELANGRIJK De hoofdsteunen moeten
in de ruststand (volledig omlaag)
worden gezet om de zichtbaarheid voor
de bestuurder te garanderen.
Omlaag verstellen: druk op knop A fig.
22 en breng de hoofdsteun omlaag.
Verwijderen
Ga als volgt te werk om de hoofdsteun
te verwijderen:
❒trek de hoofdsteun tot de
maximumhoogte uit;
❒druk op de knoppen A en B fig. 22
aan de zijkanten van de twee steunen,
en verwijder de hoofdsteun.BELANGRIJK Zet de hoofdsteunen
altijd weer op hun plaats als ze
verwijderd zijn alvorens normaal verder
te rijden.
BELANGRIJK
14)De hoofdsteunen moeten zodanig
versteld worden dat het hoofd en niet de
nek er tegenaan steunt. Alleen op deze
manier oefenen ze hun beschermende
werking uit. Elke verwijderde hoofdsteun
moet weer correct op zijn plaats gezet
worden, om de inzittenden in geval van
een aanrijding te beschermen: volg
bovenstaande aanwijzingen op.
STUURWIEL
15) 16)
INSTELLINGEN
Het stuurwiel kan zowel in hoogte als
axiaal versteld worden.
Om te verstellen, hendel A fig. 23
omlaag zetten in stand 1, verstel het
stuurwiel in de meest geschikte stand
en vergrendel het op zijn plaats door
hendel A in stand 2 te zetten.
VERWARMD STUURWIEL(waar aanwezig)
Druk, met de startinrichting in stand
MAR, op de knop
fig. 24 op het
dashboard.
Wanneer de functie ingeschakeld
wordt, gaat de led op de knop
branden.
22F1B0030C
23F1B0031C
23
Page 26 of 280
BELANGRIJK Als deze functie wordt
ingeschakeld terwijl de motor
uitgeschakeld is, kan de accu geleidelijk
leeglopen.
BELANGRIJK
15)De afstelling van het stuurwiel mag
uitsluitend gebeuren bij stilstaand voertuig
en afgezette motor.
16)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar brengen
waardoor het voertuig niet meer aan de
typegoedkeuring voldoet.
ACHTERUITKIJK-
BINNENSPIEGEL
Handmatige verstelling: bedien de
hendel A fig. 25 om de spiegel in twee
standen te zetten: normaal of
anti-verblindingsstand.
Deze spiegel is voorzien van een
beveiligingsmechanisme dat ervoor
zorgt dat de spiegel loskomt bij een
heftige botsing met de passagier.
Elektrisch dimbare spiegel
Bij sommige versies is een elektrisch
dimbare spiegel leverbaar, die
automatisch de reflecterende werking
kan wijzigen om verblinding van de
bestuurder te voorkomen fig. 26.
De elektrisch dimbare spiegel heeft een
ON/OFF-toets om de elektrisch
dimbare anti-verblindingsfunctie in/uit te
schakelen.Bij inschakeling van de achteruit, wordt
de spiegel automatisch ingesteld op
de dagstand.
BUITENSPIEGELS
Elektrische verstelling
17)
De spiegels kunnen alleen worden
versteld met de startinrichting in stand
MAR.
Kies de gewenste spiegel met knop A
fig. 27:
❒stand 1: linker spiegel gekozen;
❒stand 2: rechter spiegel gekozen.
Hierna kan de gekozen spiegel worden
versteld door knop B in de richting
van de pijlen te bewegen.
BELANGRIJK Zet na het afstellen de
knop A in de stand 0 om onverwachtse
bediening van de elektrische
ruitbediening te voorkomen.
24F1B0032C
25F1B0033C
26F1B0034C
24
WEGWIJS IN UW AUTO
SPIEGELS
Page 27 of 280
Elektrisch inklappen(waar aanwezig)
Om de spiegels in te klappen op knop
C drukken. Druk nogmaals op de
knop om de spiegels weer in de rijstand
te zetten. Nadat het gewenste
commando is gegeven, voordat de
spiegel de volledig gesloten of
geopende stand bereikt, kan de
beweging worden omgekeerd door
nogmaals op knop C te drukken.
BELANGRIJK De spiegels moeten
tijdens het rijden altijd geopend (stand 1
fig. 28) en mogen nooit ingeklapt zijn
(stand 2), uitgezonderd in smalle
straten.
Uitlijning spiegel afstellen
Als een van de buitenspiegels met de
hand verplaatst is, kan hij mogelijk
tijdens het rijden niet in deze stand
blijven.In dit geval moet de volgende
uitlijningsprocedure uitgevoerd worden:
❒sluit de spiegel met de hand in de
parkeerstand, door hem van stand
1 naar stand 2 te verplaatsen (zie fig.
28).
❒Bedien de portieropening C fig. 27
een of twee maal om het systeem uit te
lijnen en beide spiegels in de rijstand
te brengen.
BELANGRIJK
17)Aangezien de spiegel aan
bestuurderszijde gebogen is, kan de
waarneming van de afstand enigszins
beïnvloed worden.
BUITENVERLICHTING
LICHTSCHAKELAAR
Met lichtschakelaar A fig. 29, die zich
op de linkerzijde van het dashboard
bevindt, worden het stadslicht, de
dagrijlichten, het dimlicht, de
mislampen en de regeling lichtsterkte
instrumentenpaneel en de symbolen op
de bedieningsknoppen bediend.
Met de startinrichting op MAR gezet,
worden het instrumentenpaneel en de
verschillende bedieningstoetsen op
het dashboard verlicht wanneer de
buitenverlichting wordt ingeschakeld.
27F1B0035C28F1B0340C
29F1B0036C
25
Page 28 of 280
AUTOMATISCHE FUNCTIE(Schemersensor)
(waar aanwezig)
Dit is een infrarood-ledsensor die
samen met de regensensor werkt en
die zich op de voorruit bevindt. Deze
kan variaties in het buitenlicht
detecteren op basis van de
lichtgevoeligheid die ingesteld is in het
Menu van het display of het
Uconnect™systeem.
Hoe hoger de gevoeligheid, des te
minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting automatisch in te
schakelen.
Inschakeling van de functie
Draai de draaischakelaar naar AUTO.
BELANGRIJK De functie kan alleen
worden ingeschakeld met de
startinrichting in stand MAR.
Uitschakeling van de functie
Om de functie uit te schakelen, de
lichtschakelaar naar een andere stand
dan AUTO draaien.
DIMLICHT
Zet de draaischakelaar op:
stadslicht, dimlicht en verlichting
instrumentenpaneel gaan branden; het
lampje
op het instrumentenpaneel
gaat branden.
DAGRIJLICHTEN (DRL)"Daytime Running Lights"
18) 19)
Met de startinrichting op MAR en de
draaischakelaar in standOgedraaid,
gaan de dagrijlichten automatisch aan
(de andere lichten en de
interieurverlichting blijven uit).
MISTLAMPEN(waar aanwezig)
Druk op knop
om de mistlampen
samen met het stadslicht en het
dimlicht in te schakelen.
Wanneer de mistlampen ingeschakeld
zijn, branden ook het stadslicht en
de kentekenverlichting, terwijl de
dagrijlichten uit zijn.
Druk nogmaals op de knop of zet de
draaischakelaar opOom uit te
schakelen.
MISTACHTERLICHT(waar aanwezig)
De knop waarmee het in- en
uitschakelen van het mistachterlicht
wordt bediend, is ingebouwd in de
lichtschakelaar.
Druk op de knop
om het
mistachterlicht in te schakelen, als het
stadslicht en de mistlampen voor
branden.
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de startinrichting in
de stand STOP of met de sleutel
verwijderd, door de lichtschakelaar naar
standOte draaien en daarna naar
stand
, de schakelaar keert terug
naar standO.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
TIJDREGELING
UITSCHAKELING
KOPLAMPEN (Follow me
home)
Inschakelen
Bij brandende koplampen, de
startinrichting naar STOP draaien.
Draai binnen 2 minuten de
lichtschakelaar naarO: de tijdregeling
start, die eerder is ingesteld via het
menu (0, 30, 60 to 90 seconden).
26
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 29 of 280
Uitschakelen
Deze functie wordt uitgeschakeld door
het inschakelen van de koplampen,
de stadslichten of door de
startinrichting op MAR te zetten.
Interactie van de functie "Follow
me home" met het UconnectTM-
systeem
Als in het menuUconnect™de
tijdregeling op 0 seconden is ingesteld,
kunnen de lampen met gebruik van
de grootlichthendel gedurende een van
tevoren ingestelde tijd van 30 seconden
in worden geschakeld. De lampen
kunnen 7 keer gedurende maximaal
210 seconden worden ingeschakeld.
Als echter een tijdregeling (van bijv.
30 of 60 seconden) via het menu
"Settings" (Instellingen) van
Uconnect™is ingesteld, wordt de
functie "Follow me home" alleen iedere
keer dat de motor wordt afgezet,
ingeschakeld voor de duur van de
tijdregeling, als draaischakelaar A fig.
29 naar standOis gedraaid (dit kan
niet worden veranderd met de
lichtschakelaar).
GROOTLICHT
Met de draaischakelaar naar stand
ofAUTOgedraaid, de linker hendel
A fig. 30 naar voren duwen, naar het
dashboard.
Wanneer het grootlicht is ingeschakeld,
gaat tegelijkertijd het lampje
op
het instrumentenpaneel branden.
Grootlichtsignaal
Trek hendel A naar u toe fig. 30, in de
onstabiele stand; de hendel keert terug
naar de middelste stabiele stand
wanneer de hendel wordt losgelaten.
Wanneer het grootlicht is ingeschakeld,
gaat tegelijkertijd het lampje
op
het instrumentenpaneel branden.
Automatische inschakeling
grootlicht
(waar aanwezig)
Om andere weggebruikers niet te
verblinden, worden de lichten
automatisch uitgeschakeld wanneer er
voertuigen naderen die uit de
tegengestelde richting komen of
wanneer u achter een voertuig in
dezelfde richting rijdt.
Deze functie kan ingesteld worden via
het menu van het display (zie de
aanwijzingen in de paragraaf "Display",
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel"); de
draaischakelaar moet in AUTO staan
om de functie in te schakelen.
De functie wordt uitgeschakeld door de
hendel naar het dashboard te duwen
(stabiele stand); het lampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Het lampje
op het
instrumentenpaneel gaat ook branden
wanneer het grootlicht is ingeschakeld.
Als de motor met de eerder beschreven
instelling is afgezet, moet de functie
automatisch grootlicht opnieuw
ingesteld worden: breng de hendel
terug in de middelste stand en druk
hem vervolgens opnieuw naar het
dashboard.
30F1B0037C
27
Page 30 of 280
Wanneer de snelheid hoger is dan 40
km/h en de functie actief is, wordt
deze, als de hendel weer in de stabiele
middelste stand gezet wordt,
uitgeschakeld en gaat het grootlicht uit.
Als de snelheid lager is dan 15 km/h
en de functie ingeschakeld is, schakelt
het systeem het grootlicht automatisch
uit.
Als de hendel uit de stabiele middelste
stand weer naar het dashboard
geduwd wordt in de stabiele stand, dan
wordt dit geïnterpreteerd als een
verzoek om continu grootlicht: het
lampje op het instrumentenpaneel gaat
branden en het grootlicht gaat branden
tot de voertuigsnelheid de 40 km/h
weer overschrijdt. Wanneer deze
drempel wordt overschreden, wordt de
functie weer automatisch ingeschakeld
en gaat het lampje
op het
instrumentenpaneel weer branden.
Om deze functie uit te schakelen, de
ring van de schakelaar naar stand
draaien.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de linkerhendel A fig. 30 in de
(stabiele) stand:
omhoog: wordt de richtingaanwijzer
rechts ingeschakeld;
omlaag: wordt de richtingaanwijzer links
ingeschakeld.Het lampje
of respectievelijkgaat
op het instrumentenpaneel knipperen.
De richtingaanwijzers worden
automatisch uitgeschakeld wanneer het
stuurwiel wordt rechtgezet of wanneer
de dagrijlichten (DRL)/parkeerlichten
worden ingeschakeld.
"Rijbaanwissel"-functie
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, de linkerhendel korter
dan een halve seconde in de instabiele
stand.
De richtingaanwijzer aan de gekozen
kant knippert vijf maal en wordt
vervolgens automatisch uitgeschakeld.
HOOGTEREGELING
KOPLAMPEN
Hoogteregeling koplampen
De hoogteregeling koplampen werkt
met de startinrichting op MAR en
ingeschakeld dimlicht.
Om te verstellen ring A fig. 31 draaien.❒Stand 0: een of twee personen op
de voorstoelen;
❒Stand 1: 4 of 5 personen;
❒Stand 2: 4 of 5 personen + bagage
in de bagageruimte;
❒Stand 3: bestuurder + maximum
toegestane lading uitsluitend in de
bagageruimte.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen elke keer als het
gewicht van de te vervoeren lading
verandert.
LICHTSTERKTE
INSTRUMENTENPANEEL
EN SYMBOLEN
BEDIENINGSTOETSEN
Draai, met ingeschakeld stadslicht of
koplampen, ring B fig. 31 omhoog om
de lichtsterkte van het
instrumentenpaneel en de symbolen op
de bedieningstoetsen te verhogen, of
draai de ring omlaag om de lichtsterkte
te verlagen.
BELANGRIJK
18)De dagverlichting is een alternatief voor
het dimlicht in landen waar dit tijdens het
rijden overdag verplicht is; en is tevens
toegestaan in landen waar dit niet verplicht
is.
31F1B0038C
28
WEGWIJS IN UW AUTO