FIAT 500X 2017 Instructieboek (in Dutch)

Page 31 of 280

19)De dagverlichting mag het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker
en in tunnels. Het gebruik van de
dagverlichting wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Houd u aan de wettelijke
voorschriften.VERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING
VOOR
Schakelaar A fig. 32 wordt gebruikt om
de plafondverlichting in/uit te
schakelen.
Standen schakelaar A:
❒middelste stand: de lampjes B en E
gaan aan/uit bij het openen/sluiten
van de portieren;
❒links ingedrukt (stand OFF): de
lampjes B en E blijven altijd gedoofd;
❒rechts ingedrukt (
): de lampjes B
en E blijven altijd ingeschakeld.
De verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Met schakelaar C kan lampje B
in-/uitgeschakeld worden.
Met schakelaar D kan het lampje E
in-/uitgeschakeld worden.
Tijdregeling plafondverlichting
Bij sommige versies zijn er om
het in-/uitstappen in het donker en op
slecht verlichte plaatsen te
vergemakkelijken twee tijdregelingen
voorzien.
❒Tijdregeling bij het instappen
❒Tijdregeling bij het uitstappen.
32F1B0041C
29
INTERIEUR-

Page 32 of 280

ACHTERRUITWISSER
Deze werken alleen met de
startinrichting in de stand MAR.
RUITENWISSERS/
-SPROEIERS
Werking
7) 8)
20)
Draaischakelaar A fig. 33 kan in de
volgende standen gezet worden:
ruitenwissers uit
1langzaam wissen met interval
2snel wissen met interval
LOWcontinu langzaam
H
continu snelHef de hendel op (onstabiele stand) om
de MIST-functie in te schakelen: de
werking wordt beperkt tot de tijd dat de
hendel in deze stand wordt gehouden.
Bij het loslaten keert de hendel terug
naar de beginstand en wordt de
werking van de ruitenwissers
automatisch afgebroken. Deze functie
is handig om een dun laagje vuil of
ochtenddauw van de voorruit te
verwijderen.
BELANGRIJK Met deze functie wordt
de ruitensproeier niet geactiveerd;
er wordt dus geen
ruitensproeiervloeistof op de voorruit
gesproeid. De wis-/wasfunctie moet
worden gebruikt om
ruitensproeiervloeistof op de voorruit te
sproeien.
Met draaischakelaar A fig. 33 in stand
, worden de ruitenwissers niet
ingeschakeld.
In stand1
duurt de pauze tussen
de slagen van de ruitenwisser ongeveer
10 seconden, ongeacht de rijsnelheid.
In stand2
is de pauze tussen
twee slagen van de ruitenwisser
ingesteld volgens de rijsnelheid:
naarmate de rijsnelheid toeneemt,
neemt de tijd tussen twee slagen af.
In standLofHbewegen de
ruitenwissers constant, oftewel zonder
pauze tussen twee slagen.
"Intelligente" wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur
(onstabiele stand) om de ruitensproeier
in te schakelen. Als langer dan een
halve seconde aan de hendel wordt
getrokken, wordt de ruitenwisser
bewogen met actieve bediening. Als de
bestuurder de hendel loslaat, maakt
de ruitenwisser drie slagen. Als de
bediening daarna in stand
staat,
wordt de wis-/wascyclus na een pauze
van 6 seconden afgesloten met één
laatste slag.
In de standLofHwordt de
wis-/wasfunctie niet uitgevoerd.
BELANGRIJK Als de hendel minder dan
een halve seconde wordt geactiveerd,
wordt alleen de ruitensproeier
ingeschakeld. Laat de inschakeling van
de "Automatische wis-/wasregeling"
niet langer dan 30 seconden duren.
Schakel de wis-/wasregeling niet in als
het reservoir leeg is.
REGENSENSOR(waar aanwezig)
9) 10)
Deze bevindt zich achter de
achteruitkijkspiegel fig. 34, raakt de
voorruit, meet de hoeveelheid regen en
schakelt de automatische wisregeling
van de voorruit in aan de hand van
de hoeveelheid water op de ruit.
MIST1
2LO
WHI
GH
A
33F1B0047C
30
WEGWIJS IN UW AUTO
RUITENWISSERS/
IGHOW IGH
OW IGH

Page 33 of 280

De regensensor wordt geactiveerd als
de startinrichting naar MAR is gedraaid.
Als geen regen wordt gedetecteerd,
maakt de ruitenwisser geen slagen. Als
het regent, beweegt de ruitenwisser
naargelang de hoeveelheid regen
gemeten door de sensor.
De inrichting is in staat om de volgende
omstandigheden te herkennen waaraan
hij zich automatisch aanpast:
❒aanwezigheid van vuil op het
oppervlak (bijv. zout, vuil, enz.);
❒aanwezigheid van waterstrepen door
versleten ruitenwisserbladen;
❒verschil tussen dag en nacht.
De regensensor wordt alleen
gedeactiveerd als de startinrichting naar
STOP is gedraaid.
BELANGRIJK Houd de ruit rond de
sensor schoon.AUTOMATISCHE
WISREGELING
Inschakelen
De bestuurder kan de automatische
wisregeling kiezen door de regensensor
in het menu van het display of op het
Uconnect™-systeem te selecteren en
draaischakelaar A fig. 33 naar stand
1
of2te draaien. Deze
standen worden gebruikt om het
gevoeligheidsniveau van de
regensensor in te stellen: in stand1
heeft de sensor een lagere
gevoeligheid en worden de
ruitenwissers pas ingeschakeld als er
sprake is van een aanmerkelijke
hoeveelheid water op de voorruit, terwijl
in stand2
de ruitenwissers al
worden ingeschakeld bij een minimale
hoeveelheid gemeten regen.
De bestuurder wordt geïnformeerd over
de inschakeling van de automatische
wisregeling door een enkele slag van de
ruitenwissers. Iedere keer als de
sensorgevoeligheid wordt verhoogd,
door de draaischakelaar van stand
1
naar stand2te draaien, is
deze zelfde slag zichtbaar.
De "Automatische wis-/wasregeling"
schakelt de normale wis-/wascyclus in,
waarna de automatische wisregeling
wordt hersteld.In geval van storing van de regensensor
kan de wissermodus worden
aangepast volgens de vereisten. Op
bepaalde versies wordt een storing van
de sensor aangegeven door het doven
van het symbool
op het display.
Het storingssignaal blijft actief tijdens de
werkingsduur van de sensor of tot de
inrichting wordt gereset.
Blokkering
Als de startinrichting naar de stand
STOP wordt gedraaid, terwijl
draaischakelaar A fig. 33 in1
of
2
staat, zal er, wanneer het voertuig
weer wordt gestart (startinrichting in
stand MAR), geen wiscyclus worden
uitgevoerd, ter bescherming van het
systeem. Deze tijdelijke blokkering
voorkomt onverhoedse activering van
de ruitenwissers wanneer de motor
wordt gestart (bijv. terwijl de voorruit
met de hand wordt gewassen of als de
ruitenwissers met ijs aan de voorruit
vastzitten).
De bestuurder kan de automatische
wisregeling op drie manieren
reactiveren:
❒door draaischakelaar A naar stand
en dan weer naar stand1of
2
te draaien;
❒door de hendel omhoog op de stand
MIST te zetten; of
34F1B0048C
31

Page 34 of 280

❒door harder dan 5 km/h te rijden,
terwijl de sensor regen detecteert.
Wanneer de ruitenwisser weer
geactiveerd wordt met een van de
hierboven beschreven handelingen,
wordt deze reactivering gemeld door
één wisslag van de ruitenwissers,
ongeacht de toestand van de voorruit.
BELANGRIJK Op voertuigen met een
automatische versnellingsbak en
regensensor wordt de automatische
wisregeling geblokkeerd als naar N
(Vrijstand) wordt geschakeld.
Uitschakeling
De bestuurder kan de automatische
wisregeling deselecteren via het menu
op het display of via het
Uconnect™-systeem, of door
draaischakelaar A fig. 33 naar een
tussenstand (1
of2te
draaien).
Servicestand
Dankzij deze functie kan de bestuurder
de wisserbladen eenvoudiger
vervangen, om ze ook tegen ijs en/of
sneeuw te beschermen.
Inschakelen
Schakel, om deze functie in te
schakelen, de ruitenwissers uit
(draaischakelaar A fig. 33 in stand
)
voordat u de startinrichting op STOP
zet. Deze functie kan alleen binnen
2 minuten nadat de startinrichting op
STOP is gezet ingeschakeld worden.
Beweeg, voor inschakeling van deze
functie, de hendel minstens een halve
seconde omhoog (onstabiele stand).
Elke keer dat de functie correct
ingeschakeld wordt, bewegen de
wisserbladen om de goede ontvangst
van het commando aan te geven.
Dit commando kan maximaal drie keer
herhaald worden. De volgende
commando's zullen worden genegeerd.
Indien, na gebruik van deze functie,
de startinrichting teruggezet wordt op
MAR met de wisserbladen in een
andere stand dan de ruststand
(onderaan op de voorruit), dan zullen ze
alleen terugkeren naar de ruststand
na een commando afkomstig van de
hendel (hendel omhoog, naar
onstabiele stand) of wanneer een
snelheid van 5 km/h wordt
overschreden.BELANGRIJK Zorg ervoor dat de
ruitenwissers vrij zijn van sneeuw of ijs,
voordat deze functie wordt
ingeschakeld en de motor wordt
gestart.
Uitschakeling
De functie wordt uitgeschakeld als:
❒2 minuten verstreken zijn nadat de
startinrichting op STOP werd gezet;
❒de startinrichting op MAR wordt
gezet en de wisserbladen in ruststand
staan;
❒de startinrichting op MAR wordt
gezet en het wiscommando is
uitgevoerd.
ACHTERRUITWISSER/
-SPROEIER
Draaischakelaar B weergegeven in fig.
33 kan in de volgende standen gezet
worden:
achterruitwisser gestopt
wissen met interval
continue werking, zonder pauze
tussen twee slagen.
De achterruitwisser kan op de volgende
manieren worden ingeschakeld:
❒wissen met interval met een pauze
van 2 seconden tussen twee slagen,
als draaischakelaar B in stand
staat en de ruitenwisser niet is
ingeschakeld;
32
WEGWIJS IN UW AUTO

Page 35 of 280

❒synchroon wissen (op halve snelheid
van de ruitenwisser) als draaischakelaar
B in stand
staat en de ruitenwisser
is ingeschakeld;
❒continu wissen als draaischakelaar B
in stand
staat of als de
achteruitversnelling is ingeschakeld.
Duw de hendel naar het dashboard
(onstabiele stand) om de
achterruitsproeier in te schakelen. Blijf
op de hendel duwen om zowel de
achterruitsproeier als de
achterruitwisser automatisch in te
schakelen met een enkele beweging.
Door de hendel los te laten, maakt
de achterruitwisser drie slagen, zoals
beschreven voor de ruitenwisser. In de
stand
(achterruitwisser uit) wordt
de wis-/wascyclus na een pauze van 6
seconden voltooid met een enkele
slag. De automatische wis-/wasregeling
wordt niet uitgevoerd in de stand
.
Als de bestuurder een wasverzoek
langer dan 30 seconden aanhoudt,
wordt de wascyclus geblokkeerd, zoals
beschreven in de paragraaf
"Automatische wis-/wasregeling".
BELANGRIJK
20)Als de ruit schoongemaakt moet
worden, controleren of het systeem
uitgeschakeld is en of de startknop en de
sleutel op STOP staan.
BELANGRIJK
7)Gebruik de ruitenwisser nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. In dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwissers de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwissers
enkele seconden worden uitgeschakeld.
Als hierna de ruitenwisser niet meer werkt,
ook niet na de motor opnieuw te hebben
gestart, contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk.
8)Schakel de ruitenwissers niet in met van
de ruit opgeheven wisserbladen.
9)Schakel de regensensor niet in wanneer
het voertuig in een wasstraat wordt
gewassen.
10)Controleer of de functie correct is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit ligt.
33

Page 36 of 280

KLIMAATREGELING
2)
HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING
A - knop voor inschakeling/regeling ventilator:
❒0 = ventilator uitgeschakeld

= ventilatorsnelheid (er kunnen 7 verschillende snelheden gekozen worden)
B - aan/uitknop luchtrecirculatie;
C - knop voor instelling luchttemperatuur en inschakeling MAX A/C-functie:
❒blauwe gebied = koude lucht
❒rode gebied = warme lucht
35F1B0052C
34
WEGWIJS IN UW AUTO

Page 37 of 280

D - knop voor inschakeling/uitschakeling aircocompressor (niet beschikbaar voor uitvoeringen met alleen verwarming);
E - draaiknop luchtverdeling:
luchtstroom uit roosters in het midden en aan de zijkant
luchtstroom uit roosters in het midden, aan de zijkant en roosters beenruimten voor / achter
luchtstroom uit de luchtroosters beenruimten voor en achter en tevens een lichte luchtstroom uit de
luchtuitstroomopeningen aan de zijkant op het dashboard
luchtstroom uit de luchtroosters beenruimten voor en achter, naar de voorruit, de zijruiten en tevens een lichte luchtstroom
uit de luchtuitstroomopeningen aan de zijkant op het dashboard
luchtstroom naar de voorruit, de zijruiten en tevens een lichte luchtstroom uit de luchtroosters op het dashboard
Er zijn nog 4 tussenstanden mogelijk in de hierboven beschreven 5 belangrijkste verdeelwijzen.
F - Knop voor inschakeling/uitschakeling achterruitverwarming;
Als gekozen wordt voor luchtverdeling naar de voorruit, dan wordt de compressor van de klimaatregeling (led op A/C-knop
brandt) ingeschakeld en wordt de luchtrecirculatie ingesteld op "lucht van buiten" (led op knop B uit). Deze logica garandeert
optimaal zicht door alle ruiten. De bestuurder kan de luchtcirculatie en de compressor van de klimaatregeling altijd instellen.
Extra verwarming(waar aanwezig)
De extra verwarming garandeert een snellere verwarming van het interieur.
Deze wordt in koude weersomstandigheden ingeschakeld, als de volgende omstandigheden vastgesteld worden:
❒lage buitentemperatuur;
❒lage koelvloeistoftemperatuur;
❒motor gestart;
❒ventilatorsnelheid ingesteld op de 1
stesnelheid;
❒knop C volledig naar rechts gedraaid in de rode sectie.
De verwarming wordt uitgeschakeld als minstens een van bovengenoemde omstandigheden niet langer wordt vastgesteld.
OpmerkingHet vermogen van de elektrische verwarming wordt gemoduleerd in overeenstemming met de accuspanning.
35

Page 38 of 280

AUTOMATISCHE DUAL-ZONE KLIMAATREGELING
A - regelknop temperatuur bestuurderszijde;
B - aan/uitknop interne luchtrecirculatie;
C - knop voor inschakeling/uitschakeling compressor klimaatregeling;
D - Inschakelingsknop MAX-DEF functie (snel ontdooien/ontwasemen van de voorruiten);
E - aan/uit knop klimaatregeling;
F - knop voor instelling ventilatorsnelheid;
G - led ventilatorsnelheid;
H - selectieknoppen luchtverdeling;
I - Knop voor inschakeling/uitschakeling achterruitverwarming;
L - regelknop temperatuur passagierszijde;
M - knop voor inschakeling SYNC-functie (uitlijning van ingestelde temperaturen) bestuurders-/passagierszijde;
N - inschakelingsknop AUTO-functie (automatische werking).
36F1B0051C
36
WEGWIJS IN UW AUTO

Page 39 of 280

Selectie luchtverdeling
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen of te ontdooien.
Luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard om de borst en het gelaat tijdens
het warme seizoen te verkoelen.
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen voor de beenruimten voor en achter. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle
verwarming van het interieur, waardoor onmiddellijk een behaaglijk gevoel wordt verkregen.
+Luchtstroomverdeling tussen uitstroomopeningen beenruimten (hetere lucht) en luchtroosters midden/zijkanten
dashboard (koelere lucht). Deze luchtdistributie is bijzonder nuttig in het voor- en het najaar en op zonnige dagen.
+Luchtstroom verdeeld tussen de roosters van de beenruimten en de roosters voor de voorruit en zijruiten. Deze
luchtverdeling zorgt voor een snelle verwarming van het interieur en voorkomt dat de ruiten beslaan.
+Luchtstroom verdeeld over luchtroosters in het midden en aan de zijkanten van het dashboard en de luchtroosters
voor de voorste zijruiten. Zo kan de lucht op de voorruit worden gericht bij sterk zonlicht.
++Luchtstroomverdeling naar alle uitstroomopeningen van het voertuig.
In de AUTO-modus wordt de luchtverdeling automatisch door de klimaatregeling geregeld (de leds op de knoppen H zijn uit).
Bij handmatige bediening wordt de ingestelde luchtverdeling aangegeven door het aangaan van de leds op de betreffende
knoppen. Bij de gecombineerde functiemodus, wordt bij bediening van een knop de betreffende functie gelijktijdig met de
reeds ingestelde functies geactiveerd. Als een knop wordt ingedrukt waarvan de functie reeds actief is, wordt de werking
geannuleerd en gaat de betreffende led op de knop uit. Druk op de AUTO-knop om de automatische regeling van de
luchtverdeling na een handmatige instelling te herstellen.
Start&Stop
De automatische dual-zone klimaatregeling regelt het Start&Stopsysteem (motor wordt afgezet wanneer de voertuigsnelheid 0
km/h is) om een passend comfort in het interieur te garanderen. Wanneer het Start&Stopsysteem is ingeschakeld (motor uit
en voertuig stilstaand), wordt de automatische recirculatiefunctie met lucht van buitenaf uitgeschakeld om de kans op beslagen
ruiten te verminderen (aangezien de compressor is uitgeschakeld).
BELANGRIJK
2)Het systeem gebruikt het koelmiddel R1234YF dat het milieu niet verontreinigt als het per ongeluk weglekt. Gebruik onder geen enkele
omstandigheid R134a en R12 vloeistoffen, deze zijn niet compatibel met de componenten van het systeem.
37

Page 40 of 280

ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING
21)
De elektrische ruitbediening werkt met
de startinrichting op MAR en
gedurende ongeveer 3 minuten nadat
de startinrichting op STOP is gezet
(of de sleutel verwijderd is). Wanneer
een van de voorportieren wordt
geopend wordt het systeem buiten
werking gesteld.
Bedieningselementen
bestuurdersportier
Alle ruiten kunnen bediend worden
vanaf het portierpaneel aan
bestuurderszijde fig. 37.
❒A: linker voorruit openen/sluiten.
"Continue automatische" werking
tijdens openen/sluiten en
knelbeveiliging ingeschakeld.❒B: zijruit rechtsvoor openen/sluiten.
"Continue automatische" werking
tijdens openen/sluiten en
knelbeveiliging ingeschakeld (indien
aanwezig);
❒C: inschakeling/uitschakeling
bediening achterste zijruiten;
❒D: linker achterruit openen/sluiten
(indien aanwezig). "Continue
automatische"werking, alleen tijdens
het openen;
❒E: rechter achterruit openen/sluiten
(indien aanwezig). "Continue
automatische"werking, alleen tijdens
het openen.Ruit openen
Druk op de knoppen om de gewenste
ruit te openen. fig. 38.Wanneer een van de toetsen op de
voor- of achterportieren kort wordt
ingedrukt, beweegt de ruit in "stappen";
als de knop ingedrukt wordt gehouden,
wordt de "continue automatische"
werking geactiveerd.
Als er opnieuw op de toets wordt
gedrukt, stopt de ruit in de gewenste
stand.
Ruit sluiten
Trek de knoppen omhoog om de
gewenste ruit te sluiten fig. 39.
Wanneer een van de toetsen op de
voor- of achterportieren kort wordt
ingedrukt, beweegt de ruit in "stappen";
de "continue automatische" werking is
alleen mogelijk voor de ruiten van de
voorportieren.
De achterruiten kunnen alleen in
stappen gesloten worden.
37F1B0066C
38F1B0067C
39F1B0068C
38
WEGWIJS IN UW AUTO

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 ... 280 next >