JEEP GRAND CHEROKEE 2013 Instructieboek (in Dutch)

Page 291 of 416

LET OP!
Het monteren van een band met een afwij-
kende bandmaat kan ervoor zorgen dat de
aanduiding van de snelheidsmeter en de kilo-
meterteller niet langer juist zijn. Dit kan de
prestaties van de auto nadelig beïnvloeden en
mogelijk schade toebrengen aan de aandrijf-
lijn. Raadpleeg uw dealer voordat u banden
met een afwijkende bandmaat monteert.
Banden met directionele
loopvlakpatronen - indien aanwezig
Uw auto kan zijn uitgerust met banden met een
directioneel loopvlakpatroon. Deze banden zijn
ontworpen voor optimale prestaties op droge
en op natte wegen. Om de voordelen van dit
ontwerp volledig te benutten moeten de ban-
den zodanig worden gemonteerd dat deze in
de juiste richting draaien. De draairichting van
dit type band wordt aangegeven door de pijlen
op de zijwang van de band. De normale reser-
veband kan als directe vervanging dienen voor
de banden aan de rechterkant van het voer-
tuig. Wanneer u een lekke band aan de linker-kant van het voertuig hebt, kunt u de normale
reserveband gebruiken zoals deze is gemon-
teerd. Als dit vereist is, moet u de draairichting
zo snel mogelijk corrigeren om over optimale
prestaties op natte wegen te beschikken.
ROULEREN VAN BANDEN
Alleen banden zonder
loopvlakpatronen
De banden die gebruikt worden aan de voor-
zijde van de auto krijgen een andere belasting
te verwerken dan de banden aan de achter-
zijde. De functies bij de besturing, de aandrij-
ving en het remmen zijn verschillend. Hierdoor
slijten de voor- en achterbanden ongelijk snel.
Dit effect kunt u verminderen door de banden
onderling te rouleren. De voordelen van roule-
ren komen vooral naar voren bij een grof pro-
fieltype, zoals het profiel van On/Off-Road ban-
den. Rouleren zorgt voor een langere
levensduur van de banden en geeft langere tijd
een goede grip in modder en sneeuw en op
een nat wegdek. Bovendien draagt rouleren bij
tot soepele en rustige rijeigenschappen.
Raadpleeg
Onderhoudsschema voor de
juiste onderhoudsintervallen. Indien gewenst
mag u ook vaker rouleren. De oorzaak voor
snelle of ongewone slijtage moet verholpen
worden voordat u de banden rouleert.
OPMERKING:
De premium bandenspanningsregeling
geeft automatisch de spanningswaarden
van de banden weer op de juiste plaats na
het rouleren van de banden.
De voorgestelde rouleerwijze is voorwaarts-
kruiselings zoals getoond in het volgende
schema.
Banden rouleren
287

Page 292 of 416

CONTROLESYSTEEM
BANDENSPANNING (TPMS)
Het controlesysteem voor bandenspanning
(TPMS) waarschuwt de bestuurder voor lage
bandenspanning op basis van de aanbevolen
koude bandenspanning.
De bandenspanning varieert met de tempera-
tuur, ca. 7 kPa voor elke 6,5 °C. Dat betekent
dat de bandenspanning daalt als de buiten-
temperatuur daalt. De bandenspanning moet
altijd ingesteld worden aan de hand van de
koude opblaasspanning van de banden. Dit
wordt gedefinieerd als de bandenspanning na-
dat de auto minstens drie uur niet gebruikt is of
minder dan 1,6 km gereden heeft na een
periode van drie uur.RaadpleegBanden –
Algemene informatie onderStarten en be-
dienen voor informatie over hoe de banden
van de auto op de juiste manier op te pom-
pen. De bandenspanning neemt ook toe als
het voertuig rijdt – dat is normaal en er is geen
aanpassing vereist voor deze toegenomen
spanning. Het TPM-systeem waarschuwt de bestuurder
voor lage bandenspanning als de banden-
spanning om welke reden dan ook onder de
waarschuwingsgrens daalt, inclusief de gevol-
gen van lage temperaturen en natuurlijk span-
ningsverlies van de band.
Het TPM-systeem blijft de bestuurder wijzen op
de lage bandenspanning zolang de toestand
voortduurt en het systeem gaat pas uit als de
bandenspanning hoger of gelijk is aan de
aanbevolen koude bandenspanning. Wanneer
het TPM-verklikkerlampje brandt en de melding
“TIRE LOW PRESSURE” (lage bandenspan-
ning) verschijnt, moet de bandenspanning wor-
den verhoogd tot de aanbevolen koude ban-
denspanning, zodat het TPM-verklikkerlampje
dooft en de melding “TIRE LOW PRESSURE”
verdwijnt. Het systeem verwerkt de informatie
automatisch zodra de nieuwe bandenspanning
is ontvangen. Hierop dooft het TPM-
verklikkerlampje en verdwijnt de melding
TIRE
LOW PRESSURE (lage bandenspanning). Het
kan soms nodig zijn ca. 20 minuten te rijden
met een snelheid boven de 24 km/u voordat het
systeem de spanning registreert. Uw auto, bijvoorbeeld, heeft een aanbevolen
koude bandenspanning (meer dan drie uur
stilgestaan) van 33 psi (227 kPa). Als de bui-
tentemperatuur 20 °C is en de gemeten ban-
denspanning is 28 psi (193 kPa), is de banden-
spanning ongeveer 24 psi (165 kPa) als de
temperatuur tot -7 °C. Deze bandenspanning is
voldoende laag om het TPM-verklikkerlicht te
laten branden en de melding “TIRE LOW
PRESSURE” (lage bandenspanning) op te roe-
pen. Wanneer met het voertuig gereden wordt,
kan de bandenspanning stijgen tot ongeveer
193 kPa, maar de melding
TIRE LOW PRES-
SURE (bandenspanning laag) blijft actief op
het display. Onder deze omstandigheden dimt
het TPM-verklikkerlicht en verdwijnt de melding
TIRE LOW PRESSURE (lage bandenspan-
ning) pas wanneer de banden zijn opgepompt
tot de voor het voertuig aanbevolen koude
bandenspanning.
288

Page 293 of 416

LET OP!
•Het TPM-systeem is geoptimaliseerd voor
de standaard geleverde banden en wielen.
De TPM-spanningswaarden zijn vastge-
steld voor de op uw auto gemonteerde
banden. Het gebruik van vervangingson-
derdelen van een afwijkend formaat of type
kan leiden tot een onjuiste systeemwerking
of sensorschade. Wielen van andere ma-
kelij kunnen schade aan de sensors ver-
oorzaken. Gebruik geen bandenafdich-
tingsmiddelen of balansgewichtjes die u
later koopt als het voertuig is uitgerust met
een TPMS omdat dit schade aan de sen-
sors kan veroorzaken.
• Plaats na het controleren of aanpassen van
de bandenspanning altijd de ventieldop te-
rug. Dit voorkomt het binnentreden van
vocht en vuil in het ventiel, waardoor de
bandenspanning nadelig wordt beïnvloed. OPMERKING:

Het TPM-systeem is niet bedoeld als ver-
vanging voor normaal onderhoud en
waarschuwt niet bij andere problemen
met de band.
• Het TPM-systeem mag niet worden ge-
bruikt als bandenspanningsmeter bij het
aanpassen van de bandenspanning.
• Als u met een ruim onvoldoende opge-
pompte band rijdt, raakt de band overver-
hit en kan een klapband optreden. Een te
lage bandenspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert de levens-
duur van de band en kan het rij- en rem-
gedrag van de auto nadelig beïnvloeden.
• TPMS is geen vervanging voor het juiste
bandenonderhoud en het is de verant-
woordelijkheid van de bestuurder om de
juiste bandenspanning te handhaven met
behulp van een nauwkeurige manometer,
ook wanneer de bandenspanning nog niet
laag genoeg is om het bericht TIRE LOW
PRESSURE (lage bandenspanning) op te
roepen. •
Het TPM-systeem registreert altijd de wer-
kelijke bandenspanning, ook als die span-
ning onder invloed van de verschillen in
seizoenstemperatuur verandert.
BasissysteemHet bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
maakt gebruik van draadloze technologie met
op de velg gemonteerde elektronische sensors
die het spanningsniveau meten. De sensors,
die bij de ventielsteel op de velgen zijn gemon-
teerd, sturen informatie over de bandenspan-
ning naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is zeer belangrijk dat u de spanning van
al uw banden regelmatig controleert en de
banden op de juiste spanning houdt.
De TPMS bestaat uit de volgende onderdelen:
•Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Bandenspanningsverklikker
289

Page 294 of 416

Bij een lage bandenspanning van een reserve-
band zal het TPM-verklikkerlicht niet gaan
branden, verschijnt geen waarschuwing op het
display en zal geen waarschuwingssignaal
klinken.Het TPM-verklikkerlicht brandt in de
instrumentgroep, de melding “TIRE
LOW PRESSURE” (lage bandenspan-
ning) wordt gedurende 5 seconden op
het display weergegeven en er klinkt een ge-
luidssignaal, wanneer de bandenspanning in
een of meer van de vier in gebruik zijnde wielen
te laag wordt. Als dit gebeurt, dient u direct te
stoppen en de spanning van alle banden te
controleren. Breng de banden op de spanning
die in de bandenspanningstabel staat vermeld.
Het systeem wordt automatisch bijgewerkt en
het TPM-verklikkerlicht dimt zodra de nieuwe
bandenspanning is ontvangen. Het kan soms
nodig zijn ca. 20 minuten te rijden met een
snelheid boven de 24 km/u voordat het sys-
teem de spanning registreert.
Het TPM-verklikkerlicht knippert gedurende
75 seconden en blijft daarna continu branden
wanneer een systeemstoring is geconstateerd.
Daarnaast wordt, bij detectie van een systeem- storing, gedurende ongeveer 5 seconden de
melding “SERVICE TPM SYSTEM” (onderhoud
bandenspanningssysteem) weergegeven en
klinkt een waarschuwingssignaal. Als de con-
tactsleutel wordt omgedraaid, herhaalt dit zich,
als de systeemfout nog steeds bestaat. Het
verklikkerlicht voor lage bandenspanning dimt
wanneer de storing is opgeheven. Een sys-
teemfout kan optreden in de volgende omstan-
digheden:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde radio-
frequenties afgeven als de TPM-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die
men later aanbrengt waardoor de radiogolfsig-
nalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de
wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het
voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn
uitgerust met TPM-sensors.
OPMERKING:
De bandenspanning van het reservewiel
wordt niet bewaakt. Het TPMS kan de ban-
denspanning niet controleren. Wanneer u
een wiel vervangt door een reservewiel met
een bandenspanning beneden de waarschu-
wingslimiet, zal bij het eerstvolgende in-
schakelen van de ontsteking een geluidssig-
naal klinken, in de instrumentgroep zal de
melding “TIRE LOW PRESSURE” (lage ban-
denspanning) verschijnen en het TPM-
verklikkerlicht zal branden. Nadat u 20 minu-
ten lang sneller dan 25 km/h heeft gereden,
begint het verklikkerlicht voor lage banden-
spanning gedurende 75 seconden te knippe-
ren en blijft daarna continu branden. Daar-
naast wordt de melding “SERVICE TPM
SYSTEM” (onderhoud bandenspannings-
systeem) weergegeven. Bij elk volgend op-
nieuw inschakelen van de ontsteking klinkt
een geluidssignaal, wordt de melding “SER-
VICE TPM SYSTEM” weergegeven en knip-
pert het TPM-verklikkerlicht gedurende
75 seconden om vervolgens continu te blij-
ven branden. Zodra de wegband is gerepa-
reerd of vervangen en op de auto wordt
290

Page 295 of 416

gemonteerd in plaats van de thuiskomer,
wordt het systeem automatisch bijgewerkt
en dooft het waarschuwingslampje voor
lage bandenspanning, mits alle vier actieve
wegbanden de juiste spanning hebben. Het
is mogelijk dat u eerst ongeveer 20 minuten
met een snelheid boven de 24 km/u moet
rijden, voordat het TPMS-systeem deze in-
formatie ontvangt.
Premium System – Indien aanwezigHet bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
maakt gebruik van draadloze technologie met
op de velg gemonteerde elektronische sensors
die het spanningsniveau meten. De sensors,
die bij de ventielsteel op de velgen zijn gemon-
teerd, sturen informatie over de bandenspan-
ning naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is zeer belangrijk dat u de spanning van
al uw banden regelmatig controleert en de
banden op de juiste spanning houdt.
Het bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
bestaat uit de volgende onderdelen:
•Ontvangstmodule •
Vier bewakingssensors bandenspanning
• Bandenspanningsverklikker
• Verschillende boodschappen van het sys-
teem voor het volgen van de bandenspan-
ning, die verschijnen op het scherm van het
Elektronische Voertuiginformatiecentrum
(EVIC)
Waarschuwing voor lage spanning van het
bandenspanningscontrolesysteem
Wanneer in een of meerdere van de vier in
gebruik zijnde wielen een lage bandenspan-
ning geconstateerd wordt, zal het TPM-
verklikkerlicht gaan branden, klinkt een ge-
luidssignaal en in het EVIC verschijnt
gedurende minimaal vijf seconden de melding
“Low Tire Pressure” (lage bandenspanning) en
een grafische weergave van de bandenspan-
ning(en) waarbij de banden met lage spanning
knipperen. Raadpleeg voor meer informatie:
Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)
onder De functies op uw dashboard.
OPMERKING:
Uw systeem kan opgezet worden zodat het
de druk aangeeft in PSI, kPA of BAR. Als er een lage bandenspanning optreedt in
één van de vier banden, moet u zo snel moge-
lijk stoppen en de opblaasdruk van de band of
banden die op de grafische weergave
knippe-
ren op de voor de auto aanbevolen koude
bandenspanning brengen. Het systeem wordt
automatisch bijgewerkt, de grafische weer-
gave met de spanningswaarde(n) knippert
(knipperen) niet meer en het bericht (de be-
richten) Lage bandenspanning gaat (gaan) uit
zodra de nieuwe bandenspanning is doorge-
geven. Het kan soms nodig zijn ca. 20 minuten
te rijden met een snelheid boven de 24 km/u
voordat het systeem de spanning registreert.
291

Page 296 of 416

Waarschuwing ONDERHOUD TPM-
SYSTEEM
Wanneer een systeemstoring gedetecteerd is,
zal het TPM-verklikkerlicht gedurende 75 se-
conden knipperen en vervolgens continu bran-
den. Daarnaast zal een geluidssignaal klinken.
Op het EVIC verschijnt de melding “SERVICE
TPM SYSTEM” (onderhoud TPM-systeem). Dit
bericht wordt gevolgd door een beeldweer-
gave met--in plaats van de spanningswaar-
de(n) en geeft aan welke controlesensor voor
de bandenspanning niet naar behoren werkt.
OPMERKING:
Uw systeem kan opgezet worden zodat het
de druk aangeeft in PSI, kPA of BAR. Als de contactsleutel wordt omgedraaid, her-
haalt dit zich, als de systeemfout nog steeds
bestaat. Wanneer de systeemfout is opgehe-
ven, knippert het TPM-verklikkerlicht niet meer,
wordt de melding
SERVICE TPM-SYSTEM niet
meer weergegeven en wordt de spannings-
waarde weergegeven in plaats van de lig-
gende streepjes. Een systeemfout kan optre-
den in de volgende omstandigheden:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde radio-
frequenties afgeven als de TPM-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die
men later aanbrengt waardoor de radiogolfsig-
nalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de
wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het
voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn
uitgerust met TPM-sensors.
Ook bij detectie van een systeemstoring welke
mogelijk veroorzaakt wordt door een onjuiste
sensor, knippert het TPM-verklikkerlicht gedu- rende 75 seconden om vervolgens continu te
branden. In het EVIC verschijnt de melding
SERVICE TPM SYSTEM
(onderhoud banden-
spanningssysteem). In dit geval wordt het be-
richt SERVICE TPM SYSTEM (onderhoud
TPM-systeem) gevolgd door de weergave van
een symbool, terwijl de spanningswaarden nog
steeds getoond worden. Dit geeft aan dat de
spanningswaarden nog steeds worden door-
gestuurd door de TPM-sensors. Het systeem
behoeft echter nog steeds onderhoud zolang
de melding SERVICE TPM SYSTEM (onder-
houd TPM-systeem) wordt weergegeven.
OPMERKING:
De bandenspanning van het reservewiel
wordt niet bewaakt. Het TPMS kan de ban-
denspanning niet controleren. Wanneer u
een wiel met een bandenspanning onder de
waarschuwingslimiet vervangt door het re-
servewiel, zal bij het eerstvolgende inscha-
kelen van de ontsteking een geluidsignaal
klinken, blijft het EVIC nog steeds de mel-
ding voor lage bandenspanning weergeven
en het symbool voor de spanningswaarde
zal knipperen. Nadat met het voertuig gedu-
rende 20 minuten sneller dan 24 km/h gere-
292

Page 297 of 416

den is, knippert het TPM-verklikkerlicht ge-
durende 75 seconden om vervolgens
continu te branden. Het EVIC toont de mel-
ding “SERVICE TPM SYSTEM(onderhoud
TPM-systeem) en daarna liggende streepjes
(- -) in plaats van de spanningswaarde. Bij
elk volgend inschakelen van de ontsteking,
klinkt een geluidssignaal, knippert het TPM-
verklikkerlicht gedurende 75 seconden en
blijft vervolgens continu branden en geeft
het EVIC de melding SERVICE TPM SYS-
TEM (onderhoud TPM-systeem) weer ge-
volgd door liggende streepjes (- -) in plaats
van de spanningswaarde. Zodra de oor-
spronkelijke autoband is gerepareerd of ver-
vangen en op de auto is gemonteerd in
plaats van de reserveband, wordt het TPMS
automatisch bijgewerkt.
Bovendien verschijnt er op het EVIC een sym-
bool met de nieuwe spanningswaarde i.p.v. de
streepjes (- -), zolang tenminste de spanning
van alle vier gebruikte autobanden niet onder
de waarschuwingsgrens valt. Het is mogelijk
dat u eerst ongeveer 20 minuten met een
snelheid boven de 24 km/u moet rijden, voordat
het TPMS-systeem deze informatie ontvangt.Buiten werking stellen van het
TPMS
Het TPMS kan buiten werking worden gesteld
als alle vier wiel- en bandsets (autobanden)
worden vervangen met wiel- en bandsets die
geen TPM-sensors hebben, zoals wanneer
winterbanden op de auto worden gezet. Om
het TPMS buiten werking te stellen, moeten
eerst alle vier wiel- en bandsets (autobanden)
worden vervangen met banden die niet voor-
zien zijn van bandenspanningssensors (TPM-
sensors). Rijd daarna 20 minuten lang met een
snelheid van meer dan 24 km/uur. Het TPMS
geeft een geluidssignaal, het TPM-
verklikkerlicht knippert gedurende 75 secon-
den en brandt daarna continu en het Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) geeft
de melding “SERVICE TPM SYSTEM” (onder-
houd TPM-systeem) weer en vervolgens lig-
gende streepjes (--) in plaats van de span-
ningswaarden. Vanaf het eerstvolgende
inschakelen van de ontsteking, zal het TPMS
geen geluidssignaal meer laten horen en geen
melding “SERVICE TPM SYSTEM” meer tonen in het EVIC. De liggende streepjes (--) blijven
echter de plaats innemen van de spannings-
waarden.
Om het TPMS weer in werking te stellen moeten
alle vier banden- en wielenstellen (wegbanden)
weer vervangen worden met banden die voor-
zien zijn van TPM-sensors. Rijd daarna maxi-
maal 20 minuten lang met een snelheid van
meer dan 24 km/uur. Het TPMS geeft een
geluidssignaal, het TPM-verklikkerlampje knip-
pert gedurende 75 seconden en dooft vervol-
gens. Het Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC) toont de melding “SERVICE TPM
SYSTEM” (onderhoud TPM-systeem). Het EVIC
geeft ook de spanningswaarden weer in plaats
van de liggende streepjes. De volgende keer
dat de auto wordt gestart, wordt het bericht
SERVICE TPM SYSTEM
(ONDERHOUD TPM-
SYSTEEM) niet meer weergegeven, als er ten-
minste geen systeemfout aanwezig is.
Algemene informatieDe afstandsbediening en signaalontvangers
werken op een draaggolffrequentie van
433,92 MHz, zoals is voorgeschreven in de EU.
Deze apparatuur moet zijn gecertificeerd con-
form de specifieke regelgeving in elk land. Er
293

Page 298 of 416

gelden twee normen: ETS (European Telecom-
munication Standard) 300–220, van toepassing
in de meeste landen, en de Duitse richtlijn BZT
225Z125, die steunt op de norm ETC 300–220,
maar daarnaast nog enkele specifieke bepalin-
gen heeft. De overige bepalingen worden ver-
meld in de Europese Richtlijn 95/56/EC, Bijlage
VI. De apparatuur moet voldoen aan de vol-
gende voorwaarden:
•De apparatuur mag geen hinderlijke storin-
gen veroorzaken.
• De apparatuur moet eventuele ontvangen
storingen kunnen verwerken, inclusief storin-
gen die kunnen leiden tot een foutieve wer-
king.
BRANDSTOFVEREISTEN —
BENZINEMOTOREN
3,6l-motor
Deze motoren voldoen aan alle emissie-eisen
en hebben een laag brandstofverbruik en bie-
den optimale rijeigenschappen als u hoog-
waardige loodvrije benzine met een minimum
octaangehalte van 91 gebruikt. Het gebruik
van superbenzine wordt afgeraden, omdat dit voor deze motoren geen voordelen ten op-
zichte van normale benzine biedt.
5,7-liter motorDeze motoren voldoen aan alle voorschriften
over uitlaatgassen en bieden een uitstekend
brandstofverbruik en prestatievermogen als
hoogwaardige, loodvrije benzine met een oc-
taangehalte van 91 tot 95 wordt getankt. Voor
optimale prestaties wordt het gebruik van oc-
taan 95 aangeraden. Het gebruik van super-
benzine wordt afgeraden, omdat dit voor deze
motoren geen voordelen ten opzichte van nor-
male benzine biedt.
Licht detoneren (pingelen) bij lage motortoe-
rentallen is niet schadelijk voor uw motor. Aan-
houdend zwaar detoneren (pingelen) bij hoge
motortoerentallen kan echter wel schade ver-
oorzaken waardoor onmiddellijk onderhoud is
geboden. Benzine van slechte kwaliteit kan
problemen veroorzaken zoals slecht starten,
afslaan en haperen van de motor. Als u last
heeft van dergelijke storingen, probeer dan
eerst een ander merk benzine voordat u con-
tact opneemt met uw dealer.
Meer dan 40 automobielfabrikanten overal ter
wereld hebben uniforme specificaties opge-
steld voor de kwaliteit van brandstoffen (het
Worldwide Fuel Charter oftewel het WWFC).
Deze specificaties definiëren de noodzakelijke
eigenschappen voor de optimale emissiewaar-
den, prestaties en duurzaamheid van uw auto.
De fabrikant adviseert het gebruik van brand-
stoffen die voldoen aan de bepalingen van het
WWFC, indien verkrijgbaar.
Gebruik steeds loodvrije benzine met het juiste
octaangehalte, waaraan reinigingsmiddelen en
additieven voor corrosiepreventie en stabiliteit
zijn toegevoegd. Het gebruik van benzine met
deze additieven heeft een gunstige invloed op
het brandstofverbruik, verlaagt de emissie-
waarden en verbetert de levensduur en de
prestaties.
Benzine van slechte kwaliteit kan problemen
veroorzaken als slecht starten, afslaan en ha-
peren van de motor. Als u last heeft van derge-
lijke storingen, probeer dan eerst een ander
merk benzine voordat u contact opneemt met
uw dealer.
294

Page 299 of 416

Methanol
Methanol (methyl- of houtalcohol) wordt in uit-
eenlopende concentraties gemengd met lood-
vrije benzine. Er zijn brandstoffen op de markt
die 3% of meer methanol bevatten, samen met
andere alcoholsoorten aangeduid als cosol-
vents. Voor problemen die het gevolg zijn van
gebruik van methanol/benzine of E-85 ethanol-
mengsels aanvaardt de fabrikant geen aanpra-
kelijkheid. Hoewel MTBE een zuurstofverbin-
ding op basis van methanol is, heeft het niet de
negatieve effecten van methanol.
LET OP!
Gebruik GEEN benzine die methanol of etha-
nol E-85 bevat. Het gebruik van deze meng-
sels kan start- en bestuurbaarheidsproblemen
veroorzaken en schade toebrengen aan kri-
tieke onderdelen van het brandstofsysteem.
Ethanol
De fabrikant adviseert het gebruik van brand-
stoffen die niet meer dan 10% ethanol bevat-
ten. Door uw brandstof te kopen bij een pomp-
station van een bekend merk beperkt u de kans
dat deze limiet van 10% wordt overschreden of dat u brandstof krijgt met abnormale eigen-
schappen. Het dient eveneens opgemerkt dat
men een toename van het brandstofverbruik
moet verwachten bij gebruik van met ethanol
vermengde brandstoffen omdat ethanol minder
energie afgeeft.
Voor problemen die het gevolg zijn van gebruik
van methanol/benzine of E-85 ethanolmeng-
sels aanvaardt de fabrikant geen verantwoor-
delijkheid. Hoewel MTBE een zuurstofverbin-
ding op basis van methanol is, heeft het niet de
negatieve effecten van methanol.LET OP!
Het gebruik van brandstof met een ethanolge-
halte van meer dan 10% kan motordefecten,
moeilijkheden bij het starten en de bediening
en afbraak van bepaalde stoffen veroorzaken.
Deze nadelige werking kan blijvende schade
aan uw voertuig tot gevolg hebben.
Schonere benzine
Bij de productie van benzine wordt tegenwoor-
dig getracht bij te dragen tot schonere lucht,
vooral in gebieden met ernstige luchtverontrei-
niging. Deze nieuwe mengsels zorgen voor
een schonere verbranding.
De fabrikant steunt deze inspanningen voor
schonere lucht. U kunt hieraan bijdragen door
daar te tanken waar deze benzine verkrijgbaar
is.
MMT in benzine
MMT is een metaaladditief dat mangaan bevat
en in sommige benzinesoorten wordt gemengd
om het octaangehalte te verhogen. Met MMT
vermengde benzine biedt geen prestatievoor-
delen vergeleken bij benzine met hetzelfde
octaangehalte zonder MMT. Met MMT ver-
mengde benzine beperkt de levensduur van
de bougies en de prestaties van het uitlaatsys-
teem op sommige voertuigen. De fabrikant
raadt het gebruik van benzine zonder MMT aan
voor uw voertuig. Het MMT-gehalte van ben-
zine staat mogelijk niet aangegeven op de
benzinepomp en daarom dient u bij uw benzi-
nepomp te informeren of de benzine MMT
bevat.
295

Page 300 of 416

Brandstoftoevoegingen (additieven)
Gebruik steeds loodvrije benzine met het juiste
octaangehalte, waaraan reinigingsmiddelen en
additieven voor corrosiepreventie en stabiliteit
zijn toegevoegd. Het gebruik van benzine met
deze additieven heeft een gunstige invloed op
het brandstofverbruik, verlaagt de emissie-
waarden en verbetert de levensduur en de
prestaties.
Het onoordeelkundig gebruik van reinigings-
middelen voor het brandstofsysteem is beslist
af te raden. Dergelijke stoffen voor het verwij-
deren van harsen en neerslag bevatten vaak
actieve oplosmiddelen of soortgelijke ingre-
diënten. Deze middelen kunnen schade toe-
brengen aan pakkingen en membranen in het
brandstofsysteem.
WAARSCHUWING!
Koolmonoxide (CO) in uitlaatgassen is dode-
lijk. Volg de onderstaande voorzorgsmaatre-
gelen om koolmonoxidevergiftiging te voorko-
men.(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Adem nooit uitlaatgassen in. Deze bevat-
ten namelijk koolmonoxide, een kleurloos
en reukloos gas dat dodelijk kan zijn. Laat
de motor nooit in een gesloten ruimte,
zoals een garage, draaien en blijf nooit
langere tijd in een stilstaande auto met
draaiende motor zitten. Wanneer de auto
langere tijd met draaiende motor buiten
stilstaat, stel uw ventilatiesysteem dan zo-
danig in dat buitenlucht naar binnen wordt
geblazen.
• Regelmatig onderhoud is een prima be-
scherming tegen koolmonoxide. Laat het
uitlaatsysteem altijd controleren wanneer
de auto op een hefbrug wordt gezet. Laat
afwijkende condities direct repareren. Rij in
de tussentijd altijd met de ramen volledig
open.
• Laat de achterklep dicht tijdens het rijden
om te voorkomen dat koolmonoxide en
andere giftige uitlaatgassen in het voertuig
binnentreden.BRANDSTOFVEREISTEN —
DIESELMOTOR
Koop kwaliteitsdieselbrandstof bij een erkende
leverancier. Voor de meeste service het hele
jaar door levert Dieselbrandstof nr. 2, die vol-
doet aan de ASTM-norm D-975 klasse S15,
goede prestaties. Als de auto wordt blootge-
steld aan extreme koude (lager dan -7° C) of
langere tijd gebruikt wordt in omstandigheden
die kouder zijn dan normaal, moet op het
klimaat afgestemde dieselbrandstof nr. 2 wor-
den gebruikt of moet de dieselbrandstof nr. 2
met 50 % dieselbrandstof nr. 1 worden ver-
dund. Dit levert betere bescherming tegen
bevriezing van de brandstof of wasvorming op
de brandstoffilters. Gebruik voor dit voertuig
uitsluitend hoogwaardige diesel welke vol-
doet aan de richtlijnen van EN 590. Meng-
sels van biodiesel welke voldoen aan EN 590
kunnen ook worden toegepast.
296

Page:   < prev 1-10 ... 251-260 261-270 271-280 281-290 291-300 301-310 311-320 321-330 331-340 ... 420 next >