JEEP GRAND CHEROKEE 2015 Instructieboek (in Dutch)

Page 31 of 480

Als u het raam slechts gedeeltelijk wilt openen,
drukt u de raamschakelaar in tot de eerste
klikstand en laat u de schakelaar los wanneer u
het raam wilt stoppen.
Automatische sluitfunctie met
klembeveiliging — alleen bestuurders- of
passagiersportierTrek de raamschakelaar volledig omhoog naar het
tweede drukpunt en laat de schakelaar los. Het
raam wordt dan automatisch volledig gesloten.
Als u tijdens het gebruik van de automatische
sluitfunctie het raam wilt stoppen voordat het
volledig is gesloten, drukt u de schakelaar kort
omlaag.
Wanneer u het raam gedeeltelijk wilt sluiten,
trekt u de raamschakelaar naar het eerste druk-
punt en laat u de schakelaar los wanneer u het
raam wilt laten stoppen.OPMERKING:
Als het raam tijdens het automatisch sluiten
op een obstakel stuit, wordt de bewegings-
richting omgekeerd en wordt het raam weer
volledig geopend. Verwijder in dat geval het
obstakel en trek nogmaals aan de schake-
laar om het raam te sluiten. Tijdens het
automatisch sluiten kunnen schokken van-
wege een slecht wegdek de automatische
omkeringsfunctie tijdens het sluiten onver-
wachts activeren. Als dat gebeurt, trekt u de
schakelaar iets omhoog tot aan het eerste
drukpunt en houdt u de schakelaar vast om
het raam handmatig te sluiten.
WAARSCHUWING!
De obstakeldetectie wordt uitgeschakeld
wanneer het raam bijna gesloten is. Zorg dat
alle eventuele objecten uit de raamopening
zijn verwijderd voordat u het raam sluit.
Raamschakelaars voor automatisch openen
Raamschakelaars voor automatisch sluiten
27

Page 32 of 480

De automatische sluitfunctie resetten
Als de automatische sluitfunctie niet meer
werkt, moet de functie mogelijk worden gereset.
De automatische sluitfunctie resetten:
1. Trek de raambedieningschakelaar omhoogtot het raam volledig gesloten is en houd de
schakelaar vervolgens nog twee seconden
langer vast.
2. Duw de raambedieningschakelaar helemaal omlaag tot het raam volledig geopend is en
houd de schakelaar vervolgens nog twee
seconden langer vast. Raamblokkeerschakelaar
Met de raamblokkeerschakelaar op het portier-
paneel aan de bestuurderszijde kunt u de be-
diening van de portierramen achter blokkeren.
Druk op de raamblokkeerschakelaar om de
bedieningselementen van de portierramen ach-
ter te blokkeren. Druk de raamblokkeerschake-
laar opnieuw in om de werking van de bedie-
ningselementen van de portierramen te
herstellen.
WindgeruisWindgeruis kan worden beschreven als het
gevoel van druk op de oren, vergelijkbaar met
het geluid van een helikopter. U ervaart dit
windgeruis mogelijk wanneer de ramen zijn
geopend of wanneer het zonnedak (indien aan-
wezig) geheel of gedeeltelijk is geopend. Dit is
een normaal verschijnsel, dat tot een minimum
kan worden beperkt. Als u last heeft van wind-
geruis bij geopende achterramen, open dan ook
de voorramen om het effect te verminderen.
Wanneer sprake is van windgeruis bij geopend
zonnedak, verstel dan de zonnedakopening om
het effect tot een minimum te beperken.ACHTERKLEPAchterklep ontgrendelen/openen
De ontgrendelfunctie voor de achterklep van
Passive Entry is ingebouwd in de elektronische
ontgrendeling van de achterklep. Met een gel-
dige afstandsbediening met Passive Entry bin-
nen 1,0 m (3 ft) van de achterklep drukt u op de
elektronische ontgrendeling van de achterklep
om deze in één vloeiende beweging te openen.
Raamblokkeerschakelaar
28

Page 33 of 480

OPMERKING:
AlsUnlock All Doors 1st Press (alle portie-
ren ontgrendelen met één druk op de ont-
grendelknop) is geprogrammeerd in instel-
lingen Uconnect®, worden alle portieren
ontgrendeld wanneer u de elektronische
ontgrendeling van de achterklep indrukt. Als
Unlock Driver Door 1st press (bestuur-
dersportier ontgrendelen met één druk op
de ontgrendelknop) is geprogrammeerd in
instellingen Uconnect®, wordt de achterklep
ontgrendeld wanneer u de elektronische
ontgrendeling van de achterklep indrukt.
Raadpleeg de paragraaf Uconnect®in het
hoofdstuk Het instrumentenpaneel voor
meer informatie hierover.
Achterklep vergrendelen
Met een geldige afstandsbediening met Pas-
sive Entry binnen 1,0 m (3 ft) van de achterklep
drukt u op de vergrendelknop met Passive
Entry die zich rechts naast de elektronische
ontgrendeling van de achterklep bevindt. OPMERKING:
De ontgrendelfunctie voor de achterklep is
ingebouwd in de elektronische ontgrende-
ling van de achterklep.
WAARSCHUWING!
Wanneer u met een geopende achterklep
rijdt, kunnen giftige uitlaatgassen in de auto
belanden. Deze gassen kunnen schadelijk
zijn voor u en uw passagiers. Rijd alleen met
gesloten achterklep.Elektrisch bediende achterklep —
indien aanwezig
De elektrisch bediende achterklep
kan worden geopend door de elek-
tronische ontgrendeling van de
achterklep in te drukken (raad-
pleeg de paragraaf
"Keyless Enter-
N-Go™" in het hoofdstuk "Uw
auto") of door op de achterklepknop op de
afstandsbediening te drukken. Druk tweemaal
binnen vijf seconden op de achterklepknop op
de afstandsbediening om de elektrisch be-
diende achterklep te openen. Nadat de achter-
klep is geopend, kunt u deze sluiten door nog-
maals binnen vijf seconden twee keer op de
knop te drukken.
Locatie van de Passive Entry/vergrendelknop1 - Elektronische ont-
grendeling van de ach-
terklep 2 - Locatie van de ver-
grendelknop
29

Page 34 of 480

De elektrisch bediende achterklep kan ook wor-
den geopend of gesloten door op de achterklep-
knop op de dakconsole voorin te drukken, of
kan worden gesloten door op de achterklep-
knop in het bekledingspaneel linksachter, vlak-
bij de opening van de achterklep, te drukken.
Door eenmaal op de achterklepknop in het
bekledingspaneel linksachter te drukken gaat
alleen de achterklep dicht. Deze knop kan niet
worden gebruikt om de achterklep te openen.
Als u tweemaal op de achterklepknop van de
afstandsbediening drukt, knipperen de richting-
aanwijzers tweemaal om aan te geven dat de
achterklep wordt geopend of gesloten (indien
Flash Lamps with Lock (Verlichting knippert bij
vergrendelen) is ingeschakeld in de instellingen
van Uconnect®) en klinken de pieptonen van de
achterklep. Raadpleeg de paragraaf
"Uconnect®"in het hoofdstuk "Het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie hierover. OPMERKING:

In geval van een onderbreking in de elek-
trische voeding naar de achterklep kan
een noodontgrendeling van de achter-
klepvergrendeling worden gebruikt om de
achterklep te openen. Toegang tot de
noodontgrendeling van de achterklepver-
grendeling wordt verkregen via een klikaf-
dekking in het bekledingspaneel van de
achterklep.
 Als de achterklep gedurende een lange
tijd geopend blijft, kan het noodzakelijk
zijn de achterklep handmatig te sluiten
om de werking van de elektrisch bediende
achterklep terug te stellen.
WAARSCHUWING!
Tijdens het elektrisch bedienen bestaat er
risico van letsel of materiële schade. Zorg
ervoor dat de baan van de elektrisch be-
diende achterklep vrij is van obstakels. Con-
troleer voordat u gaat rijden of de achterklep
is gesloten en vergrendeld. OPMERKING:

De knoppen voor de elektrisch bediende
achterklep werken niet wanneer het voer-
tuig in een versnelling staat of de rijsnel-
heid hoger is dan 0 km/u (0 mph).

De elektrische bediening van de achterklep
werkt niet bij temperaturen onder 30 °C
( 22 °F) of boven 65 °C (150 °F). Verwijder
eventueel sneeuw of ijs vanaf de achterklep
voordat u op een schakelaar voor de elek-
trisch bediende achterklep drukt. Wanneer een of ander obstakel de elek-
trisch bediende achterklep hindert bij het
openen of sluiten, beweegt de klep auto-
matisch in de omgekeerde richting, als
het obstakel voldoende weerstand biedt.
 Aan de zijkanten van de achterklep zijn
beknellingsensoren aangebracht. Wan-
neer er lichte druk op deze strips wordt
uitgeoefend, beweegt de achterklep terug
naar de geopende stand.
 De elektrisch bediende achterklep moet in
de volledig geopende stand staan om de
sluitknop voor de achterklep in het
30

Page 35 of 480

bekledingspaneel linksachter, vlakbij de
opening van de achterklep, te laten wer-
ken. Als de achterklep niet volledig ge-
opend is, drukt u twee keer op de achter-
klepknop op de sleutelhouder om de
achterklep volledig te openen, en daarna
drukt u er twee keer op om de achterklep
te sluiten.
 Als de elektronische ontgrendeling van
de achterklep wordt ingedrukt terwijl de
elektrisch bediende achterklep wordt ge-
sloten, beweegt de achterklep terug naar
de volledig geopende stand.
 Als de elektronische ontgrendeling van
de achterklep wordt ingedrukt terwijl de
elektrisch bediende achterklep wordt ge-
opend, wordt de achterklepmotor uitge-
schakeld zodat de achterklep handmatig
kan worden bediend.
 Als de elektrisch bediende achterklep tij-
dens eenzelfde beweging op meerdere
obstakels stuit, stopt het systeem auto-
matisch en moet de achterklep handmatig
worden geopend of gesloten. 
Als de elektrisch bediende achterklep
wordt gesloten en u het voertuig in een
versnelling zet, gaat de achterklep door
met elektrisch sluiten. De beweging van
het voertuig kan echter leiden tot de de-
tectie van een obstakel.
WAARSCHUWING!
Wanneer u met een geopende achterklep
rijdt, kunnen giftige uitlaatgassen in de
auto belanden. Deze gassen kunnen
schadelijk zijn voor u en uw passagiers.
Rijd alleen met gesloten achterklep.
 Wanneer u met open achterklep moet rij-
den, zorg er dan voor dat alle ramen
gesloten zijn en dat de aanjager van de
klimaatregeling in een hoge stand staat.
Schakel de recirculatiestand niet in.
VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR
INZITTENDENEen zeer belangrijke veiligheidsvoorziening in
uw auto zijn de beveiligingssystemen voor inzit-
tenden:
 Veiligheidsgordelsystemen
 Airbagsystemen
 Extra actieve hoofdsteunen
 KinderzitjesBelangrijke veiligheidsmaatregelenLees de informatie in dit hoofdstuk aandachtig
door. Hierin wordt uitgelegd hoe u het beveili-
gingssysteem voor inzittenden op de juiste
wijze gebruikt om uw passagiers en uzelf opti-
maal te beschermen.
Hier volgen enkele eenvoudige adviezen om
het risico op letsel door een geactiveerde airbag
te verminderen:
1. Kinderen van 12 jaar en jonger moeten altijd
goed vastgegespt op een auto met een
achterbank worden vervoerd.
31

Page 36 of 480

2. Wanneer een kind van 2 tot 12 jaar (niet ineen tegen de rijrichting geplaatst kinderzitje)
op de passagiersstoel moet worden ver-
voerd, schuif dan de stoel zo ver mogelijk
naar achteren en gebruik het geschikte type
kinderzitje. (Raadpleeg "Kinderzitjes")
3. Kinderen die niet groot genoeg zijn om de veiligheidsgordel op de juiste wijze te dragen
(raadpleeg het hoofdstuk over kinderzitjes)
moeten veilig op de achterbank worden ver-
voerd in een kinderzitje of op een zitverho-
ger. Oudere kinderen die geen kinderzitje of zitverhoger gebruiken, horen in een auto op
de achterbank te zitten en de veiligheidsgor-
del te dragen.
4. Sta nooit toe dat kinderen de schoudergor- del onder de arm door dragen of achter de
rug langs laten lopen.
5. Lees de instructies bij het kinderzitje, om er zeker van te zijn dat u het zitje op de juiste
manier gebruikt.
6. Alle inzittenden moeten te allen tijde hun driepuntsveiligheidsgordel op de juiste wijze
dragen.
7. Schuif de stoelen van bestuurder en voor- passagier zo ver naar achteren als praktisch
mogelijk is, zodat de geavanceerde frontair-
bags ruimte hebben om te kunnen worden
opgeblazen.
8. Leun niet tegen het portier of het raam. Als de auto is uitgerust met zijairbags, worden
die tijdens een aanrijding krachtig opgebla-
zen in de ruimte tussen u en het portier
waardoor u verwond kunt raken. 9.
Indien het airbagsysteem in deze auto aange-
past moet worden aan een invalide, neem dan
contact op met de klantenservice. De telefoon-
nummers worden vermeld in het hoofdstuk
"Als u gebruik wilt maken van klantenservice ".WAARSCHUWING!
Plaats nooit een naar achter gericht kin-
derzitje voor een airbag. Als de geavan-
ceerde frontairbag aan de passagierszijde
wordt opgeblazen, kan een kind van 12 of
jonger, maar ook een kind in een kinder-
zitje tegen de rijrichting in, ernstig of zelfs
dodelijk letsel oplopen.
 Gebruik alleen een naar achter gericht
kinderzitje in een auto met achterbank.VeiligheidsgordelsystemenDraag altijd de veiligheidsgordels, ook tijdens
korte ritten, ook al bent u een ervaren bestuur-
der. Een andere bestuurder kan fouten maken
en een aanrijding veroorzaken waarbij u betrok-
ken raakt. Dit kan ver van huis gebeuren, maar
ook in uw eigen straat.
Waarschuwingslabel op zonneklep voorpassagier
32

Page 37 of 480

Onderzoek heeft aangetoond dat veiligheids-
gordels levens redden en bij ongevallen de
ernst van het letsel kunnen verminderen. Zeer
ernstig letsel komt voor als personen uit de auto
worden geslingerd. Veiligheidsgordels voorko-
men dit en verminderen de kans op letsel door
aanraking met de binnenkant van de auto.
Iedere inzittende van een motorvoertuig hoort
te allen tijde een veiligheidsgordel te dragen.
Geavanceerd
autogordelwaarschuwingssysteem
(BeltAlert®)BeltAlert® is een voorziening die de bestuur-
der en voorpassagier (indien BeltAlert® voor de
voorpassagier aanwezig is) eraan herinnert de
veiligheidsgordel vast te gespen. De functie is
actief wanneer de contactschakelaar in de
stand START of ON/RUN staat. Als de veilig-
heidsgordel van de bestuurder of voorpassagier
niet is vastgegespt, gaat het waarschuwings-
lampje voor de veiligheidsgordels branden tot-
dat beide gordels vóór zijn vastgegespt.
De BeltAlert® waarschuwingscyclus begint
wanneer de auto een snelheid van meer dan
8 km/u (5 mph) bereikt: het waarschuwings-
lampje voor de veiligheidsgordels knippert en er klinkt een geluidssignaal met tussenpozen.
Wanneer de cyclus is gestart, wordt deze volle-
dig afgewerkt of gestopt wanneer de desbetref-
fende veiligheidsgordels zijn vastgegespt. Na-
dat de cyclus is voltooid, blijft het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor-
dels branden totdat de desbetreffende veilig-
heidsgordels zijn vastgegespt. De bestuurder
behoort alle overige inzittenden erop te wijzen
hun veiligheidsgordels vast te gespen. Als een
veiligheidsgordel vóór niet is vastgegespt bij
een snelheid hoger dan 8 km/u (5 mph), geeft
BeltAlert® zowel een geluidssignaal als een
visuele aanduiding weer.
BeltAlert® voor de voorstoel aan passagiers-
zijde is niet actief wanneer er niemand in de
stoel zit. BeltAlert® kan worden geactiveerd
wanneer zich op de voorstoel aan passagiers-
zijde een dier of zwaar voorwerp bevindt of
wanneer de stoel is neergeklapt (indien deze
voorziening aanwezig is). Het wordt aanbevo-
len huisdieren aangelijnd, of in een met de
veiligheidsgordels bevestigde reismand, op de
achterbank (indien aanwezig) te vervoeren en
bagage goed op te bergen.
BeltAlert® kan door uw erkende dealer worden
in- en uitgeschakeld. Chrysler Group LLC raadt
het uitschakelen van BeltAlert® af.
OPMERKING:
Als BeltAlert® is uitgeschakeld, blijft het
waarschuwingslampje voor de veiligheids-
gordels branden zolang de bestuurdersgor-
del of de gordel van de voorpassagier (in-
dien uitgerust met BeltAlert®) niet zijn
vastgegespt.
Driepuntsgordels
Alle zitplaatsen in uw auto zijn uitgerust met
driepuntsgordels.
Het oprolmechanisme blokkeert alleen bij nood-
stops of aanrijdingen. Daardoor kan het schou-
derdeel van de veiligheidsgordel onder normale
omstandigheden vrij bewegen. Bij een aanrij-
ding wordt de veiligheidsgordel echter geblok-
keerd om het risico te beperken dat u in aanra-
king komt met de binnenzijde van de auto of uit
de auto wordt geslingerd.
33

Page 38 of 480

WAARSCHUWING!
Als u alleen op de airbags vertrouwt, kan
dit bij een aanrijding leiden tot ernstig
letsel. De airbags werken in combinatie
met uw veiligheidsgordel om u op de juiste
wijze te beschermen. Bij sommige aanrij-
dingen worden de airbags niet opgebla-
zen. Draag uw veiligheidsgordel altijd, ook
als uw auto is uitgerust met airbags.
 Bij een aanrijding bestaat het risico dat u
en uw passagiers aanmerkelijk ernstiger
letsel oplopen wanneer de veiligheidsgor-
dels niet op de juiste wijze worden gedra-
gen. U kunt in aanraking komen met de
binnenkant van uw auto of met andere
passagiers of uit de auto worden geslin-
gerd. Zorg altijd dat u en uw passagiers in
de auto de veiligheidsgordels op de juiste
wijze dragen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
 Het is gevaarlijk om tijdens het rijden per-
sonen te vervoeren in de laadruimte. Bij
een ongeval lopen personen in deze
ruimte een groter risico op ernstig of dode-
lijk letsel.
 Vervoer geen personen in een ruimte van
de auto die niet is voorzien van stoelen en
veiligheidsgordels.
 Zorg dat iedereen in uw auto op een stoel
zit en op de juiste wijze de veiligheidsgor-
del draagt.
 Als uw veiligheidsgordel niet correct
draagt, kan dit leiden tot veel zwaarder
letsel bij aanrijdingen. U kunt inwendig
letsel oplopen of zelfs onder de gordel
door glijden. Volg deze instructies om uw
gordel veilig te dragen en uw passagiers te
beschermen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
Een veiligheidsgordel mag nooit door twee
personen tegelijk worden gebruikt. De
twee personen kunnen dan tijdens een
aanrijding met een klap tegen elkaar ko-
men en elkaar zo ernstig verwonden. Ge-
bruik nooit een driepuntsgordel of een
heupgordel voor meer dan één persoon,
ongeacht de lengte van de personen.
 Een heupgordel die te hoog wordt gedra-
gen, kan het risico van letsel bij een aan-
rijding vergroten. De krachten op de gordel
worden dan niet opgevangen via de sterke
heupbeenderen en het bekken, maar via
de buik. Draag het heupdeel van de gordel
altijd zo laag mogelijk en zorg dat de
gordel strak zit.
(Vervolgd)
34

Page 39 of 480

WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
Een verdraaide gordel biedt mogelijk on-
voldoende bescherming. Bij een aanrijding
kan de gordel dan zelfs snijwonden ver-
oorzaken. Zorg ervoor dat de veiligheids-
gordel plat tegen het lichaam aan ligt,
zonder verdraaiing. Als u een van de gor-
dels in uw auto niet meer recht krijgt,
bezoek dan onmiddellijk uw erkende dea-
ler om het defect te laten verhelpen.
 Een veiligheidsgordel waarvan de gesp in
de verkeerde sluiting is bevestigd, biedt
onvoldoende bescherming. Het heupge-
deelte valt dan mogelijk te hoog over uw
lichaam, waardoor inwendig letsel kan
worden veroorzaakt. Gesp uw gordel altijd
vast in de gespsluiting direct naast u.
 Een te losse veiligheidsgordel biedt onvol-
doende bescherming. Tijdens een nood-
stop kunt u te ver naar voren bewegen,
waardoor er een grotere kans is op letsel.
Zorg dat de gordel nauw aansluit.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
 Het is gevaarlijk een veiligheidsgordel on-
der de arm door te dragen. Uw lichaam
kan bij een aanrijding dan hard in aanra-
king komen met de binnenzijde van de
auto, waardoor het risico van hoofd- en
nekletsel toeneemt. Als de gordel onder de
arm wordt gedragen, kan inwendig letsel
ontstaan. De ribben zijn niet zo sterk als de
schouderbotten. Draag de gordel altijd
over uw schouder, zodat de sterkte botten
van uw lichaam de klap opvangen bij een
aanrijding.
 Een schoudergordel die achter uw rug is
geplaatst, biedt geen enkele bescherming
bij een aanrijding. Als u de schoudergordel
niet draagt, is bij een aanrijding de kans op
hoofdletsel groter. Het heup- en schouder-
gedeelte van de gordel behoren samen te
worden gebruikt.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
 Een gerafelde of ingescheurde gordel kan
bij een aanrijding doormidden scheuren,
waardoor u niet langer beschermd bent.
Controleer de autogordels regelmatig op
scheuren, rafels en losse delen. Laat be-
schadigde onderdelen onmiddellijk ver-
vangen. Demonteer of wijzig de veilig-
heidsgordels niet. De gordelsystemen
moeten na een aanrijding worden vervan-
gen.
Gebruiksinstructies voor driepuntsgordels
1. Stap in de auto en sluit het portier. Ga tegen de leuning zitten en stel de stoel in.
2. De gesp van de veiligheidsgordel bevindt zich boven de rugleuning van de voorstoel
en naast uw arm en op de achterbank (voor
auto’s met een achterbank). Pak de gordel-
gesp en trek de autogordel uit. Schuif de
gesp zo ver als nodig is over de gordelband,
zodat de veiligheidsgordel over uw heupen
valt.
35

Page 40 of 480

3. Wanneer de veiligheidsgordel lang genoegis, plaatst u de gesp in de gespsluiting tot u
een ’klik’ hoort. 4. Plaats de heupgordel, zodat hij nauw aan-
sluit en laag over uw heupen onder uw buik
zit. Om een losse heupgordel strak te trek-
ken, moet u het schoudergedeelte van de
gordel aantrekken. Om een te strakke heup-
gordel losser te maken, kantelt u de gesp en
trekt u aan de heupgordel. Een nauw aan-
sluitende veiligheidsgordel verkleint het ri-
sico dat u onder de veiligheidsgordel door-
glijdt bij een aanrijding. 5. Leg de schoudergordel strak over schouder
en borst zodat hij comfortabel zit en niet op
uw nek rust. Het oprolmechanisme spant de
schoudergordel automatisch aan.
6. Om de gordel los te maken drukt u op de rode knop op de gespsluiting. De veilig-
heidsgordel wordt dan automatisch opge-
rold. Indien nodig schuift u de gesp over de
veiligheidsgordel zodat deze volledig kan
worden opgerold.De gesp van de veiligheidsgordel uittrekken
Gesp van de veiligheidsgordel in de gespsluiting steken
Heupgordel aanbrengen
36

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 ... 480 next >