Lancia Flavia 2013 Instructieboek (in Dutch)
Page 151 of 268
De gebruiker kan de modus AUTO
onderdrukken door de luchtverdeling
te wijzigen door de modusregelknop
(rechts) in een van de volgende stan-
den te draaien.
PaneelDe luchtstroom stroomt via de
roosters in het instrumenten-
paneel de auto binnen. U kunt deze
roosters verstellen om de richting van
de luchtstroming te regelen.
OPMERKING: De luchtroosters
in het midden van het instrumen-
tenpaneel kunnen zo worden ge-
richt, dat de lucht maximaal naar
de passagiers achterin wordt ge-
leid.
Twee niveaus
De lucht stroomt door de roos-
ters in het instrumentenpaneel
en de vloerroosters naar binnen. OPMERKING: Voor alle instel-
lingen, behalve maximaal koud of
warm, is er een verschil in tempe-
ratuur tussen de bovenste en on-
derste luchtroosters. De warmere
lucht gaat naar de vloerroosters.
Deze stand is vooral aangenaam
bij zonnig, maar koud weer.
Vloer
Lucht stroomt binnen via de
vloerroosters; een geringe hoe-
veelheid stroomt via de roosters voor
de voorruit- en zijruitontwaseming.
Gemengd
De lucht stroomt via de vloer-
openingen en de roosters voor
de voorruit- en zijruitontwaseming.
Deze instelling is ideaal voor koud
weer en sneeuw, wanneer de voorruit
extra verwarming nodig heeft. Deze
instelling is goed voor extra comfort
en om condensvorming op de voorruit
te verminderen. Ontdooien
Lucht stroomt via de roosters
voor de voorruit- en zijruitont-
waseming. Kies deze stand met het
hoogste aanjagertoerental en de maxi-
mumtemperatuur om zo snel mogelijk
de voorruit en zijruiten te ontdooien.
Regelknop airconditioning
Druk deze knop al-
leen in om tijdens
handmatige bedie-
ning de airconditi-
oning in te schake-
len. Wanneer de
airconditioning is
ingeschakeld, stroomt koele, ge-
droogde lucht uit de met de modusre-
gelknop geselecteerde luchtroosters.
Druk deze knop nogmaals in om de
airconditioning uit te schakelen.
Wanneer handmatige bediening van
de airconditioning is geselecteerd,
brandt een LED in de knop.
145
Page 152 of 268
RecirculatietoetsHet systeem regelt automa-
tisch de recirculatie. Door
op de recirculatieknop te
drukken, wordt echter de
recirculatiestand ingeschakeld. Deze
stand kan worden gebruikt om te
voorkomen dat rook, vieze luchtjes,
stof of vocht van buitenaf binnendrin-
gen. Wanneer de recirculatiestand
wordt ingeschakeld, gaat de LED in
de knop branden.
OPMERKING:
Als de contactschakelaar in de
stand LOCK wordt gezet, wordt
de recirculatiestand uitgescha-
keld.
Bij koud weer kunnen de ruiten,
bij gebruik van de recirculatie-
stand, sneller beslaan. De
recirculatiestand is niet mogelijk
in de vloer-, ontdooi- of ontdooi/
vloermodus om het vrijmaken
van de ruiten te verbeteren. De
recirculatiestand wordt automa-
tisch geannuleerd zodra u deze
ventilatiestanden selecteert.
Langdurig gebruik van de recirculatiestand kan tot gevolg
hebben dat de ruiten beslaan.
Als de ruiten aan de binnenzijde
beginnen te beslaan, druk dan
de recirculatieknop in om bui-
tenlucht te laten binnenstromen.
Sommige combinaties van tem-
peratuur en vocht hebben tot ge-
volg dat de lucht in de auto de
ruiten laat beslaan waardoor
het zicht belemmerd wordt.
Daarom kan in de ontdooistand
de recirculatiestand niet worden
ingeschakeld. Als u de
recirculatiestand probeert in te
schakelen terwijl deze modus
actief is, gaat de LED in de be-
dieningsknop knipperen en ver-
volgens uit. Meestal kunt u door de recircu-
latieknop in de automatische
modus in te drukken tijdelijk de
recirculatiestand inschakelen.
Maar onder bepaalde omstan-
digheden blaast het systeem in
de automatische modus lucht uit
de ontdooiroosters. Wanneer
onder deze omstandigheden de
recirculatieknop wordt inge-
drukt, knippert het controle-
lampje en gaat dit vervolgens
uit. Dit duidt erop dat u op dit
moment niet de recirculatie-
stand kunt kiezen. Als u wilt dat
het systeem de recirculatiestand
kiest, dient u eerst de modus-
knop op Paneel, Twee niveaus of
Gemengd te zetten en vervolgens
op de recirculatieknop te druk-
ken. Deze functie verkleint de
kans dat de ruiten beslaan.
146
Page 153 of 268
AANWIJZINGEN VOOR
BEDIENING
OPMERKING: Zie de tabel aan
het eind van dit hoofdstuk voor de
juiste instellingen voor de ver-
schillende weersomstandigheden.
Rijden in de zomer
Het motorkoelsysteem in auto's met
airconditioning moet worden be-
schermd met een koelvloeistof met
antivries van uitstekende kwaliteit om
een goede bescherming te bieden te-
gen roestvorming en oververhitting
van de motor. Een oplossing van 50%
ethyleenlycol (antivries) en 50% wa-
ter wordt aanbevolen. Raadpleeg de
paragraaf "Onderhoudsprocedures"
in het hoofdstuk "Onderhoud van uw
auto" voor de aanbevolen koelvloei-
stof.
Rijden in de winter
Het gebruik van de recirculatiestand
in de wintermaanden wordt afgera-
den, omdat daardoor de ruiten kun-
nen beslaan.Stalling
Wanneer u de auto twee weken hebt
gestald of niet hebt gebruikt (bijv. in
de vakantie), laat het aircosysteem
daarna dan gedurende vijf minuten
met een hoog aanjagertoerental bij
stationair draaiende motor in de bui-
tenlucht werken. Zo wordt het sys-
teem voldoende gesmeerd en wordt de
kans op schade aan de aircocompres-
sor tot een minimum beperkt wanneer
u het systeem weer start.
Ontwasemen
U kunt de voorruit snel ontwasemen
door de ontdooistand te kiezen. Met
de ontdooistand/vloerstand kunt u de
voorruit helder houden en daarnaast
zorgen voor voldoende verwarming.
Verhoog dan het aanjagertoerental als
de zijruiten beslaan. Vooral bij zacht
maar regenachtig of vochtig weer is de
kans groot dat de autoruiten aan de
binnenzijde beslaan.
OPMERKING: Zet het systeem
niet langdurig in de recirculatie-
stand wanneer de airco is uitge-
schakeld, omdat anders de ruiten
kunnen beslaan.Ontwasemingsroosters voor de
zijramen
Aan beide zijden in het instrumenten-
paneel zijn ontwasemingsroosters
voor de zijramen aangebracht. Deze
niet verstelbare roosters laten lucht
naar de zijruiten stromen wanneer de
stand Vloer, Gemengd of Ontdooien is
ingeschakeld. De lucht wordt naar het
deel van de ruiten geleid waardoor u
in de buitenspiegels kijkt.
147
Page 154 of 268
Instelsuggesties voor diverse weersomstandigheden148
Page 155 of 268
Luchtinlaat aan buitenzijde
Zorg dat de luchtinlaat, direct vóór de
voorruit, niet wordt verstopt door
achtergebleven bladeren e.d. Wan-
neer bladeren achterblijven in de
luchtinlaat wordt de luchtstroming
belemmerd en als ze in de luchtkamer
terechtkomen kunnen de waterafvoe-
ren verstopt raken. Zorg in de winter-
maanden dat de luchtinlaat niet
wordt afgedekt door ijs of sneeuw.
Aircoluchtfilter
Het aircofilter voorkomt dat de
meeste stof en pollen de cabine binnen
kunnen dringen. Het filter reinigt de
binnenstromende buitenlucht en de
gerecirculeerde lucht in het passa-
gierscompartiment. Raadpleeg “On-
derhoudsprocedures” in “Onderhoud
van uw auto” voor het onderhouden
van het aircofilter of raadpleeg uw
erkende dealer voor onderhoud.
Raadpleeg “Onderhoudsschema”
voor de onderhoudsintervallen van
het filter.149
Page 156 of 268
150
Page 157 of 268
5
STARTEN EN RIJDEN
STARTPROCEDURES . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .154 AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK . . . . . .154
NORMAAL STARTEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .154
ALS DE MOTOR NIET START . . . . . . . . . . . . .155
NA HET STARTEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .155
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK . . . . . . . .155
SLEUTELBLOKKERING . . . . . . . . . . . . . . . . .157
BLOKKEERSYSTEEM REM/TRANSMISSIE . .157
ZESTRAPS AUTOMATISCHE TRANSMISSIE . .157
VERSNELLINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .158
AUTOSTICK® . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .162
BEDIENING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .162
RIJDEN OP GLAD WEGDEK . . . . . . . . . . . . . . . .163
OPTREKKEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .163
GRIP . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .163
DOOR WATER RIJDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .164
STROMEND/OPKOMEND WATER . . . . . . . . . .164
ONDIEP STILSTAAND WATER. . . . . . . . . . . . .164
HANDREM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .165
ABS-SYSTEEM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .166
151
Page 158 of 268
STUURBEKRACHTIGING . . . . . . . . . . . . . . . . . .168 CONTROLE VLOEISTOFSTUURBEKRACHTIGING . . . . . . . . . . . . . . . .169
ELEKTRONISCHE REMREGELING . . . . . . . . . . .169
ABS-SYSTEEM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .169
Tractieregelsysteem (ASR) . . . . . . . . . . . . . . . .170
REMASSISTENT (BAS) . . . . . . . . . . . . . . . . . .170
ELEKTRONISCHSTABILITEITSREGELSYSTEEM (ESP) . . . . . .171
CONTROLE-/STORINGSLAMPJE ESP EN CONTROLELAMPJE ESP UIT . . . . . . . . . . . . .172
BANDEN — ALGEMENE INFORMATIE . . . . . . . .173
BANDENSPANNING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .173
BANDENSPANNING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .174
RADIAALBANDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .175
DOORSLIPPEN VAN DE WIELEN . . . . . . . . . .175
BANDENSLIJTAGE-INDICATOREN . . . . . . . . .176
LEVENSDUUR VAN BANDEN . . . . . . . . . . . . .176
VERVANGENDE BANDEN . . . . . . . . . . . . . . . .176
SNEEUWKETTINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .178
ROULEREN VAN BANDEN . . . . . . . . . . . . . . . . .178
BANDENSPANNINGSCONTROLESYSTEEM . . . .179
PREMIUMSYSTEEM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .180
BRANDSTOFVEREISTEN . . . . . . . . . . . . . . . . . .182
METHANOL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .182
ETHANOL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .183
SCHONE BENZINE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .183
152
Page 159 of 268
MMT IN BENZINE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .184
BRANDSTOFADDITIEVEN . . . . . . . . . . . . . . .184
BRANDSTOF TANKEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .185
BRANDSTOFVULDOP . . . . . . . . . . . . . . . . . . .185
Melding brandstofvuldop los . . . . . . . . . . . . . .186
TREKKEN VAN EEN AANHANGER . . . . . . . . . . .186
DE AUTO SLEPEN ACHTER EEN CAMPER . . . . .187
Slepen van deze auto achter een andere auto . .187
SLEPEN ACHTER EEN CAMPER –ALLE MODELLEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .187
153
Page 160 of 268
STARTPROCEDURES
Doe het volgende voordat u uw auto
start: stel uw stoel in, stel de binnen-
en buitenspiegels in, doe uw veilig-
heidsgordel om en verzoek eventuele
passagiers ook hun veiligheidsgordel
om te doen.WAARSCHUWING!
Verwijder altijd uw sleutelhouderbij het uitstappen en sluit de auto
af.
Laat nooit kinderen alleen in een auto achter of in de buurt van een
auto die niet is afgesloten. Het
achterlaten van kinderen zonder
toezicht in een auto is om ver-
schillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het
risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rem-
pedaal of de schakelhendel mo-
gen komen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Laat de sleutelhouder niet in of bij de auto achter en laat de con-
tactschakelaar niet in de stand
ACC of ON/RUN staan. Een kind
zou de knoppen van de elektri-
sche raambediening of andere
schakelaars kunnen bedienen of
de auto in beweging kunnen zet-
ten.
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
De schakelhendel moet in de stand
PARK of NEUTRAL staan voordat u
de motor kunt starten. Trap het rem-
pedaal in voordat u een rijstand in-
schakelt.
OPMERKING: De contactschake-
laar moet in de stand ON staan en
het rempedaal moet worden inge-
trapt voordat u uit de stand PARK
schakelt. NORMAAL STARTEN
OPMERKING: Bij normaal star-
ten van een koude of warme motor
hoeft u het gaspedaal niet te bedie-
nen.
Draai de contactschakelaar in de
stand "START" en laat deze los zodra
de startmotor inschakelt. De startmo-
tor blijft draaien en slaat automatisch
af als de motor begint te draaien. Als
de motor niet aanslaat, slaat de start-
motor automatisch binnen 10 secon-
den af. Als dit gebeurt, draai dan de
contactschakelaar in de vergrendel-
stand (LOCK), wacht 10 tot 15 se-
conden en herhaal dan de procedure
"Normaal starten".
154