Lancia Flavia 2013 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2013, Model line: Flavia, Model: Lancia Flavia 2013Pages: 268, PDF Size: 2.79 MB
Page 171 of 268

WAARSCHUWING!
Rijden door stilstaand water be-perkt de grip. Rijd niet met een
hogere snelheid dan 8 km/u door
stilstaand water.
Rijden door stilstaand water be- perkt het remvermogen van het
voertuig waardoor de remweg
langer wordt. Daarom moet u,
nadat u door stilstaand water
heeft gereden, langzaam blijven
rijden en enkele malen het rem-
pedaal licht intrappen om de
remmen te drogen.
Als er water in de motor komt, kan dit onmiddellijke stilstand tot
gevolg hebben, waarna u niet
meer verder kunt rijden.
Als geen gehoor wordt gegeven aan deze waarschuwingen, kan
dit ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben voor u, uw passa-
giers en anderen in uw omgeving. HANDREM
Voordat u het voertuig verlaat, moet u
er zeker van zijn dat de handrem goed
is aangetrokken. Controleer ook of de
schakelhendel in de stand PARK
staat.
De handrem zit in de middenconsole.
Zet de auto op de handrem door de
handgreep stevig omhoog te trekken.
Om de handrem te lossen wordt de
hendel iets omhoog getrokken, de ver-
grendelknop ingedrukt en dan de
hendel helemaal omlaag gedrukt.
Als de handrem wordt aangetrokken
terwijl de contactschakelaar in de
stand ON staat, gaat het waarschu-
wingslampje voor het remsysteem in
de instrumentengroep branden. OPMERKING:
Wanneer de handrem is aange-
trokken en naar een versnelling
wordt geschakeld, gaat het waar-
schuwingslampje voor het rem-
systeem knipperen. Als beweging
van de auto wordt gedetecteerd,
klinkt er een geluidssignaal om
de bestuurder hierop te wijzen.
Zet de handrem volledig vrij
voordat u met de auto gaat rijden.Dit lampje geeft dan alleen aan
dat de handrem is aangetrokken.
Het geeft niet aan hoe krachtig de
handrem is aangetrokken.Wanneer u op een helling parkeert is
het belangrijk dat u op een afdaling de
voorwielen naar de stoeprand toe
draait en op een helling van de stoep-
rand af. U moet eerst de handrem
aantrekken voordat u de schakelhen-
del in de stand PARK zet. Anders kan
het door de belasting van het schakel-
blokkeersysteem veel moeite kosten
om de schakelhendel uit de stand
PARK te bewegen. De handrem moet
altijd aangetrokken zijn als de be-
stuurder niet in de auto zit.
Handrem
165
Page 172 of 268

WAARSCHUWING!
Gebruik de stand PARK nooit alsvervanging voor de handrem.
Trek de parkeerrem altijd volle-
dig aan als u de auto parkeert, om
te voorkomen dat de auto gaat
rollen en mogelijk letsel of schade
veroorzaakt.
Verwijder altijd uw sleutelhouder bij het uitstappen en sluit de auto
af.
Laat nooit kinderen alleen in een auto achter of in de buurt van een
auto die niet is afgesloten. Het
achterlaten van kinderen zonder
toezicht in een auto is om ver-
schillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het
risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rem-
pedaal of de schakelhendel mo-
gen komen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Laat de sleutelhouder niet slinge- ren in of nabij de auto. Een kind
zou de knoppen van de elektri-
sche raambediening of andere
schakelaars kunnen bedienen of
de auto in beweging kunnen zet-
ten.
Controleer of de handrem volle- dig is vrijgezet voordat u gaat rij-
den. Als u dit niet doet, kan dit
leiden tot een defect van de rem-
men, en daardoor tot een aanrij-
ding.
De handrem moet altijd goed worden aangetrokken wanneer u
de auto verlaat. Anders kan de
auto wegrollen en schade of letsel
veroorzaken. Controleer ook of de
schakelhendel in de stand PARK
staat. Als dit wordt nagelaten kan
de auto gaan rollen en zo schade
of letsel veroorzaken.
LET OP!
Als het waarschuwingslampje voor
het remsysteem blijft branden na-
dat de handrem is vrijgezet, duidt
dit op een storing in het remsys-
teem. Laat het remsysteem onmid-
dellijk controleren door een er-
kende dealer.
ABS-SYSTEEM
Het ABS-systeem zorgt voor extra
voertuigstabiliteit en meer remwer-
king onder de meeste remomstandig-
heden. Het systeem heeft een eigen
regeleenheid die de hydraulische rem-
druk moduleert om blokkeren van de
wielen te voorkomen en ervoor te zor-
gen dat de wielen niet slippen op een
gladde ondergrond.
166
Page 173 of 268

WAARSCHUWING!
Pompend remmen heeft op hetABS-systeem een averechtse uit-
werking. De effectieve remkracht
wordt hierdoor verminderd en het
risico van een ongeval neemt toe.
Pompend remmen verlengt de
remweg. Wanneer u moet afrem-
men of stoppen, trap dan alleen
stevig het rempedaal in.
Met het ABS-systeem wordt niet voorkomen dat de auto onder-
worpen blijft aan de wetten van
de natuur. De effectiviteit van de
remmen wordt door ABS niet ver-
der verhoogd dan de remmen,
banden en grip van de auto toela-
ten.
Het ABS voorkomt geen ongeluk- ken ten gevolge van bijvoorbeeld
te hoge snelheden in bochten, te
weinig afstand houden of aqua-
planing.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Gebruik de mogelijkheden van een auto met ABS nooit op een
roekeloze of gevaarlijke wijze
waardoor de veiligheid van de be-
stuurder of anderen in gevaar
wordt gebracht.
Het ABS-waarschuwings-
lampje duidt de werking van
het antiblokkeersysteem
aan. Dit lampje gaat bran-
den wanneer u de contactschakelaar in
de stand ON zet en kan daarna nog vier
seconden blijven branden.
Als het ABS-waarschuwingslampje
tijdens het rijden blijft of gaat bran-
den, wijst dit erop dat het ABS-
gedeelte van het remsysteem niet
functioneert en dat onderhoud nodig
is. Het gewone remsysteem zal echter
normaal functioneren wanneer het
waarschuwingslampje remsysteem
niet brandt. Wanneer het ABS-waarschuwings-
lampje brandt, moet u het remsys-
teem zo spoedig mogelijk laten con-
troleren om weer van de voordelen
van ABS te kunnen profiteren. Als het
ABS-waarschuwingslampje niet gaat
branden wanneer u de contactschake-
laar in de stand ON draait, moet u het
lampje zo snel mogelijk laten repare-
ren.
Als zowel het remwaarschuwings-
lampje als het ABS-waarschuwings-
lampje blijven branden, werken de
systemen voor ABS en elektronische
remkrachtverdeling (EBD) niet. Het
ABS-systeem moet dan onmiddellijk
worden gerepareerd. Neem contact op
met uw erkende dealer.
Wanneer u sneller rijdt dan 11 km/u
hoort u mogelijk ook een zacht klik-
kend geluid en enkele motorgeluiden.
Deze geluiden horen bij een zelftest
die het systeem uitvoert om te contro-
leren of het ABS naar behoren functi-
oneert. Deze zelftest wordt elke keer
uitgevoerd nadat u de motor hebt ge-
start, zodra u de snelheid van
11 km/u overschrijdt.
167
Page 174 of 268

ABS wordt geactiveerd onder be-
paalde weg- en remomstandigheden.
ABS grijpt mogelijk in als de auto over
ijs, sneeuw, grint, kuilen, spoorrails of
voorwerpen rijdt of wanneer u een
noodstop maakt.
Wanneer het ABS-systeem actief is,
kunt u dit als volgt merken:
De ABS-pompmotor draait (dezekan nog korte tijd blijven draaien
nadat de auto tot stilstand is geko-
men).
De magneetkleppen maken klikgeluiden,
u voelt pulsaties in het rempedaal,
het rempedaal daalt iets of kan iets verder ingetrapt worden nadat de
auto tot stilstand is gekomen.
Dit zijn normale kenmerken van het
ABS-systeem.
WAARSCHUWING!
Het antiblokkeersysteem bevat ge-
avanceerde elektronische compo-
nenten die gevoelig is voor storin-
gen door verkeerd gemonteerde of
zeer krachtige radiozendappara-
tuur. Dergelijke storingen kunnen
ertoe leiden dat de werking van het
ABS-systeem volledig uitvalt. Der-
gelijke apparatuur mag uitsluitend
door bevoegde vakmensen worden
geïnstalleerd.
Alle wielen en banden van de auto
moeten van dezelfde maat en het-
zelfde type zijn en de bandenspanning
moet correct zijn, zodat de regeleen-
heid correcte signalen ontvangt.
STUURBEKRACHTIGING
Het standaard stuurbekrachtigings-
systeem zorgt voor een optimale reac-
tie op stuurmanoeuvres en maakt de
auto gemakkelijk bestuurbaar als er
weinig ruimte is. Het systeem voorziet
in mechanische stuurkracht als de
stuurbekrachtiging eventueel weg-
valt. Als de stuurbekrachtiging om een of
andere reden uitvalt, blijft de auto
normaal bestuurbaar. Onder derge-
lijke omstandigheden is er wel aan-
zienlijk meer stuurkracht nodig,
vooral bij lage rijsnelheden en tijdens
parkeermanoeuvres.
OPMERKING:
Wat meer werkingsgeluid aan
het einde van de stuurwielslag is
normaal en duidt niet op een
probleem met de stuurbekrach-
tiging.
Als het voertuig voor het eerst wordt gestart bij koud weer, be-
staat er kans dat de pomp van
het stuurbekrachtigingssysteem
even lawaai maakt. Dit is te wij-
ten aan de koude, dikke vloei-
stof in de stuurinrichting. Dit la-
waai is als normaal te
beschouwen en is in het geheel
niet schadelijk voor de stuurin-
richting.
168
Page 175 of 268

WAARSCHUWING!
Blijven rijden zonder optimale
stuurbekrachtiging is onverstan-
dig. U kunt zo de veiligheid van
uzelf en anderen in gevaar brengen.
Laat zo snel mogelijk onderhoud
verrichten.LET OP!
Als u het stuurwiel langdurig naar
het einde van zijn slag gedraaid
houdt, raakt de stuurbekrachti-
gingsvloeistof verhit. Vermijd dit
dus als dat mogelijk is. U riskeert
anders schade aan de stuurbe-
krachtigingspomp.
CONTROLE VLOEISTOF
STUURBEKRACHTIGING
Het peil van de stuurbekrachtigings-
vloeistof hoeft niet op vastgestelde on-
derhoudstijdstippen te worden gecon-
troleerd. Het vloeistofpeil hoeft
uitsluitend te worden gecontroleerd
als u vermoedt dat er lekkage op-
treedt, als u ongewone geluiden hoort
en/of wanneer het systeem niet naar verwachting werkt. Laat de keuring
coördineren door een erkende dealer.
LET OP!
Spoel het systeem van de stuurbe-
krachtiging niet met chemicaliën,
omdat daardoor de onderdelen van
de stuurbekrachtiging beschadigd
kunnen raken. Dergelijke schade
wordt niet gedekt door de stan-
daardgarantie van een nieuwe auto.WAARSCHUWING!
Controleer het vloeistofniveau ter-
wijl de auto vlak staat en nadat de
motor is afgezet, om zo letsel door
bewegende onderdelen te voorko-
men en een accurate niveau-
aflezing te verzekeren. Vul nooit te
veel vloeistof bij. Gebruik uitslui-
tend door de fabrikant aanbevolen
stuurbekrachtigingsvloeistof.
Vul zo nodig vloeistof bij tot aan het
juiste peil. Verwijder met een schone
doek alle gemorste vloeistof van de
oppervlakken. Raadpleeg de para-
graaf "Vloeistoffen, smeermiddelen en originele onderdelen" in "Onder-
houd van uw auto" voor meer infor-
matie hierover.
ELEKTRONISCHE
REMREGELING
Uw auto kan zijn uitgerust met een op-
tionele geavanceerde elektronische
remregeling die bestaat uit: ABS, ASR
(tractieregelsysteem), BAS (remassis-
tent) en ESP (elektronisch stabiliteits-
regelsysteem). Alle systemen werken sa-
men om onder verschillende
rijomstandigheden de stabiliteit en de
controle over de auto te verbeteren en
wordt gewoonlijk aangeduid als "ESP".ABS-SYSTEEM
Dit systeem helpt de bestuurder het
voertuig onder controle te houden in
ongunstige remomstandigheden. Het
systeem regelt de hydraulische rem-
druk om het blokkeren van de wielen
te voorkomen. Bovendien helpt het bij
het voorkomen van slippen tijdens het
remmen op een glad wegoppervlak.
Raadpleeg de paragraaf "ABS-
systeem" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie hierover.
169
Page 176 of 268

Tractieregelsysteem (ASR)
Dit systeem bewaakt de mate van het
doorslippen van elk van de aangedre-
ven wielen. Als het doorslippen van
een of meer wielen wordt gedetec-
teerd, worden de doorslippende wie-
len afgeremd en wordt het motorver-
mogen verminderd voor een betere
acceleratie en stabiliteit. Een voorzie-
ning van het ASR-systeem functio-
neert op dezelfde wijze als een limited
slipdifferentieel en regelt de wielspin
van een aangedreven as. Als één wiel
van een aangedreven as sneller draait
dan het andere, wordt het doorslip-
pende wiel afgeremd. Hierdoor kan er
meer motorkoppel naar het niet-
doorslippende wiel gaan. Deze functie
blijft ook actief als ASR en ESP in de
modus "Gedeeltelijk uit" staan.
Raadpleeg “Elektronisch stabiliteits-
regelsysteem (ESP)” in dit hoofdstuk
van deze handleiding.REMASSISTENT (BAS)
De remassistent (BAS) is ontworpen
om de remwerking van de auto te opti-
maliseren tijdens noodremsituaties.
Het systeem herkent een noodremsitu-
atie aan de hand van de snelheid en
kracht waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt en optimaliseert de remdruk
dienovereenkomstig. Dit draagt bij aan
een verkorting van de remweg. Het
BAS vult het ABS aan. Wanneer u het
rempedaal zeer snel intrapt, is de assis-
tentie van het BAS-systeem optimaal.
Om van het systeem te profiteren moet
u het rempedaal tijdens de noodstop
ononderbroken intrappen. Verminder
de druk op het rempedaal niet, tenzij u
niet langer hoeft te remmen. Zodra u
het rempedaal loslaat, wordt het BAS-
systeem uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Het BAS kan niet voorkomen dat
de auto onderworpen blijft aan de
wetten van de natuur. De effecti-
viteit van de remmen wordt door
BAS niet verder verhoogd dan de
remmen, banden en grip van de
auto toelaten.
Het BAS voorkomt geen ongeluk- ken ten gevolge van bijvoorbeeld
te hoge snelheden in bochten, te
weinig afstand houden of aqua-
planing.
Gebruik de mogelijkheden van een auto met BAS nooit op een
roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van uzelf of anderen
in gevaar brengt.
170
Page 177 of 268

ELEKTRONISCH STABILI-
TEITSREGELSYSTEEM
(ESP)
Dit systeem verbetert de bestuurbaar-
heid en stabiliteit van de auto onder
diverse rijomstandigheden. ESP cor-
rigeert over- en onderstuur van het
voertuig door het juiste wiel af te rem-
men. Zo wordt tegengestuurd bij
onder- of overstuur. Ook kan het mo-
torvermogen worden verminderd om
het voertuig te helpen bij het handha-
ven van de juiste rijrichting. ESP be-
paalt met behulp van sensors in het
voertuig de door de bestuurder ge-
wenste rijrichting. Het systeem verge-
lijkt deze baan dan met de werkelijke
rijrichting van het voertuig. Wanneer
de werkelijke baan niet overeenkomt
met de gewenste baan, remt ESP het
juiste wiel af om over- of onderstuur
tegen te gaan.
Overstuur: de auto reageert inbochten te sterk op de stand van het
stuurwiel.
Onderstuur: de auto reageert in bochten onvoldoende op de stand
van het stuurwiel.
WAARSCHUWING!
Met het ESP-systeem wordt niet
voorkomen dat de auto onderwor-
pen blijft aan de wetten van de na-
tuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. ESP
kan geen ongelukken voorkomen,
zeker geen ongelukken die worden
veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op zeer glad
wegdek, of aquaplaning. ESP kan
evenmin ongelukken voorkomen
die het gevolg zijn van het verlies
van de controle over het voertuig
doordat het rijgedrag niet is aange-
past aan de omstandigheden. Al-
leen een oplettende en bekwame
bestuurder met een veilige rijstijl
kan ongelukken voorkomen. Ge-
bruik de mogelijkheden van een
auto met ESP nooit op een roeke-
loze of risicovolle wijze die de vei-
ligheid van de bestuurder of ande-
ren in gevaar brengt. Bedrijfsmodi van ESP
Bij alle auto's met ESP kan uit de
volgende ESP-bedrijfsmodi worden
gekozen:
ESP ingeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus van
de ESP. Als de auto wordt gestart,
bevindt het ESP-systeem zich in deze
modus. Deze modus dient te worden
gebruikt onder vrijwel alle rijomstan-
digheden. Het ESP mag alleen om
specifieke redenen in de bedrijfsmo-
dus "Partial Off" (gedeeltelijk uit)
worden geschakeld, zoals hieronder
wordt beschreven.
Gedeeltelijke ESP-modus
Deze modus wordt ingeschakeld door
kort op de schakelaar “ESP uit” te
drukken (in de onderste rij schake-
laars onder de bedieningselementen
van de verwarming/airconditioning).
In de modus "gedeeltelijk uit" is het
ASR-gedeelte van het ESP uitgescha-
keld, behalve de functie "beperkte
slip", zoals beschreven in het hoofd-
stuk over ASR. Het controle-/
171
Page 178 of 268

storingslampje ESP brandt. Alle ove-
rige stabiliteitsfuncties van het ESP
werken normaal, met uitzondering
van de reductie van het motorvermo-
gen. Deze modus is bedoeld voor situ-
aties waarin het voertuig zich in diepe
sneeuw, zand of gravel bevindt en
waar de wielen sneller moeten draaien
dan het ESP normaal gesproken zou
toestaan, om weer grip te krijgen.
Om het ESP weer in te schakelen,
drukt u kort op de toets "ESP uit.
Hierdoor wordt de normale bedrijfs-
modus "ESP aan" hersteld.
WAARSCHUWING!
In de gedeeltelijke ESP-modus is de
ESP-functie voor reductie van het
motorvermogen uitgeschakeld. De
verbeterde voertuigstabiliteit die
het ESP-systeem biedt, neemt hier-
door af.
OPMERKING: Om de trekkracht
tijdens het rijden met sneeuwket-
tingen, bij het wegrijden in diepe
sneeuw, zand of grind te verbete-
ren, is het raadzaam de functie
"Gedeeltelijk uit" in te schakelen
door kort op de toets "ESP uit" te
drukken. Wanneer er geen reden
meer is om de modus "Gedeeltelijk
uit" te gebruiken, drukt u kort op
de schakelaar "ESP uit" om het
ESP weer in te schakelen. Dit is
ook mogelijk tijdens het rijden. CONTROLE-/
STORINGSLAMPJE ESP EN
CONTROLELAMPJE ESP
UIT
Het controle-/storingslampje
van het elektronisch stabili-
teitsregelsysteem (ESP) in de
instrumentengroep gaat
branden wanneer de contactschakelaar
in de stand ON wordt gezet. Als de
motor draait, behoort dit lampje uit te
gaan. Wanneer controle-/storings-
lampje ESP continu blijft branden ter-
wijl de motor draait, is een storing ge-
detecteerd in het ESP-systeem. Als het
lampje blijft branden nadat er verschil-
lende keren is gestart en u meerdere
kilometers hebt gereden met een snel-
heid boven 48 km/u, dient u zo snel
mogelijk contact op te nemen met uw
erkende dealer om het probleem te laten
opsporen en verhelpen.
Schakelaar ESP Uit
172
Page 179 of 268

Het controle-/storingslampje ESP (in
de instrumentengroep) begint te
knipperen zodra de banden grip ver-
liezen en het ESP-systeem wordt ge-
activeerd. Het controle-/
storingslampje ESP knippert ook
wanneer het ASR-systeem actief is.
Als het controle-/storingslampje ESP
gaat knipperen tijdens het optrekken,
neem dan gas terug en rijd verder
terwijl u zo min mogelijk gas geeft.
Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan de
toestand van het wegdek aan.
OPMERKING:
Het controle-/storingslampjeESP en het controlelampje "ESP
uit" gaan altijd kort branden
wanneer de contactschakelaar
in de stand ON wordt gezet.
Telkens wanneer de contact- schakelaar in de stand ON wordt
gezet, wordt het ESP-systeem in-
geschakeld, ook wanneer dit
eerder werd uitgeschakeld. Het ESP-systeem maakt zoe-
mende of klikkende geluiden
wanneer het actief is. Dit is nor-
maal. De geluiden houden op
wanneer ESP inactief wordt na
de manoeuvre die de activering
van het ESP-systeem heeft ver-
oorzaakt.
Het controlelampje "ESP
uit" geeft aan dat het elek-
tronische stabiliteitsregelsys-
teem (ESP) is uitgeschakeld.
BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
BANDENSPANNING
Voor de veiligheid en goede rijeigen-
schappen is een juiste bandenspan-
ning absoluut noodzakelijk. Als de
bandenspanning niet juist is, heeft dit
de onderstaande gevolgen: Veiligheid
WAARSCHUWING!
Een onjuiste bandenspanning is
gevaarlijk en kan leiden tot onge-
lukken.
Bij een te lage bandenspanning veert de band te veel in en kan de
band te warm worden en lek ra-
ken.
Bij een te hoge bandenspanning
zal de band schokken op het wiel
minder goed opvangen. Voorwer-
pen op de weg en gaten in het
wegdek kunnen de banden be-
schadigen waardoor ze lek raken. Banden met een te hoge of te lage spanning kunnen het rijgedrag
van de auto beïnvloeden en kun-
nen een klapband veroorzaken
waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
Als niet alle banden dezelfde spanning hebben, kunnen bestu-
ringsproblemen optreden. U kunt
de controle over de auto verlie-
zen.
(Vervolgd)
173
Page 180 of 268

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Als de bandenspanning van de linkerbanden verschilt van die
van de rechterbanden kan de
auto naar links of rechts gaan
trekken.
Zorg dat alle banden altijd op de voorgeschreven spanning (voor
koude banden) zijn.
Slijtage en brandstofverbruik
Een onjuiste bandenspanning kan lei-
den tot een onregelmatig slijtagepa-
troon over het loopvlak van de band.
Deze abnormale slijtagepatronen ver-
korten de levensduur het loopvlak,
waardoor de banden eerder vervan-
gen moet worden. Door een te lage
bandenspanning wordt ook de rol-
weerstand van de band hoger, waar-
door het brandstofverbruik toeneemt.
Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij
aan het rijcomfort. Bij een te hoge
bandenspanning rijdt de auto schok-
kerig en oncomfortabel. BANDENSPANNING
De juiste spanning voor koude ban-
den staat vermeld op de B-stijl aan de
bestuurderszijde of op de achterrand
van het bestuurdersportier.
Bij sommige auto's wordt aanvullende
informatie over bandenspanningen
gegeven voor wanneer de auto niet tot
het maximale laadvermogen beladen
is. In dat geval treft u de overeenkom-
stige bandenspanningen aan in het
hoofdstuk "Aanvullende informatie
over bandenspanning" van deze
handleiding.
Controleer de bandenspanning ten
minste één keer per maand en vul de
banden indien nodig met lucht. Con-
troleer de banden tegelijkertijd op
slijtage of zichtbare schade. Gebruik
een bandenspanningsmeter van goede
kwaliteit om de bandenspanning te
controleren. Een visuele schatting van
de bandenspanning volstaat niet. Ra-
diaalbanden lijken soms de juiste
spanning te hebben terwijl de span-
ning onvoldoende is.
LET OP!
Plaats na het controleren van de
bandenspanning of het vullen van
de banden altijd de ventieldop te-
rug. Hierdoor voorkomt u dat het
ventiel beschadigd raakt door bin-
nendringend vocht of vuil.
De voorgeschreven bandenspannings-
waarden gelden altijd voor "koude
banden". De banden zijn "koud" als
ten minste 3 uur niet met de auto is
gereden, of minder dan 1,6 km na een
periode van 3 uur stilstaan. De span-
ning van een koude band mag nooit
hoger zijn dan de maximumspanning
die op de wang van de band staat
vermeld.
Controleer de bandenspanning vaker
als de buitentemperaturen zeer ver-
schillend zijn, aangezien de banden-
spanning varieert met de tempera-
tuur.
De bandenspanning verloopt onge-
veer 7 kPa per 7°C temperatuurver-
andering. Houd hier rekening mee
wanneer u de bandenspanning meet
in een garage, met name in de winter.
174