sensor MAZDA MODEL 3 HATCHBACK 2016 Handleiding (in Dutch)

Page 166 of 819

4–2*Bepaalde modellen.
Drive-selectie ................................... 4-116
Drive-selectie * ............................ 4-116
Stuurbekrachtiging ......................... 4-118
Stuurbekrachtiging ..................... 4-118 i-ACTIVSENSE............................... 4-119
i-ACTIVSENSE *........................ 4-119
Aanpasbaar voorverlichtingssysteem
(AFS)
* ........................................ 4-122
Adaptieve LED koplampen
(ALH)
*........................................ 4-123
Rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS)* ...................................... 4-127
Dodehoekmonitor (BSM) * ......... 4-134
Verkeersbordherkenningsysteem
(TSR)
* ........................................ 4-141
Afstandherkenninghulpsysteem
(DRSS)
* ...................................... 4-149
Vermoeidheidswaarschuwing
(DAA)
* ....................................... 4-152
Achteruitrijwaarschuwingssysteem
(RCTA)
* ..................................... 4-155
Mazda Radar Cruise Control (MRCC)
systeem
*...................................... 4-160
Rijstrookassistent (LAS) en
rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS)* ...................................... 4-174
Afstelbare snelheidsbegrenzer * ... 4-189
Geavanceerde stadsverkeer-
remassistent (Advanced SCBS)
(Behalve Filipijnen, Taiwan,
Thailand)
* ................................... 4-196
Stadsverkeer-remassistent [Vooruit]
(SCBS F) (Filipijnen, Taiwan,
Thailand)
* ................................... 4-202
Stadsverkeer-remassistent [Achteruit]
(SCBS R) ................................... 4-209
Smart Brake Support remhulpsysteem
(SBS)
* ......................................... 4-216
Vooruitrijcamera (FSC) * ............. 4-219
Radarsensor (Voor) * ................... 4-226
Radarsensoren (Achter) * ............ 4-229
Ultrasonische sensor (Achter) .... 4-231


Page 167 of 819

4–3*Bepaalde modellen.
Kruissnelheidsregelaar ................... 4-232
Kruissnelheidsregelaar * .............. 4-232
Bandenspanningcontrolesysteem ... 4-238
Bandenspanningcontrolesysteem* ... 4-238
Dieseldeeltjes¿ lter (SKYACTIV-D 1.5,
SKYACTIV-D 2.2)........................... 4-242
Dieseldeeltjes¿ lter (SKYACTIV-D
1.5, SKYACTIV-D 2.2) .............. 4-242
Achteruitkijkmonitor...................... 4-243
Achteruitkijkmonitor
* ................ 4-243
Parkeersensorsysteem ..................... 4-253
Parkeersensorsysteem
* ............... 4-253


Page 207 of 819

4–43
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
*Bepaalde modellen.
Active Driving Display *
Optische ontvanger Spiegel
Combiner
WAARSCHUWING
Stel de helderheid en positie van de display altijd af bij stilstaand voertuig:
Afstellen van de helderheid en positie van de display tijdens het rijden is gevaarlijk,
aangezien dit uw aandacht van de weg kan aÀ eiden en een ongeluk kan veroorzaken.
OPGELET

 Probeer niet handmatig de hoek van de Active Driving Display af te stellen of deze te
openen of te sluiten. Vingerafdrukken op de display maken deze moeilijk zichtbaar en
het overmatig kracht uitoefenen tijdens de bediening kan beschadiging veroorzaken.
  Plaats geen voorwerpen in de buurt van de Active Driving Display. De kans bestaat dat
de Active Driving Display niet functioneert of beschadigd wordt wanneer deze tijdens
zijn werking gehinderd wordt.
  Plaats geen dranken in de buurt van de Active Driving Display. Als water of andere
vloeistoffen op de Active Driving Display worden gemorst, kan dit beschadiging
veroorzaken.
  Plaats geen voorwerpen boven de Active Driving Display en plak geen stickers op de
stofdichte plaat/optische ontvanger aangezien deze storing zullen veroorzaken.
  Er is een sensor ingebouwd die de helderheid van de display regelt. Als de optische
ontvanger wordt afgedekt, zal de displayhelderheid verminderen waardoor deze
moeilijk zichtbaar wordt.
  Stel de optische ontvanger niet bloot aan sterke lichtinval. Anders kan dit beschadiging
veroorzaken.


Page 217 of 819

4–53
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
Indicatielampje voor lage
motorkoelvloeistoftemperatuur
(Blauw)
Het lampje brandt continu wanneer de
motorkoelvloeistoftemperatuur laag is en
gaat uit nadat de motor warmgedraaid is.
Als het indicatielampje voor lage
motorkoelvloeistoftemperatuur blijft
branden nadat de motor voldoende is
opgewarmd, bestaat de kans dat de
temperatuursensor defect is. Raadpleeg
een deskundige reparateur, bij voorkeur
een of¿ ciële Mazda reparateur.
Voorgloei-indicatielampje
(SKYACTIV-D 1.5, SKYACTIV-D
2.2)
Dit indicatielampje kan gaan branden
wanneer het contact op ON gezet wordt.
Het lampje gaat uit wanneer de
gloeibougies warm zijn. Als u nadat de
gloeibougies zijn opgewarmd het contact
gedurende langere tijd in de stand ON
laat staan zonder dat de motor draait,
worden de gloeibougies mogelijk opnieuw
opgewarmd en gaat het voorgloei-
indicatielampje branden.


Page 220 of 819

4–56
Tijdens het rijden
Bediening van de handgeschakelde versnellingsbak
*Bepaalde modellen.
OPMERKING
 (Met i-stop functie) Als de motor als gevolg van afslaan
is gestopt, kan deze opnieuw worden
gestart door het koppelingspedaal in
te trappen binnen 3 seconden nadat
de motor is gestopt.
 De motor kan onder de volgende
omstandigheden ook als het
koppelingspedaal wordt ingetrapt
niet opnieuw worden gestart:
 


 Het bestuurdersportier geopend is.



 De veiligheidsgordel van de
bestuurder is niet vastgemaakt.
 


 Na het afslaan van de motor is het
koppelingspedaal niet volledig
losgelaten.
 


 Het koppelingspedaal wordt
ingetrapt terwijl de motor niet
volledig is stopgezet.
 
(Met parkeersensorsysteem) Wanneer het contact op ON staat
en de versnellingshendel in de
stand R wordt gezet, wordt het
parkeersensorsysteem geactiveerd en
klinkt er een zoemtoon.
 Zie Parkeersensorsysteem op pagina
4-253 .
Schakelstand-indicatielampje
(GSI)*
Het schakelstand-indicatielampje (GSI)
dient als hulp voor vermindering van het
brandstofverbruik en het verkrijgen van
betere rijprestaties. Deze toont de gekozen
schakelstand in de instrumentengroep
en raadt tevens de bestuurder aan over
te schakelen naar de schakelstand
die het beste past bij de huidige
rijomstandigheden.
Geselecteerde
schakelstandGeschikte
schakelstand
Aanduiding Conditie
Nummer De geselecteerde schakelstand
wordt getoond.
en nummer Opschakelen of terugschakelen
naar de aangegeven schakelstand
wordt aanbevolen.
OPGELET
Vertrouw niet enkel op de opschakel/
terugschakel-aanbevelingen van
de indicaties. Het is mogelijk dat
bij werkelijke rijomstandigheden
anders geschakeld moet worden
dan de indicatielampjes aangeven.
Om het risico van ongevallen te
voorkomen, dient de bestuurder
alvorens te schakelen de weg- en
verkeersomstandigheden correct te
beoordelen.


Page 224 of 819

4–60
Tijdens het rijden
Automatische transmissie
Schakelstanden
 












 Het schakelstandindicatielampje in de
instrumentengroep gaat branden. Zie
Waarschuwings/indicatielampjes op
pagina 4-46 .
 


 Om de startmotor in te schakelen dient
de keuzehendel in de stand P of N te
staan.
P (parkeren)
In stand P is de transmissie geblokkeerd
waardoor wordt voorkomen dat de
voorwielen kunnen draaien.
WAARSCHUWING
Zet de keuzehendel altijd in stand P en
trek de handrem aan:
Het is gevaarlijk wanneer u enkel
de keuzehendel in stand P zet om de
auto geparkeerd te houden zonder de
handrem te gebruiken. Als stand P
ontgrendeld raakt, kan de auto gaan
rollen hetgeen tot ongelukken kan
leiden.
OPGELET
  De transmissie kan beschadigd raken
wanneer u de stand P (parkeren), N
(neutraal) of R (achteruit) inschakelt
terwijl de auto in beweging is.
  Overschakelen in een van de vooruit
versnellingen of in de achteruit
wanneer de motor sneller draait dan
stationair, kan beschadiging van de
transmissie tot gevolg hebben.
R (achteruit)
In stand R kan er met de auto uitsluitend
achteruit gereden worden. Breng de auto
altijd eerst volledig tot stilstand, alvorens
naar of vanuit stand R (achteruit) over te
schakelen, behalve onder buitengewone
omstandigheden zoals beschreven onder
“Op eigen kracht lostrekken van de auto”
(pagina 3-68 ).
OPMERKING
(Met parkeersensorsysteem)
Wanneer het contact op ON staat en
de keuzehendel in de stand R wordt
gezet, wordt het parkeersensorsysteem
geactiveerd en klinkt er een zoemtoon.
Zie Parkeersensorsysteem op pagina
4-253 .
N (neutraal)
De wielen en de transmissie zijn in deze
stand niet geblokkeerd. Als de handrem
of de voetrem niet wordt gebruikt, kan
de auto zelfs op een geringe helling
gemakkelijk gaan rollen.


Page 239 of 819

4–75
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.
Automatische verlichtingsregeling *
Wanneer de koplampschakelaar in de stand staat en het contact op ON gezet wordt,
tast de lichtsensor de helderheid of donkerte van de omgeving af en schakelt deze
automatisch de koplampen en andere buitenverlichting in of uit.
OPGELET
  De lichtsensor niet afdekken door een sticker of een label op de voorruit te plakken.
Anders zal de lichtsensor niet correct functioneren.

  De lichtsensor functioneert ook als een regensensor voor de automatische
ruitenwisserregeling. Houd handen en ruitenkrabbers uit de buurt van de voorruit
wanneer de ruitenwisserhendel in de stand
staat en het contact op ON gezet is,
aangezien vingers beklemd kunnen raken of de ruitenwissers en wisserbladen
beschadigd kunnen worden wanneer de ruitenwissers automatisch in werking gesteld
worden. Als u de voorruit gaat reinigen, er op letten dat de ruitenwissers volledig zijn
uitgeschakeld — dit is vooral belangrijk bij het verwijderen van ijs en sneeuw —
wanneer het bijzonder verleidelijk is om de motor te laten draaien.


Page 240 of 819

4–76
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPMERKING
  De koplampen en overige buitenverlichting gaan mogelijk niet onmiddellijk uit in
het geval de omgeving ineens helder verlicht wordt, aangezien de lichtsensor bepaalt
dat het avond is als de omgeving gedurende enkele minuten continu donker is, zoals
bijvoorbeeld in lange tunnels, bij ¿ les in tunnels of in parkeergarages.
 In dit geval wordt de verlichting uitgeschakeld als de verlichtingsschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt.
  Als de koplampschakelaar en de voorruitenwisserschakelaar in de stand staan en
de automatische wisserregeling de ruitenwissers gedurende enkele seconden met lage
of hoge snelheid laat werken, worden slechte weersomstandigheden vastgesteld en
worden de koplampen mogelijk ingeschakeld.
  De gevoeligheid van de automatische verlichtingsregeling kan gewijzigd worden.  Zie Gebruikersinstellingen op pagina 9-17 .
Koplampen grootlicht-dimlicht
De koplampen schakelen over tussen
grootlicht en dimlicht door de hendel naar
voren of naar achteren te verplaatsen.
Grootlicht
Dimlicht
Wanneer het grootlicht van de
koplampen is ingeschakeld, gaat
het grootlichtindicatielampje van de
koplampen branden.
Koplamplichtsignaal
Voor het geven van een lichtsignaal met de
koplampen, de hendel volledig naar u toe
trekken (de koplampschakelaar hoeft niet
ingeschakeld te zijn).
UIT
Koplamplichtsignaal
Het grootlichtindicatielampje in de
instrumentengroep gaat tegelijkertijd
branden. Wanneer u de hendel loslaat, zal
deze naar de normale stand terugkeren.


Page 249 of 819

4–85
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Met automatische ruitenwisserregeling
Schakelaarstand
Bediening van de
ruitenwissers
Nr. Ty p e
A Ty p e
B
Werking bij omhoogtrekken
van de hendel
Stop
Automatische regeling
Lage snelheid
Hoge snelheid
Automatische ruitenwisserregeling
Wanneer de ruitenwisserhendel in de stand
staat, tast de regensensor de
hoeveelheid regenval op de voorruit af en
schakelt deze de ruitenwissers automatisch
in of uit (uit—interval—lage snelheid—
hoge snelheid).
De gevoeligheid van de regensensor kan
afgesteld worden door de schakelaar op de
ruitenwisserhendel te draaien.
De schakelaar vanuit de middenpositie
(normaal) omhoog draaien voor een
hogere gevoeligheid (snellere respons) of
de schakelaar omlaag draaien voor minder
gevoeligheid (langzamere respons).
Hogere
gevoeligheid
Minder
gevoeligheid
Schakelaar
Middenpositie


Page 250 of 819

4–86
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPGELET
  De regensensor niet afdekken
door een sticker of een label op de
voorruit te plakken. Anders zal de
regensensor niet correct functioneren.
OPGELET
 
 Wanneer de ruitenwisserhendel in de
stand
staat en het contact op
ON wordt gezet, is het mogelijk dat
de ruitenwissers in de volgende
gevallen automatisch in beweging
gezet worden:
 


 Als de voorruit boven de
regensensor wordt aangeraakt of
met een doek wordt afgeveegd.
 


 Als vanaf de buitenzijde of
binnenzijde van de auto met een
hand of ander voorwerp tegen de
voorruit wordt gestoten.
  Houd handen en ruitenkrabbers uit de
buurt van de voorruit wanneer de
ruitenwisserhendel in de stand
staat en het contact op ON gezet is,
aangezien vingers beklemd kunnen
raken of de ruitenwissers en
wisserbladen beschadigd kunnen
worden wanneer de ruitenwissers
automatisch in werking gesteld
worden.
 Als u de voorruit gaat reinigen, er op
letten dat de ruitenwissers volledig
zijn uitgeschakeld (wanneer de kans
het grootst is dat de motor aan blijft)
—dit is vooral belangrijk bij het
verwijderen van ijs en sneeuw.


Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 ... 80 next >