MAZDA MODEL CX-3 2016 Handleiding (in Dutch)

Page 331 of 719

4–175
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
*Bepaalde modellen.
Kruissnelheidsregelaar *
Met behulp van de kruissnelheidsregelaar kunt u elke willekeurige snelheid boven ongeveer
25 km/h instellen, zodat de auto deze snelheid constant blijft aanhouden.
WAARSCHUWING
Gebruik de kruissnelheidsregelaar niet onder de volgende omstandigheden:
Onder de volgende omstandigheden is gebruik van de kruissnelheidsregelaar gevaarlijk
en kan tot gevolg hebben dat u de macht over de auto verliest.
 
 Heuvelachtige gebieden 
 Steile hellingen 
 Druk of sterk wisselend verkeer 
 Gladde of bochtige wegen 
 Soortgelijke beperkingen welke het rijden bij wisselende snelheid noodzakelijk
maken.
Kruissnelheidsregelaarschakelaar

OFF schakelaar ON schakelaar
Zonder afstelbare snelheidsbegrenzerMet afstelbare snelheidsbegrenzer
ON/OFF
schakelaar
CANCEL
schakelaarRESUME
schakelaar
SET+/SET- schakelaar
CANCEL
schakelaarRESUME
schakelaar
SET+/SET- schakelaar


Page 332 of 719

4–176
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
Hoofdindicatielampje van
kruissnelheidsregelaar (Oranje)/
Indicatielampje voor ingestelde
kruissnelheid (Groen)

Dit indicatielampje heeft twee kleuren.
Hoofdindicatielampje van
kruissnelheidsregelaar (Oranje)
Het indicatielampje gaat oranje branden
wanneer de kruissnelheidsregelaar
geactiveerd is.
Indicatielampje voor ingestelde
kruissnelheid (Groen)
Het indicatielampje licht groen op
wanneer een kruissnelheid is ingesteld.
Activering/deactivering
Met afstelbare snelheidsbegrenzer
Druk voor het activeren van het
systeem op de ON/OFF schakelaar.
Het hoofdindicatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden.
Voor het deactiveren van het systeem
nogmaals op de schakelaar drukken.
Het hoofdindicatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat uit.
Zonder afstelbare snelheidsbegrenzer
Druk voor het activeren van het
systeem op de ON schakelaar.
Het hoofdindicatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden.
Druk voor het deactiveren van het systeem
op de OFF schakelaar.
Het hoofdindicatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat uit.
WAARSCHUWING
Schakel de kruissnelheidsregelaar
altijd uit wanneer deze niet wordt
gebruikt:
Het is gevaarlijk de
kruissnelheidsregelaar ingeschakeld
te laten staan terwijl deze niet
gebruikt wordt, aangezien de
kruissnelheidsregelaar plotseling
geactiveerd zou kunnen worden als de
activeringsknop per ongeluk ingedrukt
wordt, hetgeen verlies van de macht
over het stuur en een ongeluk kan
veroorzaken.
OPMERKING
Wanneer het contact op OFF wordt
gezet, wordt de systeemtoestand
aangehouden die bestond alvorens deze
werd uitgeschakeld. Als bijvoorbeeld
het contact op OFF wordt gezet terwijl
de kruissnelheidsregelaar gebruiksklaar
is, zal het systeem gebruiksklaar zijn
wanneer het contact de volgende keer op
ON gezet wordt.


Page 333 of 719

4–17 7
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
Instellen van de gewenste
constante snelheid
1 . (Met afstelbare snelheidsbegrenzer)
Druk voor het activeren van het
systeem van de kruissnelheidsregelaar
op de ON/OFF schakelaar. Het
hoofdindicatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden.
(Zonder afstelbare
snelheidsbegrenzer)
Druk voor het activeren van het
systeem van de kruissnelheidsregelaar
op de ON schakelaar. Het
hoofdindicatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden.
2. Accelereer tot de gewenste
kruissnelheid bereikt wordt (deze dient
hoger te zijn dan 25 km/h).
3. Stel de kruissnelheidsregelaar in door
de SET
of SET schakelaar bij de
gewenste snelheid in te drukken. De
kruissnelheidsregelaar wordt ingesteld
op het moment dat de SET
of SET
schakelaar wordt ingedrukt. Laat het
gaspedaal tegelijkertijd los. Het
indicatielampje voor ingestelde
kruissnelheid (groen) gaat branden.

OPMERKING
  Onder de volgende omstandigheden
kan de snelheid van de
kruissnelheidsregelaar niet worden
ingesteld:
 


 (Automatische transmissie) 
 De keuzehendel staat in de stand P
of N.
 


 (Handgeschakelde
versnellingsbak)

 De keuzehendel staat in de
neutraalstand.
 


 De handrem is aangetrokken.



 (Voertuigen met afstelbare
snelheidsbegrenzer)
 De ON/OFF schakelaar voor de
afstelbare snelheidsbegrenzer
wordt ingedrukt.
 
 Laat de SET of SET schakelaar
bij de gewenste snelheid los, anders
zal de snelheid bij het ingedrukt
houden van de SET
schakelaar
blijven toenemen of bij het ingedrukt
houden van de SET
schakelaar
blijven afnemen (behalve wanneer
het gaspedaal ingetrapt wordt).
  Het is mogelijk dat de auto op een
steile helling bij het bergop rijden
kortstondig snelheid mindert of bij
het bergaf rijden snelheid meerdert.


Page 334 of 719

4–17 8
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
OPMERKING
  De kruissnelheidsregelaar wordt
geannuleerd als de rijsnelheid
afneemt tot minder dan 21 km/h
wanneer de kruissnelheidsregelaar
geactiveerd is, zoals bij het oprijden
van een steile helling.
  Het is mogelijk dat de
kruissnelheidsregelaar wordt
uitgeschakeld wanneer de rijsnelheid
tot ongeveer 15 km/h onder de
vooringestelde snelheid afneemt
(zoals kan gebeuren bij het oprijden
van een lange, steile helling).
Verhogen van de kruissnelheid
Volg een van onderstaande procedures.
Verhogen van de snelheid met behulp
van de bedieningsschakelaar van de
kruissnelheidsregelaar
Druk de SET
schakelaar in en houd deze
ingedrukt. De rijsnelheid neemt toe. Laat
de schakelaar los, zodra de gewenste
rijsnelheid bereikt wordt.

Druk op de SET
schakelaar en laat deze
onmiddellijk los om de ingestelde snelheid
af te stellen. Door de toets meerdere malen
in te drukken wordt de ingestelde snelheid
al naargelang verhoogd.
Verhogen van de snelheid door één
enkele druk op de SET
schakelaar
Meteraanduiding voor rijsnelheid
aangegeven in km/h: 1 km/h (0,6 mijl/h)
Meteraanduiding voor rijsnelheid
aangegeven in mijl/h: 1 mijl/h (1,6 km/h)
Verhogen van de snelheid met behulp
van het gaspedaal
Druk het gaspedaal in om te accelereren
tot de gewenste snelheid. Druk de SET

of SET
schakelaar in en laat deze
onmiddellijk los.
OPMERKING
Accelereer indien u tijdelijk uw
snelheid wilt verhogen wanneer de
kruissnelheidsregelaar is ingeschakeld.
Een hogere snelheid heeft geen invloed
op de ingestelde snelheid en verandert
deze niet. Neem uw voet van het
gaspedaal om terug te keren naar de
ingestelde snelheid.


Page 335 of 719

4–17 9
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
Verlagen van de kruissnelheid
Druk de SET schakelaar in en houd deze
ingedrukt. De rijsnelheid neemt geleidelijk
aan af.
Laat de schakelaar los, zodra de gewenste
rijsnelheid bereikt wordt.

Druk op de SET
schakelaar en laat deze
onmiddellijk los om de ingestelde snelheid
af te stellen. Door de toets meerdere malen
in te drukken wordt de ingestelde snelheid
al naargelang verminderd.
Verlagen van de snelheid door één
enkele druk op de SET
schakelaar
Meteraanduiding voor rijsnelheid
aangegeven in km/h: 1 km/h (0,6 mijl/h)
Meteraanduiding voor rijsnelheid
aangegeven in mijl/h: 1 mijl/h (1,6 km/h)
Hervatten van de kruissnelheid bij
snelheden hoger dan 25 km/h
Als de kruissnelheid door een andere
methode dan door het bedienen van de
OFF schakelaar geannuleerd werd (zoals
door het indrukken van rempedaal) en
het systeem nog steeds geactiveerd is,
zal de meest recent ingestelde snelheid
automatisch hervat worden wanneer de
RESUME schakelaar ingedrukt wordt.
Indien de rijsnelheid tot minder dan 25
km/h is afgenomen, de rijsnelheid tot
25 km/h of hoger laten toenemen en de
RESUME schakelaar indrukken.
Tijdelijk annuleren
Gebruik voor het tijdelijk annuleren
van het systeem, een van de volgende
methoden:
 


 Druk het rempedaal een weinig in.



 (Handgeschakelde versnellingsbak) 
 Druk het koppelingspedaal in.



 Druk op de CANCEL schakelaar.
Als de RESUME schakelaar wordt
ingedrukt wanneer de rijsnelheid 25 km/h
of hoger is, keert het systeem terug naar de
eerder ingestelde snelheid.


Page 336 of 719

4–18 0
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
OPMERKING
  Als zich een van de volgende
gevallen voordoet, wordt de
kruissnelheidsregelaar tijdelijk
uitgeschakeld.
 


 De handrem is aangetrokken.



 (Voertuigen met afstelbare
snelheidsbegrenzer)

 De ON/OFF schakelaar voor de
afstelbare snelheidsbegrenzer
wordt ingedrukt.
 


 (Automatische transmissie) 
 De keuzehendel staat in de stand P
of N.
 


 (Handgeschakelde
versnellingsbak)
De keuzehendel staat in de
neutraalstand.
 
 Wanneer de kruissnelheidsregelaar
tijdelijk wordt uitgeschakeld
door zelfs maar één van de
uitschakelomstandigheden van
toepassing, kan de snelheid niet
opnieuw ingesteld worden.
  (Automatische transmissie)  De kruissnelheidsregelaar kan tijdens
het rijden in de handgeschakelde
modus niet worden uitgeschakeld
(keuzehendel is verplaatst van
de stand D naar M). Ook als de
transmissie terug in een lagere
versnelling wordt gezet, vindt er dus
geen afremmen op de motor plaats.
Als snelheidsmindering vereist is, de
ingestelde snelheid verlagen of het
rempedaal intrappen.
Deactiveren
Met afstelbare snelheidsbegrenzer
Druk voor het deactiveren van het systeem
op de ON/OFF schakelaar.
Zonder afstelbare snelheidsbegrenzer
Druk voor het deactiveren van het systeem
op de OFF schakelaar.


Page 337 of 719

4–181
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
*Bepaalde modellen.
Bandenspanningcontrolesysteem *
Het bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) controleert de bandenspanning van alle
vier banden. Als de bandenspanning van één of meerdere banden te laag is, waarschuwt
het systeem de bestuurder door middel van het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem in de instrumentengroep en een pieptoon. Het systeem
controleert de bandenspanning indirect op basis van de gegevens die door de ABS
wielsnelheidssensors worden verzonden.
Om het systeem correct te kunnen laten werken, dient het systeem met de voorgeschreven
bandenspanning (waarde op bandenspanningslabel) geïnitialiseerd te worden. Volg de
procedure en voer de initialisatie uit.
Zie Initialiseren van het bandenspanningcontrolesysteem op pagina 4-183 .
Het waarschuwingslampje gaat knipperen als het systeem defect is.
Zie Waarschuwingslampjes op pagina 4-42 .


ABS wielsnelheidssensor


Page 338 of 719

4–182
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
OPGELET
  Elke band, inclusief het reservewiel (indien voorzien), dient maandelijks in koude
toestand gecontroleerd te worden en op de bandenspanning gebracht te worden
welke wordt aanbevolen door de autofabrikant op het voertuiginformatieplaatje of
bandenspanningslabel. (Als uw auto banden van een verschillende maat heeft dan de
maat die op het voertuiginformatieplaatje of bandenspanningslabel staat aangegeven,
dient u de juiste bandenspanning voor deze banden te bepalen.)
 Bij wijze van extra veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust met een
bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) dat een verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning laat branden wanneer de bandenspanning van één of meerdere
van uw banden beduidend laag is. Wanneer dus het verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning gaat branden, dient u te stoppen en uw banden zo spoedig mogelijk te
controleren en deze op de juiste spanning te brengen. Rijden met een band waarvan de
bandenspanning beduidend laag is, kan oververhit raken van de band en bandenpech
veroorzaken. Te lage bandenspanning verhoogt ook het brandstofverbruik, leidt tot
snellere slijtage van het bandenpro¿ el en kan de bestuurbaarheid en remweg nadelig
beïnvloeden.
 Houd er rekening mee dat het TPMS systeem geen remedie biedt voor een onjuist
bandenonderhoud en het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder de juiste
bandenspanning te handhaven, ook als een te lage bandenspanning nog niet het niveau
heeft bereikt dat het TPMS verklikkerlichtje voor lage bandenspanning gaat branden.
 Uw auto is ook uitgerust met een TPMS storingindicator om aan te geven wanneer het
systeem niet correct functioneert.
 De TPMS storingindicator is gecombineerd met het verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning. Wanneer het systeem een storing bespeurt, gaat het verklikkerlichtje
gedurende ongeveer één minuut knipperen en blijft vervolgens continu branden.
Deze volgorde blijft voortduren telkens wanneer de auto opnieuw gestart wordt voor
zolang als de storing blijft bestaan. Wanneer de storingindicator brandt, bestaat de
kans dat het systeem een lage bandenspanning niet zoals bedoeld kan opsporen of
melden. Storingen in het TPMS systeem kunnen zich voordoen om uiteenlopende
redenen, zoals het vervangen of verwisselen van banden of velgen op de auto welke
verhinderen dat het TPMS systeem juist kan functioneren. Controleer steeds de TPMS
storingindicator na het vervangen van één of meer banden of velgen op uw auto om er
zeker van te zijn dat na het vervangen of verwisselen van banden en velgen het TPMS
systeem juist blijft functioneren.
  Om foutieve aÀ ezingen te voorkomen neemt het systeem gedurende een korte tijd
steekproeven alvorens een probleem te melden. Als gevolg zal een band die snel
leegloopt of plotseling lek is geraakt niet onmiddellijk door het systeem gemeld
worden.


Page 339 of 719

4–183
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
OPMERKING
Aangezien dit systeem kleine veranderingen in de toestand van de banden bespeurt, kan
het tijdstip van de waarschuwing in de volgende gevallen vroeger of later zijn:
 
 De maat, het merk, of de soort banden verschilt van de speci¿ catie. 
 De maat, merk of de soort band verschilt van de overige, of de mate van bandenslijtage
is onderling buitengewoon verschillend.
  Er wordt gebruik gemaakt van runÀ at banden, studless banden of sneeuwkettingen. 
 Er wordt gebruik gemaakt van een noodreservewiel (het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem gaat knipperen en blijft vervolgens continu branden).
  Er is een band gerepareerd met behulp van de lekke band noodreparatieset. 
 De bandenspanning is veel hoger dan de voorgeschreven spanning, of de
bandenspanning wordt plotseling lager om een bepaalde reden, zoals bij een band die
tijdens het rijden lek springt.
  De rijsnelheid is lager dan ongeveer 15 km/h (inclusief wanneer de auto tot stilstand
gebracht wordt), of de rijtijd is korter dan 5 minuten.
  Bij het rijden op een buitengewone oneffen weg of een glad, bevroren wegdek. 
 Krachtig sturen en bij herhaling snelle acceleratie/deceleratie, zoals bij hard rijden op
een bochtige weg.
  De belasting van de auto rust op één band, zoals bij het plaatsen van zware bagage aan
één zijde van de auto.
  Initialisering van het systeem is niet uitgevoerd met de voorgeschreven
bandenspanning.
Initialiseren van het
bandenspanningcontrolesysteem
In onderstaande gevallen dient het
initialiseren van het systeem uitgevoerd te
worden om het systeem normaal te laten
functioneren.
 


 De bandenspanning wordt afgesteld.



 De banden worden onderling
uitgewisseld.
 


 Een band of wiel wordt vernieuwd.



 De accu is vernieuwd of volledig
uitgeput.
 


 Het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem brandt.

Initialiseringsmethode

1. Parkeer de auto op een veilige plaats en
trek de handrem stevig aan.
2. Laat de banden afkoelen, stel
vervolgens de bandenspanning van alle
vier (4) wielen af op de voorgeschreven
spanning zoals aangegeven op het
bandenspanningslabel op het frame van
het bestuurdersportier (portier open).
Zie Banden op pagina 9-10 .
3. Zet het contact op ON.


Page 340 of 719

4–184
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
4. Houd de instelschakelaar van het
bandenspanningcontrolesysteem
ingedrukt en controleer dat het
waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem in de
instrumentengroep tweemaal knippert
en dat er eenmaal een pieptoon klinkt.


OPGELET
Als de initialisering van het
systeem uitgevoerd wordt zonder de
bandenspanning af te stellen, kan het
systeem de normale bandenspanning
niet bespeuren en bestaat de kans dat
het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem niet
gaat branden als een bandenspanning
laag is, of dat het lampje gaat branden
ook als de bandenspanningen normaal
zijn.
Stel de bandenspanning van alle vier
banden af en initialiseer het systeem
wanneer het waarschuwingslampje
brandt. Als het waarschuwingslampje
om een andere reden dan een lekke band
gaat branden, is de bandenspanning van
alle vier banden mogelijk op natuurlijke
wijze afgenomen.
De initialisering van het systeem wordt
niet uitgevoerd als de schakelaar tijdens
het rijden wordt ingedrukt.


Page:   < prev 1-10 ... 291-300 301-310 311-320 321-330 331-340 341-350 351-360 361-370 371-380 ... 720 next >