MAZDA MODEL CX-30 2019 Handleiding (in Dutch)

Page 191 of 759

Wanneer het lampje brandt
xHet lampje gaat branden wanneer
het contact op ON wordt gezet en
gaat uit wanneer de motor gestart
wordt.
x(Europees model)
Het lampje gaat branden als de
motor gestopt is en de volgende
handelingen worden uitgevoerd. In
dergelijke gevallen herstart de motor
om veiligheidsredenen niet
automatisch. Start de motor met
behulp van de normale methode.
xDe motorkap geopend wordt.xDe veiligheidsgordel van de
bestuurder is losgemaakt en het
bestuurdersportier wordt geopend.
x(Behalve Europees model)
x(Handgeschakelde
versnellingsbak)
Wanneer de versnellingshendel in
een andere stand dan neutraal
staat, is een geluid hoorbaar
wanneer het portier wordt
geopend terwijl de motor gestopt
is. In dat geval herstart de motor
om veiligheidsredenen niet
automatisch. Zet de
versnellingshendel in de
neutraalstand en start de motor.
xAls het i-stop
waarschuwingslampje (oranje) aan
blijft terwijl de motor loopt, zijn de
accuprestaties mogelijk
afgenomen. Laat uw auto door een
deskundige reparateur (bij
voorkeur een officiële
Mazda-reparateur) controleren.
OPMERKING
De volgende gevallen kunnen duiden
op een storing in het systeem. Laat uw
auto door een deskundige reparateur
(bij voorkeur een officiële
Mazda-reparateur) controleren.
xHet lampje gaat niet branden
wanneer het contact op ON wordt
gezet.
xHet lampje blijft branden terwijl de
motor draait.
Wanneer het lampje knippert
Het lampje blijft knipperen als er een
defect in het systeem is. Laat uw auto
door een deskundige reparateur (bij
voorkeur een officiële
Mazda-reparateur) controleren.
i-stop indicatielampje (groen)
Wanneer het lampje brandt
xHet lampje gaat branden wanneer
de motor gestopt is en gaat uit
wanneer de motor herstart.
Wanneer het lampje knippert
x(Handgeschakelde versnellingsbak)
xHet lampje knippert wanneer de
motor gestopt is en de
versnellingshendel naar een andere
stand dan neutraal wordt
verplaatst om de bestuurder erop
te attenderen dat de motor gestopt
is.
xDoor het intrappen van het
koppelingspedaal herstart de
motor automatisch en het lampje
gaat uit.
x(Europees model)
Het lampje knippert wanneer de
motor gestopt is en het
bestuurdersportier wordt geopend
om de bestuurder erop te attenderen
dat de motor gestopt is. Het lampje
gaat uit wanneer het
bestuurdersportier gesloten wordt.
Tijdens het rijden
Motor start/stop
4-21

Page 192 of 759

Cilinderdeactivering*
▼Cilinderdeactivering
Cilinderdeactivering is ontwikkeld om
het brandstofverbruik te verminderen
en te verbeteren door 2 van de 4
cilinders tijdens het rijden te
deactiveren. Er wordt continu bepaald
wat beter is voor het rijden, 4 of 2
cilinders, ongeacht de handelingen van
de bestuurder, en er wordt
automatisch omgeschakeld.
Wanneer cilinderdeactivering niet
functioneert
Cilinderdeactivering functioneert niet
onder de volgende omstandigheden.
xDe keuzehendel staat in stand P, N
of R (automatische transmissie), of in
de 1e versnelling (handgeschakelde
versnellingsbak).
xDe temperatuur van de motorolie of
van de motorkoelvloeistof is laag.
xNadat de accupolen om een of
andere reden zijn losgekoppeld,
zoals voor het vervangen van de
accu.
Tijdens het rijden
Motor start/stop
4-22*Bepaalde modellen.

Page 193 of 759

Instrumentengroep en
display
▼Instrumentengroep en display

ƒInstrumentengroep....... pagina 4-23
„Active Driving Display.....................
................................... pagina 4-43
Instrumentengroep
▼Instrumentengroep

ƒToerenteller................. pagina 4-23
„Multi-informatiedisplay ..................
................................... pagina 4-25
…Motorkoelvloeistoftemperatuurmet
er................................ pagina 4-27
†Brandstofmeter............ pagina 4-28
‡Dashboardverlichtingsschakelaar.....
................................... pagina 4-29
ˆSnelheidsmeter............ pagina 4-23
‰TRIP Schakelaar............ pagina 4-27
▼Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid
van de auto aan.
▼Toerenteller
De toerenteller geeft het
motortoerental in duizenden
omwentelingen per minuut (omw/
min) aan.
OPGELET
Laat de motor niet met de naald van
de toerenteller in de RODE ZONE
draaien.
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
4-23

Page 194 of 759

Dit kan ernstige motorschade tot
gevolg hebben.

1. GESTREEPTE ZONE*1
2. RODE ZONE*1
*1 Het bereik varieert afhankelijk van het type
meter.
OPMERKING
Wanneer de naald van de toerenteller
in de GESTREEPTE ZONE komt, toont
dit de bestuurder dat de versnelling
overgeschakeld moeten worden
alvorens de naald in de RODE ZONE
komt.
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
4-24

Page 195 of 759

▼Multi-informatiedisplay
1. Multi-informatiedisplay
2. INFO schakelaar

De multi-informatiedisplay toont de volgende informatie.
xSnelheidsmeterxKilometertellerxDagtellerxBuitentemperatuurxAfstand die met voorradige brandstof kan worden afgelegdxGemiddeld brandstofverbruikxHuidige brandstofverbruikxRemregeneratielaaddisplay (M Hybrid)xi-ACTIVSENSE displayxRijsnelheidsalarm*
xOpen-portier/open-achterklep waarschuwingsindicatie*1
xBerichtendisplay
*1 Wordt getoond bij het openen van portier/achterklep.
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
*Bepaalde modellen.4-25

Page 196 of 759

Telkens wanneer op de INFO schakelaar wordt gedrukt veranderen de gegevens op
het scherm.
1. Basisdisplay
2. Rij-informatiedisplay
3. i-ACTIVSENSE display
4. Berichtendisplay
*1
*1 Wordt alleen tijdens een waarschuwing weergegeven.

Het type weergave van brandstofverbruik en maximum rijafstand kan worden
gewijzigd.
Zie de sectie Instellingen in het Mazda Connect instructieboekje.
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
4-26

Page 197 of 759

▼Kilometerteller, dagteller en
dagtellerkeuzeschakelaar
Met de TRIP schakelaar kan worden
geschakeld tussen weergave van de
kilometerteller en de dagteller.

1. TRIP schakelaar
2. Weergave kilometerteller
3. Weergave dagteller A
4. Weergave dagteller B
Kilometerteller
De kilometerteller geeft de totale door
de auto afgelegde afstand aan.
Dagteller
De rijafstand voor een opgegeven
tussenafstand wordt aangegeven. Voor
elk van beide kunnen twee typen (TRIP
A, TRIP B) tussenafstand en het
gemiddelde brandstofverbruik worden
gemeten.

Dagteller A bijvoorbeeld kan de
afstand vanaf het punt van vertrek
registreren en dagteller B kan het punt
registreren waar de brandstoftank
gevuld is.

Wanneer dagteller A wordt gekozen,
verschijnt TRIP A op de display.
Wanneer dagteller B wordt gekozen,
verschijnt TRIP B.

De dagteller en het gemiddelde
brandstofverbruik kunnen gereset
worden door in elk van de standen de
TRIP schakelaar gedurende
1,5 seconde of langer ingedrukt te
houden.
OPMERKING
xEnkel door de dagtellers worden
tienden van kilometers geregistreerd.
xDe registratie van de dagteller wordt
gewist, wanneer:
xDe stroomtoevoer wordt
onderbroken (zekering is
doorgeslagen of accu is
losgekoppeld).
xDe gereden afstand 9.999,9 km
overschrijdt.
▼Motorkoelvloeistoftemperatuurme
ter
Toont de
motorkoelvloeistoftemperatuur. Het
blauwe bereik van de meter geeft aan
dat de motorkoelvloeistoftemperatuur
laag is en het rode bereik van de meter
geeft aan dat de
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
4-27

Page 198 of 759

motorkoelvloeistoftemperatuur hoog is
en dat de motor oververhit is.

OPGELET
Wanneer de indicator van de
motorkoelvloeistoftemperatuurmeter
zich in het rode gebied bevindt, is de
motorkoelvloeistoftemperatuur
buitengewoon hoog. Rijd langzaam
om de motorbelasting te verminderen.
Als de indicator van de
motorkoelvloeistoftemperatuurmeter
zich in het rode gebied bevindt,
bestaat de mogelijkheid dat de motor
oververhit is. Parkeer de auto
onmiddellijk op een veilige plaats en
neem de juiste maatregelen.
Zie Oververhitting op pagina 7-51.
OPMERKING
xAls de motor- of de
motorkoelvloeistoftemperatuur hoog
of laag is, kan het motorvermogen
worden beperkt om de motor te
beschermen.
xTijdens normaal rijden stabiliseert de
motorkoelvloeistoftemperatuur bij
100 °C of lager en geeft de meter
een bereik aan van minder dan 100
°C.
▼Brandstofmeter
De brandstofmeter geeft bij
benadering de in de brandstoftank
resterende hoeveelheid brandstof aan
wanneer het contact op ON wordt
gezet. Het wordt aanbevolen de tank
voor meer dan 1/4 gevuld te houden.

1. Vol
2. 1/4 Vol
3. Leeg

Als het waarschuwingslampje voor laag
brandstofpeil gaat branden of het
brandstofpeil erg laag is, de tank zo
spoedig mogelijk bijvullen.
Als de motor onregelmatig gaat
draaien of afslaat als gevolg van een
laag brandstofpeil, zo spoedig mogelijk
bijtanken en tenminste 10 liter
brandstof bijvullen.
Zie Waarschuwingsindicatie/
waarschuwingslampje laag
brandstofpeil op pagina 7-68.
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
4-28

Page 199 of 759

OPMERKING
xNa het bijtanken van brandstof kan
het enige tijd duren voordat de
indicator stabiel wordt. Bovendien
kan bij het rijden op hellingen of in
bochten de indicator afwijken als
gevolg van de beweging van de
brandstof in de tank.
xDe richting van de pijl () geeft
aan dat de afsluitklep van de
brandstoftankdop zich aan de
linkerzijde van de auto bevindt.
▼Dashboardverlichting
(Zonder automatische
verlichtingsregeling)
Wanneer de verlichting wordt
ingeschakeld met het contact in de
stand ON, wordt de helderheid van de
dashboardverlichting gedimd.
(Met automatische
verlichtingsregeling)
Wanneer de verlichting wordt
ingeschakeld met het contact in de
stand ON, wordt de helderheid van de
dashboardverlichting gedimd.
Wanneer de lichtsensor echter
bespeurt dat de omgeving helder is,
zoals wanneer de verlichting overdag
wordt ingeschakeld, dimt de
dashboardverlichting niet.
OPMERKING
x(Met automatische
verlichtingsregeling)
Wanneer het contact in de vroege
avond of bij schemering in de stand
ON wordt gezet, wordt de
dashboardverlichting gedurende
enkele seconden gedimd totdat de
lichtsensor de helderheid van de
omgeving bespeurt. Het is echter
mogelijk dat na het bespeuren van
de helderheid de dimmer wordt
uitgeschakeld.
xWanneer de verlichting wordt
ingeschakeld, gaat het
verlichting-aan indicatielampje in de
instrumentengroep branden.
Zie Koplampen op pagina 4-62.
De helderheid van de
instrumentenpaneel- en
dashboardverlichtingen kunnen
afgesteld worden door het indrukken
van de
dashboardverlichtingsschakelaar terwijl
de dashboardverlichting is gedimd.
xDruk op de + schakelaar om de
helderheid te vergroten.
xDruk op de - schakelaar om de
helderheid te verminderen. Wanneer
op de - schakelaar wordt gedrukt
terwijl de instrumentengroep
maximaal is gedimd, wordt een
geluid geactiveerd om u erop te
wijzen dat de huidige
dimmerinstelling de maximale
instelling is.

1. Helder
2. Gedimd
Functie voor uitschakelen van de
verlichtingsdimmer
De verlichtingsdimmer kan
uitgeschakeld worden door het
indrukken van de + schakelaar terwijl
de instrumentengroep maximaal is
gedimd en het contact in wordt
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
4-29

Page 200 of 759

geschakeld. Wanneer op de +
schakelaar wordt gedrukt terwijl de
verlichtingsdimmer is geannuleerd,
wordt een geluid geactiveerd om u
erop te wijzen dat deze is geannuleerd.
Als de zichtbaarheid van de
instrumentengroep als gevolg van
lichtinval van buiten is verminderd, de
verlichtingsdimmer uitschakelen.
OPMERKING
xWanneer de verlichtingsdimmer is
uitgeschakeld, kan de
instrumentengroep niet gedimd
worden, zelfs niet als de verlichting is
ingeschakeld.
xWanneer de verlichtingsdimmer
wordt uitgeschakeld, schakelt het
scherm in de middendisplay over
naar de constante weergave van het
dagscherm.
▼Buitentemperatuurdisplay
Wanneer het contact op ON wordt
gezet, wordt de buitentemperatuur
getoond.

OPMERKING
xOnder de volgende omstandigheden
kan de getoonde buitentemperatuur
afwijken van de werkelijke
buitentemperatuur, afhankelijk van
de directe omgeving en de
omstandigheden waarin de auto zich
bevindt:
xBeduidend lage of hoge
temperaturen.
xPlotselinge veranderingen in
buitentemperatuur.
xDe auto staat geparkeerd.xTijdens het rijden met lage
snelheden.
Wijzigen van de temperatuureenheid
van de buitentemperatuurdisplay
De buitentemperatuureenheid kan
overgeschakeld worden tussen Celsius
en Fahrenheit.
Instellingen kunnen worden gewijzigd
door bediening van het
middendisplayscherm.
Zie de sectie Instellingen in het Mazda
Connect instructieboekje.
OPMERKING
Wanneer de temperatuureenheid die
wordt aangegeven op de
buitentemperatuurdisplay wordt
gewijzigd, verandert de
temperatuureenheid die wordt
aangegeven op de display van de
motorkoelvloeistoftemperatuurmeter
dienovereenkomstig.
Buitentemperatuurwaarschuwing
*
Wanneer de buitentemperatuur laag is,
gaat de indicatie knipperen en klinkt er
een zoemtoon om de bestuurder te
waarschuwen voor de mogelijkheid
van gladde wegen.
Als de buitentemperatuur lager is dan
ongeveer 4 °C, gaat de
buitentemperatuurdisplay en het
symbool gedurende ongeveer 3
seconden knipperen en wordt er
eenmaal een pieptoon gegeven.
OPMERKING
Als de buitentemperatuur lager is
dan -20 °C, werkt de zoemer niet. Het
symbool gaat echter branden.
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
4-30*Bepaalde modellen.

Page:   < prev 1-10 ... 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 ... 760 next >