OPEL ANTARA 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 101 of 231
Instrumenten en bedieningsorganen99●Contrast
● Dag / Nacht
● Ontstekingslogica
Tijd en datum instellen
Bij het navigatiesysteem worden da‐
tum en tijd bij ontvangst van een
GPS-satellietsignaal automatisch in‐
gesteld. Als de weergegeven tijd en
de plaatselijke tijd niet overeenko‐
men, kan de eerste via een RDS-tijds‐ ignaal handmatig of automatisch wor‐
den aangepast.
Sommige RDS-zenders zenden geen
correct tijdsignaal uit. In dergelijke ge‐ vallen de automatische tijdsynchroni‐
satie uitschakelen en de tijd handma‐
tig instellen.
Voor handmatig instellen van datum
en tijd, menuoptie Tijd, Datum van het
menu Instellingen selecteren. Nu ver‐
schijnt het menu. De vereiste menu-
items selecteren en de gewenste in‐
stelling kiezen.
Voor het gelijkstellen van de tijd met
RDS: menu-item Autom. tijdsynchro‐
nisatie in het menu Tijd, Datum se‐
lecteren. Het vakje vóór Autom. tijds‐
ynchronisatie wordt aangevinkt.Taal instellen
Voor sommige functies kan de taal
worden geselecteerd waarin de dis‐
playmeldingen worden getoond. Se‐
lecteer de menuoptie Taal in het
menu Instellingen . De beschikbare
talen worden weergegeven.
Page 102 of 231
100Instrumenten en bedieningsorganen
De gewenste taal kiezen. De keuze
wordt aangeduid door een 6 voor de
menuoptie.
Bij systemen met gesproken aanwij‐
zingen verschijnt na de wijziging van
de taalinstelling op het display de vraag of de meldingstaal ook moet
worden gewijzigd, zie handleiding In‐
fotainment.
Maateenheden instellen
Selecteer de menuoptie Units in het
menu Instellingen . De lijst met moge‐
lijke eenheden wordt getoond. De ge‐
wenste eenheid selecteren.
De keuze wordt aangeduid door een
o voor de menuoptie.
Contrast (Graphic-Info-Display)
aanpassen
Selecteer de menuoptie Contrast in
het menu Instellingen . Nu verschijnt
het menu. De gewenste instelling be‐
vestigen.
Displaymodus instellen
Het display kan aan het omgevings‐
licht worden aangepast:
Selecteer de menuoptie Dag / Nacht
in het menu Instellingen. De moge‐
lijkheden worden getoond.
Automatisch ; Aanpassing afhankelijk
van de verlichting van de auto.
Page 103 of 231
Instrumenten en bedieningsorganen101Altijd dag design; zwarte of gekleurde
tekst op een lichte achtergrond.
Altijd nacht design ; witte of gekleurde
tekst op een donkere achtergrond.
De keuze wordt aangeduid door een
o voor de menuoptie.
Ontstekingslogica
Zie handleiding bij het infotainment.Boordinformatie
Geluidssignalen
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Het geluidssignaal voor niet gedra‐
gen veiligheidsgordels geniet de pri‐
oriteit boven alle andere geluidssig‐
nalen.
● Wanneer de veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
● Bij bedienen van de richtingaan‐ wijzers.
● Als de auto rijdt en de elektrische
handrem wordt aangetrokken
3 145.
● Bij het loszetten van de elektri‐ sche handrem zonder op hetrempedaal te trappen 3 92.
● Bij een storing in het remsysteem
3 86.
● Wanneer de parkeerhulp een ob‐
stakel herkent 3 151.● Tijdens het automatisch zelf rei‐
nigen van het roetfilter 3 131.
● In auto's met een snelheidswaar‐
schuwing, bij een snelheid van
meer dan 120 km/u 3 92.
Bij het parkeren van de auto en/of het openen van het
bestuurdersportier
● Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
● Bij ingeschakelde buitenverlich‐ ting.
Page 104 of 231
102Instrumenten en bedieningsorganenBandenspanning
Check-Control
Bij het registreren van een te lage
spanning bij auto's met een banden‐
spanningscontrolesysteem verschijnt
de betreffende informatie op het
Info-Display.
Snelheid verlagen en bandenspan‐
ning zo spoedig mogelijk controleren.
Bandenspanningswaarden controle‐
ren 3 186, 3 217.
Bij aanzienlijk drukverlies verschijnt
een melding waarin wordt aangege‐
ven welke band precies moet worden
gecontroleerd.
Zo spoedig mogelijk de verkeers‐
stroom verlaten zonder hierbij andere weggebruikers in gevaar te brengen.Stoppen en de banden controleren.
Het reservewiel monteren 3 195,
3 198.
Bandenspanningscontrolesysteem 3 187.
Tripcomputer
Boordcomputer op Board-Info-Display
De boordcomputer geeft informatie
over rijgegevens die voortdurend ge‐
registreerd en elektronisch verwerkt
worden. Toegang krijgen tot de auto‐
gegevens in de boordcomputer: de
BC -toets op het "Infotainment"-sys‐
teem of het linker kartelwiel op het
stuurwiel indrukken.
Sommige functies verschijnen in ver‐
korte vorm op het beeldscherm. Zo‐
dra er een functie is geselecteerd,
worden de volgende rijen van de
boordcomputerfunctie weergegeven.
De functies worden in de volgende
volgorde getoond:
● Momentaan verbruik
● Gemiddeld verbruik
● Absoluut verbruik
● Gemiddelde snelheid
● Afgelegde weg
● Actieradius
● Chronometer
Page 105 of 231
Instrumenten en bedieningsorganen103Board-Info-Display 3 93.
Momentaan verbruik
Weergave van het actuele verbruik.
De weergave wisselt snelheidsafhan‐ kelijk:
Weergave in
l/h:minder dan
13 km/uWeergave in
l/100 km:meer dan 13 km/u
Gemiddeld verbruik
Weergave van het gemiddelde ver‐
bruik. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Absoluut verbruik
Weergave van verbruikte brandstof.
De meting kan op elk moment op‐
nieuw worden gestart.
Gemiddelde snelheid
Weergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Ritonderbrekingen met uitgeschakeld contact worden niet meegerekend.
Afgelegde weg
Weergave van de afgelegde weg. De
meting kan op elk moment opnieuw
worden gestart.
Actieradius De actieradius wordt op basis van de
aanwezige tankinhoud en het huidige
verbruik berekend. Op het display
verschijnen gemiddelde waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.Als met de brandstof in de tank min‐
der dan 50 km kan worden gereden,
verschijnt de waarschuwing
Actieradius op het display.
Als met de brandstof in de tank min‐ der dan 30 km kan worden gereden,
verschijnt de waarschuwing Tanken
svp. op het display.
Bevestig de menuoptie 3 93.
Boordcomputergegevens
terugstellen
Gewenste boordcomputerinformatie
selecteren en terugzetten met het lin‐
ker kartelwiel op het stuurwiel of de
knop OK op het "Infotainment"-sys‐
teem.
Page 106 of 231
104Instrumenten en bedieningsorganenChronometer
Met behulp van de pijltjestoetsen:
Starten: met pijltje naar links menu‐
optie Start selecteren en op de knop
OK drukken voor starten/stoppen. Te‐
rugzetten: met pijltje naar links menu‐
optie Reset selecteren en op de knop
OK drukken.
Met het linker kartelwiel op het stuur‐
wiel:
Starten: menuoptie Start selecteren
en indrukken voor starten/stoppen.
Terugzetten: menuoptie Reset selec‐
teren en indrukken om opdracht te bevestigen.
Onderbreking van de voeding
Als de voeding werd onderbroken of
de accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
boordcomputer verloren gaan.
Boordcomputer op Graphic-
Info-Display of Colour-Info- Display
De boordcomputer verstrekt rijgege‐
vens die voortdurend worden verza‐
meld en elektronisch verwerkt. De
hoofdpagina van de boordcomputer
geeft informatie over rijbereik, gemid‐ deld verbruik en momentaan ver‐
bruik.
Andere boordcomputergegevens
weergeven: De BC-toets op het "In‐
fotainment"-systeem indrukken en
het menu Boordcomputer op het
beeldscherm selecteren.
U kunt de informatie van de twee trip‐
computers onafhankelijk van elkaar
resetten, waardoor u de afstanden
van verschillende trips kunt bekijken.
Graphic-Info-Display,
Colour-Info-Display 3 96.
Actieradius
Page 107 of 231
Instrumenten en bedieningsorganen105De actieradius wordt op basis van de
aanwezige tankinhoud en het huidige
verbruik berekend. Op het display verschijnen gemiddelde waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
Als met de brandstof in de tank min‐
der dan 50 km kan worden gereden,
verschijnt de waarschuwing
Actieradius op het display.
Als met de brandstof in de tank min‐ der dan 30 km kan worden gereden,verschijnt de waarschuwing Tanken
svp. op het display.
Bevestig de menuoptie 3 96.
Momentaan verbruik
Weergave van het actuele verbruik.
De weergave wisselt snelheidsafhan‐ kelijk:Weergave in
l/h:minder dan
13 km/uWeergave in
l/100 km:meer dan 13 km/u
Afgelegde weg
Weergave van de afgelegde weg. De
meting kan op elk moment opnieuw
worden gestart.
Gemiddelde snelheid Weergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Ritonderbrekingen met uitgeschakeld
contact worden niet meegerekend.
Absoluut verbruik Weergave van verbruikte brandstof.
De meting kan op elk moment op‐
nieuw worden gestart.
Gemiddeld verbruik
Weergave van het gemiddelde ver‐
bruik. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Boordcomputergegevens
terugstellen
In het menu Boordcomputer BC 1 of
BC 2 selecteren.
Gewenste boordcomputerinformatie
selecteren en terugzetten met het lin‐
ker kartelwiel op het stuurwiel of de
knop OK op het "Infotainment"-sys‐
teem.
Page 108 of 231
106Instrumenten en bedieningsorganen
Voor het resetten van alle informatie
van een boordcomputer, de menu‐
optie Alle waarde selecteren. Na het
terugzetten verschijnt "- - -" voor de geselecteerde boordcomputerinfor‐
matie. Na korte tijd verschijnen de op‐ nieuw berekende waarden.
Chronometer
Selecteer de menuoptie Timer in het
menu Boordcomputer . Het menu
Timer wordt weergegeven.
Om te starten, de menuoptie Start se‐
lecteren. Voor het terugzetten de me‐
nukeuzemogelijkheid Reset kiezen.
In het menu Opties kan de gewenste
weergave voor de chronometer wor‐
den geselecteerd:
Rijtijd zonder stops : de tijd dat de auto
in beweging is, wordt gemeten. Met
stilstandtijden wordt geen rekening
gehouden.
Rijtijd met stops : de tijd dat de auto in
beweging is, wordt gemeten. Dit is in‐ clusief de tijd dat de auto met de sleu‐
tel in het contactslot stilstaat.
Reisduur : tijd meten tussen het hand‐
matig inschakelen met behulp van
Start en het handmatig uitschakelen
met behulp van Reset.
Onderbreking van de voeding Als de voeding werd onderbroken ofde accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
boordcomputer verloren gaan.
Page 109 of 231
Verlichting107VerlichtingRijverlichting.............................. 107
Lichtschakelaar .......................107
Automatische verlichting .........108
Grootlicht ................................. 108
Lichtsignaal ............................. 108
Koplampverstelling ..................108
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 109
Dagrijlicht ................................. 109
Alarmknipperlichten .................109
Richtingaanwijzers ..................110
Mistlampen voor ......................110
Mistachterlichten .....................111
Parkeerlichten ......................... 111
Achteruitrijlichten .....................111
Beslagen lampglazen ..............111
Binnenverlichting .......................112
Regelbare instrumentenverlichting .........112
Bagageruimteverlichting ..........113
Leeslampen ............................. 113
Verlichting zonneklep ..............114
Verlichtingsfuncties ....................114
Instapverlichting ......................114Uitstapverlichting .....................114
Ontlaadbeveiliging accu ..........115Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
AUTO:automatische verlichting:
De koplampen worden au‐
tomatisch in- en uitgescha‐
keld, afhankelijk van het om‐
gevingslicht7:uit (of deactivering van de
automatische verlichting)8:zijmarkeringslichten9:dimlicht of grootlicht
Controlelamp C 3 92.
Page 110 of 231
108VerlichtingAchterlichtenDe achterlichten branden samen met
het dimlicht/grootlicht en de zijmarke‐ ringslichten.
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van de automati‐
sche verlichting als de motor draait,
gaat het dimlicht afhankelijk van het
omgevingslicht branden.
Om veiligheidsredenen moet de licht‐
schakelaar altijd in stand AUTO blij‐
ven.
Voor een goede werking van de au‐
tomatische verlichting, de lichtsensor
boven op het instrumentenbord niet
bedekken.
Rijden in het buitenland 3 109.
Door de ruitenwisser
geactiveerde verlichting
Wanneer de lichtschakelaar in de
AUTO -stand staat en de ruitenwis‐
sers 8 slagen of meer maken, licht de
rijverlichting automatisch op.
Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Weer aan de hendel trekken om het
dimlicht in te schakelen.
Controlelamp C 3 92.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.
Koplampverstelling Handmatig instellen
koplampreikwijdte ?