OPEL ANTARA 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016.5, Model line: ANTARA, Model: OPEL ANTARA 2016.5Pages: 231, PDF Size: 6.11 MB
Page 71 of 231

Opbergen69Bagageruimte
Opbergvakken in de
bagageruimte
Aan weerszijden van de bagageruim‐ tevloer.
Bagageruimte-afdekking
Leg niets op de hoedenplank.
Afdekking sluiten
De afdekking van de bagageruimte
met behulp van de hendel in de rich‐
ting van de achterkant van de auto
trekken en de bevestigingen in de
haakjes aan weerszijden van de ba‐
gageruimte aanbrengen.
Afdekking openen Bagagerolhoes uit de zijdelingse hou‐
ders nemen. De afdekking rolt auto‐
matisch op.
Afdekking wegnemen
Bagageruimte-afdekking openen.
Huis aan weerszijde van de rolhoes
naar het midden van het voertuig trek‐ ken, rolhoes optillen en verwijderen
uit de zijgeleiders.
Montage in omgekeerde volgorde.
Page 72 of 231

70OpbergenVloerafdekking
bagageruimte
Open het vloeropbergvak achter door
de hendel van de vloerafdekplaat om‐
hoog te trekken.
Afhankelijk van de versie, beide hef‐
bomen op de vloerafdekplaat naar de hendel drukken en afdekplaat bij de
hendel omhoog trekken voor toegang
tot het vloeropbergvak achter.
Indien aanwezig, haak aan de boven‐ kant van de achterklepopening han‐
gen.Voorzichtig
Gebruik de haak alleen voor het ophangen van de vloerafdekplaat
en de in hoogte verstelbare afdek‐ king.
Voorzichtig
Laat geen voorwerpen boven de
bovenkant van het opbergvak ba‐
gageruimte uitsteken, om schade
aan het opbergvak en de vloer van de bagageruimte te voorkomen.
Krik en boordgereedschap 3 184.
Bandenreparatieset 3 192.
Compact reservewiel 3 198.
Page 73 of 231

Opbergen71Sjorogen
De sjorogen zijn bedoeld voor het
vastzetten van artikelen tegen weg‐
schuiven, bijv. met sjorbanden of een laadvloernet.
Vóór de achterbank zijn twee extra
sjorogen aangebracht.
Het laadvloernet is ontworpen voor het vervoeren van uitsluitend kleine,
lichte voorwerpen. Het laadvloernet voorkomt dat de lading zich verplaatst
bij het nemen van scherpe bochten of
bij snel starten en stoppen.
Aanbrengen: de vier haken van het
laadvloernet in de sjorogen in de ba‐
gageruimtevloer aanbrengen.
Gevarendriehoek
De gevarendriehoek onder de vloe‐
rafdekking in de bagageruimte opber‐ gen.
Verbanddoos De verbanddoos onder de vloeraf‐
dekking in de bagageruimte opber‐
gen.
Brandblusser Zet de brandblusser goed vast in de
bagageruimte.Dakdragersysteem
Dakdrager
Om veiligheidsredenen en ter vermij‐
ding van dakschade adviseren wij het voor uw auto goedgekeurde dakdra‐
gersysteem te gebruiken. Neem voor
nadere informatie contact op met een werkplaats.
Maak het dakdragersysteem aan de
dakrails vast aan de hand van de bij
het systeem meegeleverde aanwij‐
zingen. Zorg ervoor dat de lading ge‐
lijkmatig over de lengte- of dwarsrails
wordt verdeeld.
De lading mag niet op het dakopper‐
vlak worden geplaatst. Om schade
aan of verlies van de lading te voor‐
komen, regelmatig controleren of
deze nog goed vastzit.
Rijden met een lading op het dak
heeft een invloed op het zwaartepunt van de auto. Voorzichtig rijden in ge‐val van zijwind. Niet met een hoge
snelheid rijden.
Dakdrager wegnemen als deze niet wordt gebruikt.
Page 74 of 231

72OpbergenBeladingsinformatie● Zware voorwerpen zo ver moge‐ lijk vooraan en gelijkmatig ver‐
deeld in de laadruimte plaatsen.
Controleren of de rugleuningen
naar behoren zijn vergrendeld.
Bij stapelbare voorwerpen de
zwaarste voorwerpen onderaan
leggen.
Stapel voorwerpen bij een neer‐ geklapte achterbank niet hogerdan de rugleuning van de achter‐
bank.
● Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten 3 71.
● Losse voorwerpen in de bagage‐
ruimte bijv. met behulp van een
laadvloernet vastmaken, om
wegglijden te voorkomen.
● Bij het vervoeren van voorwer‐ pen in de bagageruimte mogen
de rugleuningen van de achter‐
bank niet schuin naar voren ge‐
klapt zijn.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.● Leg niets op de bagageruimte- afdekking of op het instrumenten‐
paneel en dek de sensor boven
op het instrumentenpaneel niet af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, elektrische hand‐
rem, schakelhendel en de bewe‐
gingsvrijheid van de bestuurder
niet belemmeren. Geen losse voorwerpen in het interieur leg‐
gen.
● Niet met een geopende achter‐ klep rijden.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen voorwer‐
pen in het voertuig rondgeslingerd worden en letsel of schade aan delading of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het
verschil tussen het maximaal toe‐laatbare totaalgewicht van de
auto (zie typeplaatje 3 210) en
het EU-leeggewicht van de auto.
Noteer de gegevens van uw auto
in de gewichtentabel voorin deze
handleiding om het EU-leegge‐
wicht te berekenen.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (brandstoftank voor
90% gevuld).
Extra uitrusting en accessoires
verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag door het hogere zwaartepunt. La‐
ding gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐ ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
De toegestane daklast is 100 kg.
De dakbelasting is de som van het gewicht van het dakdrager‐
systeem en de lading.
Page 75 of 231

Instrumenten en bedieningsorganen73Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................74
Stuurwielverstelling ...................74
Stuurbedieningsknoppen ...........74
Claxon ....................................... 74
Wis-/wasinstallatie voorruit ........75
Wis-/wasinstallatie achterruit .....76
Buitentemperatuur .....................77
Klok ........................................... 78
Elektrische aansluitingen ...........79
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................80
Instrumentengroep ....................80
Snelheidsmeter ......................... 80
Kilometerteller ........................... 80
Dagteller .................................... 81
Toerenteller ............................... 81
Brandstofmeter .......................... 81
Service-display .......................... 82
Versnellingsbakdisplay ..............82
Controlelampen ......................... 82
Richtingaanwijzer ......................84
Gordelverklikker ........................85
Airbag en gordelspanners .........85
Airbag-deactivering ...................85Laadsysteem ............................. 86
Storingsindicatielamp ................86
Service-indicatie ........................86
Remsysteem ............................. 86
Elektrische handrem ..................87
Elektrische handrem defect .......87
Antiblokkeersysteem (ABS) .......87
Opschakelen ............................. 87
Aandrijving op alle wielen ..........88
SPORT-modus .......................... 88
Systeem voor gecontroleerde afdaling ..................................... 88
Stuurbekrachtiging ....................88
Ultrasoonparkeerhulp ................88
Elektronische stabiliteitsregeling ....................88
Elektronische stabiliteitsregeling UIT .............89
Koelvloeistoftemperatuur ...........89
Voorverwarming ........................89
Roetfilter .................................... 89
AdBlue ....................................... 90
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 90
Motoroliedruk ............................. 90
Motorolie verversen ...................90
Motoroliepeil laag ......................91
Brandstofbesparingsmodus .......91
Te laag brandstofpeil .................91
Brandstoffilter aftappen .............91Startbeveiliging .......................... 91
Motorvermogen verminderd ......91
Rem intrappen ........................... 92
Grootlicht ................................... 92
Automatische koplamphoogteregeling ...........92
Mistlamp .................................... 92
Mistachterlicht ........................... 92
Cruise control ............................ 92
Snelheidswaarschuwing ............92
Controlelampje aanhanger ........92
Portier open ............................... 92
Diefstalalarmsysteem ................93
Informatiedisplays ........................93
Driver Information Center ..........93
Board-Info-Display .....................93
Graphic-Info-Display, Color-Info-Display .................... 96
Boordinformatie ......................... 101
Geluidssignalen .......................101
Bandenspanning .....................102
Tripcomputer .............................. 102
Boordcomputer op Board-Info-Display ................. 102
Boordcomputer op Graphic-
Info-Display of Colour-Info-
Display .................................... 104
Page 76 of 231

74Instrumenten en bedieningsorganenBedieningsorganenStuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
U kunt het Infotainmentsysteem en
een gekoppelde mobiele telefoon be‐
dienen met de knoppen op het stuur‐ wiel.
Meer informatie staat in de handlei‐ ding van het infotainment-systeem.
Claxon
j indrukken.
Page 77 of 231

Instrumenten en bedieningsorganen75Wis-/wasinstallatie voorruit
Voorruitwissers&:snel%:langzaam$:intervalschakeling of automa‐
tisch wissen met regensensor§:uit
Hendel omlaag duwen om wissers
één slag te laten maken wanneer de
voorruitwisser uitgeschakeld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisinterval instellen op een waarde
tussen 1 en 10 seconden:
● Ontsteking inschakelen.
● Hendel vanuit stand § omlaag
zetten.
● Wachten totdat de wisfrequentie op het gewenste interval staat.
● Hendel in stand $ zetten.
Het interval blijft opgeslagen tot de
volgende verandering of totdat het
contact wordt uitgeschakeld. Na in‐
schakelen van het contact en de hen‐
del naar stand $ wordt het interval
3,5 seconden.
In deze modus verandert de wisfre‐
quentie ook met de rijsnelheid. Naar‐
mate de snelheid toeneemt, wist het
systeem ook sneller.
Automatische wisfunctie met
regensensor$:Automatische wisfunctie met
regensensor
De regensensor registreert de hoe‐
veelheid neerslag op de voorruit en
stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwisser aan.
Als de sleutel in contactslotstand
ACC wordt gezet, maakt de wisser ter
controle van het systeem één slag.
Page 78 of 231

76Instrumenten en bedieningsorganenOm de wisser uit te schakelen, de
hefboom in stand § plaatsen.
Het gebied van de regensensor
schoonhouden door de voorruit‐
sproeiers in te schakelen.
Voorruit- en koplampsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof tegen de voorruit
gespoten.
Bij het langer vasthouden van de hen‐
del maakt de wisser na het loslaten
van de hendel twee slagen en na
3 seconden nog een keer.
Staan de koplampen aan, dan spuit er ook sproeiervloeistof tegen de kop‐
lampen. Even wachten voordat het
koplampsproeiersysteem weer kan
werken. Dit duurt langer naarmate het sproeiervloeistofpeil lager is.
Bij een te laag sproeiervloeistofpeil
brandt controlelampje G op de in‐
strumentengroep.
Door de ruitenwisser
geactiveerde verlichting
Wanneer de lichtschakelaar in de
AUTO -stand staat en de ruitenwis‐
sers 8 slagen of meer maken, licht de
rijverlichting automatisch op.
Wis-/wasinstallatieachterruit
Page 79 of 231

Instrumenten en bedieningsorganen77Achterruitenwisser met hendel acti‐
veren:Hendel van u af
duwen:wisser aanHendel naar u
toe trekken:wisser uit
Knop aan uiteinde van hefboom inge‐ drukt houden om achterruitenwisser
te activeren. Het systeem spuit
sproeiervloeistof op de achteruit en
bij het loslaten van de knop maakt de wisser een paar slagen.
Niet inschakelen wanneer de voorruit
bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt on‐
middellijk aangeduid, een stijgende
temperatuur met enige vertraging.
Daalt de buitentemperatuur tot 3 °C,
dan verschijnt als waarschuwing voor
ijzel het symbool : op
Board-Info-Display . Bij het stijgen van
de buitentemperatuur dooft het sym‐
bool : pas vanaf 5 °C.
Bij auto’s met Graphic-Info-Display of
Colour-Info-Display verschijnt als
waarschuwing voor ijzel een bericht
op het display. Onder –5 °C verschijnt
er geen melding.
9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het weg‐
dek al beijzeld zijn.
Page 80 of 231

78Instrumenten en bedieningsorganenKlok
Datum en tijd worden op het
Info-Display weergegeven.
Board-Info-Display 3 93.
Graphic-Info-Display,
Colour-Info-Display 3 96.
Automatische tijdsynchronisatie Board-Info-Display
Het RDS-signaal (Radio Data Sys‐
tem) van de meeste FM-zenders stelt de tijd automatisch in, te herkennen
aan } op het display.
Sommige RDS-zenders zenden geen
correct tijdsignaal uit. In dergelijke ge‐
vallen de automatische tijdsynchroni‐
satie uitschakelen en de tijd handma‐
tig instellen.
Automatische tijdsynchronisatie
deactiveren ( Clock Sync.Off ) of acti‐
veren ( Clock Sync.On ) met de pijltjes‐
toetsen op het "Infotainment"-sys‐
teem.
Voor handmatig instellen van datum
en tijd, menuoptie voor tijd- en datum‐
instellingen uit het menu Instellingen
selecteren en naar keuze instellen.
De in te stellen waarde wordt met pij‐ len gemarkeerd. Gewenste instelling
verrichten met de pijltjestoetsen. De
instelling wordt bij verlaten van de
menukeuzemogelijkheid overgeno‐
men.
Om de tijd met RDS gelijk te stellen in
het, de menuoptie uit het menu
Instellingen selecteren en naar keuze
instellen.
Board-Info-Display 3 93.