OPEL CASCADA 2018.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 231 of 275
Verzorging van de auto2292. Plaats de wielsleutel stevig op dewielmoer en draai elke moer een
halve slag los.
De wielen kunnen met wielborg‐ moeren beschermd zijn. Zet voor
het losdraaien van deze speci‐
fieke moeren eerst de adapter op
de moerkop voordat u de wiel‐
sleutel erop zet. De adapter ligt in het handschoenenkastje.
3. Zorg ervoor dat de krik op de juiste
manier onder het dichtstbijzijnde
kriksteunpunt staat.
4. Zet de krik op de vereiste hoogte.
Zet deze zo onder het krikpunt dat
losschieten onmogelijk is.
Bevestig de wielsleutel en draai
met de krik recht onder het krik‐
steunpunt aan de sleutel totdat
het wiel van de grond komt.
5. Draai de wielmoeren los.
6. Wiel verwisselen. Reservewiel 3 230.
7. Draai de wielmoeren erop.
8. Auto neerlaten.
9. Plaats de wielsleutel, let er hierbij op dat deze stevig vastzit en haal
de wielmoeren kruislings aan. Het
aanhaalmoment bedraagt
140 Nm.
10. Wieldop voor het aanbrengen zo verdraaien dat de ventielopening
over het bandventiel valt.
Wielmoerdoppen aanbrengen.
Installeer de middendop op de
lichtmetalen velgen.
11. Berg het vervangen wiel 3 230,
het autogereedschap 3 216 en de
adapter voor het vergrendelen
van de wielmoeren 3 70 op.
12. Bandenspanning en het aanhaal‐ koppel van de wielmoeren van het
gemonteerde wiel zo spoedig
mogelijk controleren.
Page 232 of 275
230Verzorging van de autoDefecte band zo spoedig mogelijk
laten vervangen of repareren.
Kriksteunpunt voor hefplatform
De positie van de achterste arm van
het hefplatform centraal onder de uitsparing van de dorpel.
De positie van de voorste arm van het
hefplatform aan de onderzijde van de auto.
Reservewiel
Bij het aanbrengen van een reserve‐
wiel met een andere maat dan de
andere wielen kan het wiel worden
beschouwd als een tijdelijk reserve‐
wiel en gelden de betreffende maxi‐
mumsnelheden, zelfs als dit niet door een label wordt aangegeven. Raad‐
pleeg een werkplaats voor informatie
over de geldende maximumsnelheid.
Het reservewiel heeft een stalen velg.
Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Reservewiel uitnemen en een
beschadigd wiel opbergen in de
bagageruimte
Het reservewiel ligt in de reservewiel‐ bak onder de vloerafdekplaat.
De reservewielbak is niet gemaakt
voor bandenmaten die afwijken van
die van het reservewiel.
Verwijderen: 1. Sluit de softtop en klap de afschei‐
ding bagageruimte in door deze
bij de lus omhoog naar binnen te drukken 3 73.
Page 233 of 275
Verzorging van de auto231
2. Verwijder de vloerafdekplaat.
3. Het reservewiel zit vast met eenvleugelmoer in de bak. Draai de
moer los, verwijder de kegel en
neem het reservewiel weg.
Onder her reservewiel liggen een
kist en een zak met boordgereed‐
schap. De gereedschapszak zit
met een kettinkje aan de opberg‐
stang. Haal het kettinkje van de
gereedschapskist en de gereed‐
schapszak van de opbergstang
om bij het gereedschap in de zak
te komen. Boordgereedschap
3 216.
4. Verwissel het beschadigde wiel 3 228 en berg het gereedschap
weer op in de gereedschapskist
en de zak. Haal de riem van de
kist en leg deze opzij.
5. Doe het kettinkje van de gereed‐ schapszak aan de opbergstang
en doe de zak in de holte. Zet de
gereedschapskist vast door de
conische adapter aan te brengen
en de vleugelmoer aan te halen.
6. Berg het beschadigde wiel met de
buitenkant omhoog in de bak op.
7. Steek de lus van de riem door het
sjoroog linksachter.
8. Plaats de haak van de riem door de lus en trek eraan totdat de riemstevig aan het sjoroog bevestigd
is.
Page 234 of 275
232Verzorging van de auto
9.Steek de riem door de spaken van
het wiel zoals weergegeven in de
illustratie.
10. Doe de haak in het sjoroog rechts‐
achter.
11. Trek de riem strak en borg deze met de gesp.
12. Leg de vloerafdekplaat over het beschadigde wiel.
13. Zet de kogelstang, indien aanwe‐ zig, in de zak vast aan een sjoroog
in de bagageruimte.
14. Klap vóór het openen van de soft‐
top de afscheiding bagageruimte
uit.
Het reservewiel weer in de bak
opbergen nadat het beschadigde
wiel is vervangen
1. Sluit de softtop en klap de afschei‐
ding bagageruimte in.
2. Verwijder de vloerafdekplaat, draai de vleugelmoer en de kegel
eraf.
3. Berg het gereedschap op in de gereedschapskist en de zak.
4. Leg het reservewiel met de buitenkant omhoog in de bak.
5. Steek en draai de excentrischekegel zodanig in de uitsparing van
het reservewiel dat het wiel zo
veel mogelijk naar voren ligt. Zet
het wiel vast door de vleugelmoer rechtsom erop te draaien.
6. Plaats de vloerafdekplaat en sluit deze.9 Waarschuwing
Bij niet goed vastzetten van een
krik, een wiel of andere apparatuur in de bagageruimte is er kans op
letsel. Bij een noodstop of een
botsing kunnen losse voorwerpen
letsel of schade aan de lading of
de auto veroorzaken.
Berg krik en gereedschap altijd
goed vastgezet in de betreffende
opbergvakken op.
Een beschadigd wiel dat in de
bagageruimte wordt geplaatst,
moet altijd met de band worden
vastgezet.
Page 235 of 275
Verzorging van de auto233Compact reservewielVoorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Slechts één compact reservewiel
monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Als uw auto achteraan een lekke
band krijgt wanneer u een ander voer‐ tuig trekt, moet u het compacte reser‐
vewiel vooraan plaatsen en een
volwaardig wiel achteraan.
Sneeuwkettingen 3 224.
Reservewiel met
draairichtingsgebonden band
Draairichtingsgebonden banden zo
monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool ( bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
● Rijeigenschappen worden moge‐
lijk nadelig beïnvloed. Laat de
defecte band zo snel mogelijk vervangen of repareren en breng deze in plaats van het reserve‐wiel aan.
● Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.Starthulp gebruiken
Niet starten met behulp van een snel‐
lader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een ander voertuig.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de
uiterste voorzichtigheid gebrui‐
ken. Elke afwijking van de onder‐ staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat
zwavelzuur, dat bij direct contact
letsel en schade kan veroorzaken.
● De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen.
Page 236 of 275
234Verzorging van de auto● Een ontladen accu kan al bij eentemperatuur van 0 °C bevriezen.
Ontdooi de bevroren accu alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐ ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
● Hulpstartaccu met dezelfde spanning (12 volt) gebruiken. De
capaciteit (Ah) mag niet veel minder zijn dan die van de ontla‐den accu.
● Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diame‐
ter van minstens 16 mm 2
(bij
dieselmotoren 25 mm 2
) gebrui‐
ken.
● De ontladen accu niet van het boordnet loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.
● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.● Ook de auto’s mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken.
● Handrem aantrekken, versnel‐ lingsbak in neutrale stand, auto‐
matische versnellingsbak in
stand P.
● Open de beschermkappen van de pluspolen van beide accu's.
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ontla‐den accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging. Zo ver mogelijk van de
ontladen accu aansluiten, op
minstens 60 cm afstand.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte
geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. De motor van het stroom leve‐ rende voertuig starten.
2. Na 5 minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langer
dan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van 1 minuut.
3. Beide motoren met aangesloten kabels ca. 3 minuten stationair
laten draaien.
Page 237 of 275
Verzorging van de auto2354. Elektrische verbruikers (bijv.koplampen, achterruitverwar‐
ming) van de stroom ontvan‐
gende auto inschakelen.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.Trekken
Auto slepen
Wikkel een doek rond de punt van
een platte schroevendraaier om
schade aan de lak te voorkomen.
Steek de schroevendraaier in de
gleuf bij het onderste deel van de kap. Maak de afdekking los door de
schroevendraaier voorzichtig omlaag
te bewegen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 216.
Sleepoog linksom inschroeven en tot
aan de aanslag in horizontale stand
vastdraaien.
Sleepkabel - beter is een sleepstang
- aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Ontsteking inschakelen om het stuur‐
slot te ontgrendelen en remlichten,
claxon en voorruitwisser te kunnen
bedienen.
Zet de keuzehendel in neutraal.
De parkeerrem loszetten.
Page 238 of 275
236Verzorging van de autoVoorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten
kunnen de auto beschadigen.
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk
zwaarder.
Recirculatiesysteem inschakelen en
ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgas‐
sen van de slepende auto kunnen
binnendringen, wanneer de softtop
gesloten is.
Auto’s met een automatische versnel‐ lingsbak: De auto moet voorwaarts
worden gesleept, niet sneller dan
80 km/h en niet verder dan 100 km. In
alle andere gevallen en wanneer de versnellingsbak defect is, moet de
vooras omhoog worden gezet.
De hulp van een werkplaats inroepen. Na het slepen schroeft u het sleepoogrechtsom los.
Breng de afdekking aan de boven‐
kant aan en klik deze naar onderen
toe vast.
Andere auto slepen
Wikkel een doek rond de punt van
een platte schroevendraaier om
schade aan de lak te voorkomen.
Steek de schroevendraaier in de
gleuf bij de onderste hoek van de kap. Maak de afdekking los door de
schroevendraaier voorzichtig omlaag
te bewegen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 216.
Sleepoog linksom inschroeven en tot
aan de aanslag in horizontale stand
vastdraaien.
Sjoroog onder aan de achterkant van
de auto nooit als sleepoog gebruiken.
Sleepkabel – of nog beter, een sleep‐stang – aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Page 239 of 275
Verzorging van de auto237Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten
kunnen de auto beschadigen.
Na het slepen schroeft u het sleepoog rechtsom los.
Breng de afdekking aan de boven‐
kant aan en klik deze naar onderen
toe vast.
Verzorging van uiterlijk
Verzorging exterieur Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet.
Ontdooimiddelen alleen in dringende gevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de
sloten belemmeren. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren.
Wassen Het lakwerk van uw auto staat bloot
aan invloeden van buitenaf. Was uw
auto daarom regelmatig.
Ga hiervoor bij voorkeur naar een
wasstraat met stoffen borstels met
een programma zonder aanbrengen
van was.
Gebruik bij het wassen met de hand
schoon water en een zachte borstel
en reinig de stoffen kap met de vleug mee.Gebruik voor het reinigen van de soft‐
top of de motorruimte nooit een
stoom- of hogedrukreiniger.
Breng regelmatig was op het lakwerk
van de auto aan.
Vogeluitwerpselen, dode insecten,
boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen die lak- en weefselschade kunnen veroorzaken.
Bij een bezoek aan een wasstraat, de aanwijzingen van de exploitant opvol‐
gen. De voorruitwisser moet uitge‐
schakeld zijn. Verwijder een opge‐
schroefde antenne en externe acces‐ soires.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten
grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende
portieren, achterklep en motorkap en
de gebieden die erdoor bedekt
worden reinigen.
Reinig de glanzende metalen sierlijs‐
ten met een voor aluminium
geschikte reinigingsoplossing om
schade te voorkomen.
Page 240 of 275
238Verzorging van de autoVoorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van
vier tot negen.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Voorzichtig
Droog de softtop na wassen of
reinigen volledig alvorens u deze
opent. Als een natte softtop
langere tijd geopend blijft, ontstaat er schade door watervlekken en
schimmelgroei.
Houd bij het reinigen met een hoge‐
drukreiniger een minimale afstand
van 30 cm tot het merkembleem
achter aan om onbedoeld ontgrende‐ len te voorkomen.
Daarna de auto grondig afspoelen en
afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten
verschillende zeemlappen gebruiken: wasresten op de ruiten belemmerenhet zicht.
Laat alle portierscharnieren door een
werkplaats smeren.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Buitenverlichting De afdekking van de koplampen en
de overige verlichting zijn gemaakt
van kunststof. Geen schurende,
bijtende of agressieve middelen of
ijskrabbers gebruiken en ze niet
droog reinigen.
Polijsten en in de was zetten Breng op het lakwerk van de auto
regelmatig was aan (uiterlijk wanneer het water geen parels meer vormt).
Zo niet, droogt de lak uit.
Polijsten is alleen nodig als de laklaag
mat geworden is of aanslag vertoont.
Autopolish met siliconen vormt een
vuilwerende laag, waardoor in de was
zetten overbodig is.
Behandel de softtop en kunststof carrosserieonderdelen niet met was
of polijstmiddelen.Ruiten en ruitenwisserbladen
Een zachte, pluisvrije doek of een
zeemleer en een ruitenreiniger en insectenverwijderaar gebruiken.
Wrijf bij het reinigen van de achterruit van de binnenkant altijd parallel aan
het verwarmingselement om schade
te voorkomen.
Om handmatig ijs te verwijderen, een ijskrabber met een scherpe rand
gebruiken. IJskrabber stevig tegen de ruit drukken, zodat er geen vuil onder
de krabber kan komen en er geen
krassen op de ruit worden gemaakt.
Verwijder achtergebleven vuil van
wisserbladen die strepen op de ruit
veroorzaken, met een zachte doek en ruitenreiniger. Zorg dat u ook achter‐
gebleven was, insecten en dergelijke
van de ruit verwijdert.
IJs, verontreiniging en continu vegen
op droge ruiten beschadigen of
vernietigen zelfs de wisserbladen.
Velgen en banden
Niet schoonmaken met hogedrukrei‐
nigers.