OPEL CROSSLAND X 2019.75 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 71 of 255
Opbergen69Berg de verbanddoos weer op in de
daarvoor bestemde ruimte.Dakdragersysteem
Dakdrager
Om veiligheidsredenen en ter vermij‐ ding van dakschade adviseren we het
voor uw auto goedgekeurde dakdra‐
gersysteem te gebruiken.
Gebruiksaanwijzing van het dakdra‐
gersysteem in acht nemen en dakdra‐ gersysteem verwijderen wanneer het
niet wordt gebruikt.
Dakdrager monteren
Open alle portieren.
De bevestigingspunten zitten aan weerszijden in de portieropeningen.
Maak de kap van elk bevestigings‐
punt los en zet de dakdrager vast met
de bijgeleverde bouten.
Page 72 of 255
70OpbergenBeladingsinformatie
●Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Controleer of de rugleu‐
ningen naar behoren zijn
vergrendeld 3 64. Bij stapelbare
voorwerpen de zwaarste voor‐
werpen onderop leggen.
● Losse spullen met banden aan de sjorogen vastzetten om te
voorkomen dat ze gaan schuiven 3 68.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.
● Leg niets op de bagageruimte- afdekking of op het instrumenten‐
paneel en dek de sensor boven
op het instrumentenpaneel niet af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, parkeerrem, scha‐kelhendel en de bewegingsvrij‐
heid van de bestuurder niet
belemmeren. Geen losse voor‐
werpen in het interieur leggen.
● Niet met een geopende achter‐ klep rijden.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen er voor‐
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de
lading of de auto veroorzaken.
● Het nuttige draagvermogen is het
verschil tussen het maximale
toelaatbare totaalgewicht (zie
typeplaatje 3 227) en het EG-
leeggewicht. Raadpleeg de
EEG-typegoedkeuring bij uw
auto of andere landelijke registra‐
tiepapieren.
U berekent het nuttige draagver‐
mogen door de gegevens van uw auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (brandstoftank voor
90% gevuld).
Extra uitrusting en accessoires
verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag
door het hogere zwaartepunt.
Lading gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐
ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
De toegestane daklast is 60 kg. De dakbelasting is de som van
het gewicht van het dakdrager‐
systeem en de lading.
Page 73 of 255
Instrumenten en bedieningsorganen71Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................72
Stuurwielverstelling ...................72
Stuurbedieningsknoppen ...........72
Verwarmd stuurwiel ...................72
Claxon ....................................... 73
Wis- en wasinstallatie voorruit ...73
Wis- en wasinstallatie achterruit .................................. 75
Buitentemperatuur .....................75
Klok ........................................... 76
Elektrische aansluitingen ...........76
Inductief opladen .......................77
Aansteker .................................. 78
Asbakken ................................... 78
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................78
Instrumentengroep ....................78
Snelheidsmeter ......................... 79
Kilometerteller ........................... 80
Dagteller .................................... 80
Toerenteller ............................... 80
Brandstofmeter .......................... 81
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 81Peilsensor motorolie..................81
Service-display .......................... 82
Controlelampen ......................... 83
Richtingaanwijzers ....................83
Gordelverklikker ........................83
Airbag en gordelspanners .........84
Airbag-deactivering ...................84
Laadsysteem ............................. 84
Storingsindicatielamp ................84
Service-indicatie ........................85
Schakel motor uit .......................85
Systeemcontrole ........................85
Rem- en koppelingssysteem .....85
Handrem .................................... 85
Antiblokkeersysteem (ABS) .......85
Schakelen .................................. 86
Lane Departure Warning ...........86
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....86
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem
uit .............................................. 86
Koelvloeistoftemperatuur ...........86
Voorverwarming ........................87
Uitlaatfilter ................................. 87
AdBlue ....................................... 87
Spanningsverliesdetectie ..........87
Motoroliedruk ............................. 87
Te laag brandstofpeil .................88
Autostop .................................... 88Rijverlichting.............................. 88
Dimlicht ...................................... 88
Groot licht .................................. 88
Grootlichtassistentie ..................88
Mistlampen voor ........................88
Mistachterlicht ........................... 88
Regensensor ............................. 89
Cruisecontrol ............................. 89
Dodehoeksysteem .....................89
Actief noodstopsysteem ............89
Snelheidsbegrenzer ..................89
Portier open ............................... 89
Displays ....................................... 90
Driver Information Center ..........90
Info-Display ............................... 92
Head-updisplay ......................... 94
Boordinformatie ........................... 96
Geluidssignalen .........................96
Persoonlijke instellingen ..............97
Telematicaservices ....................101
Opel Connect .......................... 101
Page 74 of 255
72Instrumenten en bedieningsorganenBedieningsorganenStuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
De cruisecontrol en snelheidsbegren‐
zer zijn te bedienen via de knoppen
links op het stuurwiel.
De schakelaar voor het verwarmde
stuurwiel zit aan dezelfde kant.
Het Infotainmentsysteem is te bedie‐
nen via de knoppen rechts op het
stuurwiel.
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men 3 143.
Meer informatie staat in de handlei‐ ding van het infotainment-systeem.
Verwarmd stuurwiel 3 72.
Verwarmd stuurwiel
Druk op * om verwarming te active‐
ren. De activering wordt aangeduid
door de led in de knop.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop/Start-systeem 3 128.
Page 75 of 255
Instrumenten en bedieningsorganen73Claxon
j indrukken.
Wis- en wasinstallatie
voorruit
Voorruitwissers met verstelbaar
wisintervalHI:snelLO:langzaamINT:intervalwissenOFF:uit1x:één slag
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Om de intervalwisfunctie te activeren
de volgende keer dat u het contact inschakelt, moet u de hendel omlaag
in de stand OFF duwen en terughalen
naar INT.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om de wisfre‐ quentie in te stellen.
Page 76 of 255
74Instrumenten en bedieningsorganenVoorruitwisser met regensensorHI:snelLO:langzaamAUTO:automatische wisfunctie
met regensensorOFF:uit1x:één slag
In de stand AUTO registreert de
regensensor de hoeveelheid neer‐ slag op de voorruit en stuurt automa‐
tisch de wissnelheid van de voorrui‐
twisser aan. Bij uitschakeling van het
contact wordt de automatisch
wisfunctie gedeactiveerd. Om de
automatische wisfunctie te activeren
de volgende keer dat u het contact
inschakelt, moet u de hendel omlaag
in de stand OFF duwen en terughalen
naar AUTO .
Niet inschakelen wanneer de voorruit
bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Wisserhendel in stand AUTO.
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐ ligheid van de regensensor in te stel‐
len.
Ga na of de sensor niet bedekt is
3 35, 3 10.
Controlelampje < 3 73.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen.
Sproeiervloeistof 3 183.
Page 77 of 255
Instrumenten en bedieningsorganen75Wis- en wasinstallatie
achterruit
AchterruitwisserOFF:uitINT:onderbroken werkingON:continue werking
Niet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
In- of uitschakeling van deze functie
kunt u wijzigen in met menu Persoon‐ lijke instellingen 3 97.
Achterruitsproeier
Hendel van u af duwen.
Er wordt sproeiervloeistof op de
achterruit gespoten en de ruitenwis‐
ser maakt enkele slagen.
De achteruitsproeier wordt gedeacti‐
veerd wanneer het vloeistofpeil te
laag is.
Sproeiervloeistof 3 183.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.
De afbeelding laat een voorbeeld
zien.
Als de buitentemperatuur tot 3 °C
daalt, verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Page 78 of 255
76Instrumenten en bedieningsorganen9Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het
wegdek al beijzeld zijn.
Klok
Datum en tijd verschijnen op het
Info-Display 3 92.
Datum en tijd instellen, zie handlei‐
ding Infotainment.
Elektrische aansluitingen
Er zit een 12V-aansluiting in de
middenconsole.
Er zit nog een elektrische aansluiting
in de console tussen de voorstoelen.
Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan 120 W.
Wanneer het contact is uitgescha‐
keld, is de aansluiting gedeactiveerd.
De aansluiting wordt ook gedeacti‐
veerd wanneer de accuspanning laag
is.
Aangesloten elektrische accessoires moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de DIN-norm VDE 40 839.
Sluit geen accessoires aan die
stroom leveren, zoals laders of
accu's.
Beschadig aansluitingen niet door het gebruik van ongeschikte stekkers.
Stop/Start-systeem 3 128.
USB-laadpoort
Er is/zijn één of twee USB-poort(en)
voorbereid voor het opladen van
apparaten.
Wanneer er twee USB-poorten
beschikbaar zijn, kunt u de bovenste
USB-poort gebruiken voor aansluiting van een telefoon voor telefoonprojec‐
tie.
Page 79 of 255
Instrumenten en bedieningsorganen77Let op
Houd de aansluitingen altijd schoon
en droog.
Raadpleeg voor USB-poorten en tele‐
foonprojectie de handleiding Infotain‐ ment.
Inductief opladen9 Waarschuwing
Inductief opladen kan de werking
van geïmplanteerde pacemakers
of andere medische apparaten
nadelig kunnen beïnvloeden.
Raadpleeg vóór gebruik van een
inductieve oplader zo nodig een
arts.
9 Waarschuwing
Neem vóór het opladen van een
mobiel apparaat alle metalen
voorwerpen van de oplader,
omdat deze voorwerpen zeer heet
kunnen worden.
Een mobiel toestel opladen:
1. Haal alle voorwerpen van de opla‐
der.
2. Leg het mobiele apparaat met het
display omhoog op de oplader.
3. Led brandt groen wanneer mobiel
apparaat wordt opgeladen.
Om in de oplader te kunnen passen
mag het mobiele toestel niet meer
dan 7 cm bij 15 cm meten.
Met PMA of Qi compatibele mobiele
toestellen kunnen inductief worden
opgeladen.
Voor het inductief opladen van
bepaalde mobiele apparaten is
mogelijk een slede met een geïnte‐
greerde spoel of een aansluiting
vereist.
Een beschermcover voor het mobiele
apparaat kan het inductief opladen bemoeilijken.
Led brandt geel wanneer ● metalen voorwerpen gedetec‐ teerd in het oplaadgebied
● mobiel apparaat niet goed is geplaatst.
Als het mobiele apparaat niet goed
oplaadt:
1. Haal het mobiele apparaat van de
oplader.
2. Draai het mobiele apparaat 180°.
3. Wacht nadat de led is gedoofd 3 seconden en plaats de mobiele
telefoon weer op de oplader.
Page 80 of 255
78Instrumenten en bedieningsorganenAansteker
Duw op de aansteker. Zodra de
spiraal gloeit, wordt de aansteker automatisch uitgeschakeld. Trek de
aansteker eruit.
Asbakken
Voorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
Een verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden geplaatst.
Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep
Overzicht
ORichtingaanwijzers
3 83XGordelverklikker 3 83vAirbags en gordelspan‐
ners 3 84VAirbag deactiveren
3 84pLaadsysteem 3 84