OPEL CROSSLAND X 2019.75 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2019.75, Model line: CROSSLAND X, Model: OPEL CROSSLAND X 2019.75Pages: 255, PDF Size: 7.79 MB
Page 81 of 255

Instrumenten en bedieningsorganen79ZStoringsindicatielamp
3 84CLaat auto spoedig
nakijken 3 85STOPPENSchakel motor uit
3 85JSysteemcontrole 3 85RRem- en koppelingssys‐
teem 3 85mHandrem 3 85uAntiblokkeersysteem
(ABS) 3 85RSchakelen 3 86)Lane Departure
Warning 3 86bElektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem 3 86aElektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem uit
3 86W oKoelvloeistoftempera‐
tuur te hoog 3 86!Voorverwarmen 3 87%Uitlaatfilter 3 87YAdBlue 3 87wSpanningsverliesde‐
tectie 3 87IMotoroliedruk 3 87
Peilsensor motorolie
3 81Y oTe laag brandstofpeil
3 88DAutostop 3 888Buitenverlichting 3 889Dimlicht 3 88CGroot licht 3 88fGrootlichtassistentie
3 88>Mistlampen voor 3 88øMistachterlicht 3 88
3 89ßSnelheidsbegrenzer
3 89hPortier open 3 89
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Page 82 of 255

80Instrumenten en bedieningsorganenKilometerteller
De totale geregistreerde afstand
wordt weergegeven in km.
Dagteller
De geregistreerde afstand sinds de
laatste nulstelling verschijnt op het
Driver Information Center.
Monochroom display
De dagteller gaat tot 9.999,9 km
zonder automatisch terugzetten.
Druk 2 seconden lang op L om de
dagteller op nul te stellen.
Kleurendisplay
De dagteller gaat tot 1.999.9 km en
wordt dan automatisch teruggezet.
Druk 2 seconden lang op L om de
dagteller op nul te stellen.
Het menu Informatie trip/brandstof
bevat nog eens twee dagtellers
3 90.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan.
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Een rode markering geeft het begin
van de waarschuwingszone voor een te hoog toerental aan. Bij dieselmoto‐
ren begint de waarschuwingszone bij
5000 omwentelingen per minuut. Bij
benzinemotoren begint de waarschu‐
wingszone bij 7000 omwentelingen
per minuut.
Page 83 of 255

Instrumenten en bedieningsorganen81Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelampje o.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
aangegeven tankinhoud.
Koelvloeistoftemperatuur‐ meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50:motor nog niet op bedrijfstem‐
peratuur90:normale bedrijfstemperatuur130:koelvloeistoftemperatuur te
hoogControlelamp o gaat branden als de
motorkoelvloeistoftemperatuur te
hoog is.Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Peilsensor motorolie
Volgens de service-informatie
verschijnt het motoroliepeil op het
Driver Information Center gedurende
enkele seconden na het inschakelen
van het contact.
Een juist motoroliepeil wordt aange‐
geven door het bericht Oliepeil juist.
Als het motoroliepeil te laag is, knip‐
pert I, verschijnt Oliepeil onjuist en
brandt het lampje C. Meet het
motoroliepeil met behulp van de peil‐ staaf en vul zo nodig motorolie bij.
Motorolie 3 181.
Page 84 of 255

82Instrumenten en bedieningsorganenBij een meetfout verschijnt het berichtOliepeilmeting ongeldig . Meet het
motoroliepeil handmatig met behulp
van de peilstaaf.
Service-display Het servicesysteem geeft aan
wanneer verversing/vervanging van
de motorolie en het oliefilter vereist is of als de auto toe is aan een service‐
beurt. Afhankelijk van de rijomstan‐
digheden, kan het vereiste verver‐
sings-/vervangingsinterval van de
motorolie en het oliefilter aanzienlijk
variëren.
Service-informatie 3 222.
Het bericht voor geplande service
blijft bij inschakeling van het contact
7 seconden op het Driver Information
Center staan.
Als de komende 3000 km of meer
geen service vereist is verschijnt er
geen service-informatie op het
display.
Als er binnen 3000 km geplande
service moet worden verricht, blijft de
resterende afstand of tijd meerdereseconden lang staan. Als geheugen‐
steuntje blijft het symbool C
continu branden.
Als de geplande service binnen
minder dan 1000 km vereist is, gaat
C eerst knipperen en vervolgens
continu branden. De resterende
afstand of tijd blijven meerdere
seconden lang staan.
Achterstallige service wordt aange‐
duid met een bericht op het Driver
Information Center dat de overschre‐
den afstand aangeeft. C knippert
eerst en blijft vervolgens continu
branden totdat de service is verricht.
Service-interval resetten
Na iedere servicebeurt moet de
service-indicator voor de beste
werking worden gereset. Het wordt
geadviseerd daarvoor de hulp van
een werkplaats in te roepen.
Ga als volgt te werk: ● schakel het contact uit
● houd toets M of CHECK inge‐
drukt● schakel het contact in, de afstandsaanduiding telt af
● laat de toets los, wanneer er =0
op het display staat
De C verdwijnt.
Service-informatie oproepen U kunt op ieder gewenst momentactuele service-informatie oproepen
door op de knop links onder het Driver
Information Center te drukken.
Of
Page 85 of 255

Instrumenten en bedieningsorganen83
De service-informatie blijft enkele
seconden op het display staan.
Service-informatie 3 222.
Controlelampen De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐ mentuitvoeringen.
Afhankelijk van de uitrusting kan de plaats van de controlelampjes varië‐
ren. Bij het inschakelen van het
contact lichten de meeste controle‐
lampjes korte tijd op bij wijze van
functietest.
Betekenis kleuren controlelampjes:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Overzicht instrumentengroep 3 78.
Richtingaanwijzers O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer
kapot of bijbehorende zekering door‐
gebrand.
Dit omvat ook de richtingaanwijzers
die zijn aangesloten op de trekhaa‐
kaansluiting.
Vervangen van lampen 3 186.
Zekeringen 3 195.
Richtingaanwijzers 3 106.
Gordelverklikker
Gordelverklikker voor alle stoelen X brandt of knippert rood op de instru‐
mentengroep samen met de aandui‐
ding op de dakconsole voor elke
veiligheidsgordel.
● Bij het inschakelen van het
contact, verschijnen X op de
instrumentengroep en het
symbool voor de betreffende
Page 86 of 255

84Instrumenten en bedieningsorganenstoel op de dakconsole, als de
veiligheidsgordel van een
bezette stoel niet is omgedaan.
● Na het wegrijden knipperen enige tijd lang X op de instru‐
mentengroep en het symbool
voor de desbetreffende stoel en
er klinkt een geluidssignaal. Na
een stukje rijden brandt X
continu totdat de veiligheidsgor‐
del van de betreffende stoel is
omgedaan of een passagier de
veiligheidsgordel heeft losge‐
maakt.
Veiligheidsgordels 3 46.
Airbag en gordelspanners v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan is er een storing in het airbagsysteem. Roep de hulp in van een werkplaats. De
airbags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een
ongeluk.Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 46.
Airbagsysteem 3 49.
Airbag-deactivering
Ó ON brandt geel.
Airbag voorpassagier is geactiveerd.
* OFF brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd.
Airbag deactiveren 3 54.
Laadsysteem p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
Roep de hulp in van een werkplaats.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten
van de motor.
Page 87 of 255

Instrumenten en bedieningsorganen85Brandt bij een draaiende motorStoring in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Het motormanagement vertoont een
storing die tot schade aan de kataly‐
sator kan leiden. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Service-indicatie C brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Kan samen met andere controlelamp‐
jes en een bijbehorend bericht op het Driver Information Center branden.
Roep onmiddellijk de hulp in van een
werkplaats.Schakel motor uit
Y brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐
lampjes, in combinatie met een
akoestisch waarschuwingssignaal en
een bericht op het Driver Information Center.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Systeemcontrole J brandt geel of rood.
Brandt geel
Er is een geringe motorstoring gede‐
tecteerd.
Brandt rood Er is een ernstige motorstoring gede‐tecteerd.
Stop de motor zo spoedig mogelijk en
roep de hulp van een werkplaats in.Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Het vloeistofpeil voor de rem en de koppeling is te laag wanneer de hand‐ rem niet wordt aangetrokken 3 183.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Licht op wanneer de handmatige handrem is geactiveerd en het
contact is ingeschakeld 3 140.
Remvloeistof 3 183.
Handrem
m brandt rood.
Licht op wanneer de handrem wordt
aangetrokken en het contact wordt
ingeschakeld 3 140.
Antiblokkeersysteem (ABS) u brandt geel.
Page 88 of 255

86Instrumenten en bedieningsorganenBrandt na het inschakelen van het
contact enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als het controlelampje na enkele
seconden niet dooft of als deze
tijdens de rit gaat branden, dan zit er
een storing in het ABS-systeem. Het
remsysteem blijft normaal werken,
maar zonder ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 140.
Schakelen
Handgeschakelde
versnellingsbakR met het getal van een hogere
versnelling verschijnt wanneer wordt aanbevolen om vanwege de brand‐
stofbesparing naar deze versnelling
op te schakelen.
Handgeschakelde modus
automatische versnellingsbak
R verschijnt wanneer voor zuinig
rijden opschakelen wordt aanbevo‐
len.
Lane Departure Warning
) knippert geel, wanneer het systeem
een onvoorziene rijbaanwisseling
detecteert.
Lane Departure Warning 3 167.
Elektronische stabiliteitsre‐
geling en Traction Control- systeem
b brandt of knippert geel.Brandt
Er zit een storing in het systeem.
Verder rijden is mogelijk. De rijstabili‐ teit kan echter afhankelijk van de
staat van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling en
Traction Control-systeem 3 141.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling en Traction Control- systeem uit
n brandt geel.
De systemen zijn gedeactiveerd.
Koelvloeistoftemperatuur o brandt rood.
Page 89 of 255

Instrumenten en bedieningsorganen87Brandt bij een draaiende motorStoppen, motor afzetten.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil meteen controleren
3 182.
Is het koelvloeistofpeil hoog genoeg,
dan de hulp van een werkplaats
inroepen.
Voorverwarming ! brandt geel.
Het voorverwarmen van de dieselmo‐
tor is geactiveerd. Wordt alleen bij
lage buitentemperaturen ingescha‐
keld. Start de motor wanneer het
controlelampje dooft.
Motor starten 3 127.
Uitlaatfilter
% of C brandt geel.
Het uitlaatfilter moet worden gerei‐
nigd.
Blijf rijden totdat het controlelampje
dooft.
Brandt tijdelijk Uitlaatfilter begint verzadigd te raken.Start het reinigingsproces zo spoedig
mogelijk door te gaan rijden op een
snelheid van minstens 60 km/u.
Brandt continu
Aanduiding voor een gering additie‐
fpeil. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Uitlaatfilter 3 132.
AdBlue
Y knippert of brandt geel.
Brandt geel De resterende actieradius ligt tussen600 en 2400 km.
Knippert geel
De resterende actieradius ligt tussen
0 en 600 km.Het AdBlue-peil is te laag. Vul AdBlue
spoedig bij om te voorkomen dat de
motor niet start.
AdBlue 3 133.
Spanningsverliesdetectie w brandt of knippert geel.
Brandt
Bandenspanningsverlies bij een of meer wielen. Meteen stoppen en
bandenspanning controleren.
Knippert Storing in het systeem. Roep de hulp
in van een werkplaats.
Drukverliesdetectiesysteem 3 201.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten
van de motor.
Page 90 of 255

88Instrumenten en bedieningsorganenBrandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering kan worden onder‐
broken. Hierdoor kan de motor
beschadigd raken/kunnen de
wielen blokkeren.
1. Neutraalstand selecteren.
2. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
3. Contact uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
Tijdens een Autostop werkt de
rembekrachtigingseenheid nog altijd.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Laat de auto met de motor uitgescha‐
keld naar een werkplaats slepen
3 181.
Te laag brandstofpeil o brandt geel.
Peil in brandstoftank is te laag.
Tanken 3 171.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 185.
Autostop
D brandt of knippert groen.
Brandt groen De motor is een Autostop.
Knippert groen
Autostop is tijdelijk niet beschikbaar
of de Autostop-modus wordt automa‐ tisch opgeroepen.
Stop/Start-systeem 3 128.
Rijverlichting
8 brandt groen.De rijverlichting is ingeschakeld
3 102.
Dimlicht
9 brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld groot licht.
Groot licht
C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld groot licht of
bij lichtsignaal 3 103.
Grootlichtassistentie
f brandt groen.
De grootlichtassistentie is geacti‐ veerd 3 104.
Mistlampen voor > brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 107.
Mistachterlicht
ø brandt geel.