OPEL KARL 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 101 of 203

Klimaatregeling99Automatische modus AUTOHet systeem regelt automatisch de
ventilatorsnelheid, luchtverdeling, air‐ conditioning en recirculatie om de
auto tot de gewenste temperatuur te
verwarmen of koelen.
Als de controlelamp AUTO brandt,
werkt het systeem volautomatisch.
Als de instelling van de luchttoevoer‐
modus, aanjagersnelheid, recircula‐
tie of airco is aangepast, dooft het
controlelampje AUTO.
Voor een beter brandstofverbruik en snellere koeling van de auto kan de
recirculatie bij warm weer automa‐
tisch worden geselecteerd. Het recir‐
culatielampje gaat niet branden. Druk
op 4 om de recirculatiefunctie te
kiezen; druk nogmaals op de knop om
voor luchtaanvoer van buiten te kie‐
zen.
Om het systeem uit te zetten, drukt u
op stroom m.Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
● Druk op AUTO. De led in de knop
brandt om activering aan te ge‐
ven.
● Open alle luchtroosters voor op‐ timale luchtverdeling in de auto‐
matische modus.
● Voorkeuzetemperatuur instellen. De aanbevolen temperatuur is
22 °C.
Temperatuur selecteren Stel de temperatuur in op de gewen‐
ste waarde. Dit wordt aangegeven op
het display van de temperatuurrege‐
ling.
Voor maximaal comfort de tempera‐
tuur slechts in kleine stappen wijzi‐
gen.
Als de minimumtemperatuur Lo is in‐
gesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling als de koeling A/C
actief is.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
De aanbevolen temperatuur is 22 °C.Let op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of
een Autostop worden belemmerd.
Stop-startsysteem 3 108.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
● Druk op V. De led in de knop
brandt om activering aan te ge‐
ven.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de aanjager draait met een hoge
snelheid.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Om terug te gaan naar de vorige modus: V indrukken. Om naar
de automatische modus te gaan:
AUTO indrukken.

Page 102 of 203

100KlimaatregelingLet op
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op V wordt
gedrukt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 108.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4 in‐
schakelen. De led in de knop brandt om activering aan te geven.
Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.9Waarschuwing
U kunt slaperig worden als u lang‐
durig met ingeschakelde recircu‐
latiestand rijdt. Schakel voor frisse lucht af en toe de buitenluchtstand
in.
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐ verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid toe waardoor de ruiten kunnen be‐
slaan. De kwaliteit van de binnen‐ lucht neemt na verloop van tijd af,
wat tot vermoeidheidsverschijnse‐ len bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
moet u de ruitenwisser aanzetten en
V uitzetten.
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem als volgt met de toetsen
en draaiknoppen veranderen. Wan‐
neer u een instelling verandert, wordt Automatische modus gedeactiveerd.
Luchtdebiet Z
Ventilatorsnelheid instellen door de
ventilatorknop in de gewenste stand
te zetten. U herkent de gekozen aan‐
jagersnelheid aan het aantal segmen‐ ten op het display. Als de aanjager
wordt uitgeschakeld, wordt ook de
airconditioning gedeactiveerd.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: AUTO indrukken.

Page 103 of 203

Klimaatregeling101Luchtverdeling
Druk op de betreffende knop voor de
gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid door de led in de
toets.
M:naar de hoofdruimteL:naar de hoofd- en voetenruimteK:naar de voetenruimte, waarbij
een klein deel van de lucht naar
de voorruit en de voorportierrui‐
ten wordt gevoerdJ:naar de voorruit en voeten‐
ruimte, waarbij een klein deel
van de lucht naar de voorpor‐
tierruiten wordt gevoerdV:naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: AUTO indrukken.
Koeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De led in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde ventilator van de
klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht van zodra de bui‐ tentemperatuur iets boven het vries‐
punt ligt. Er kan zich dan condens vormen en onder de auto op de grond
druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan Autostops
verhinderen.
Stop-startsysteem 3 108.
Luchtrecirculatiemodus 4
Luchtrecirculatiemodus met 4 in‐
schakelen. De led in de knop brandt
om activering aan te geven.
Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.

Page 104 of 203

102Klimaatregeling9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant beslaan wanneer er
koude lucht tegenaan stroomt. Als de voorruit aan de buitenkant aandampt,moet u de ruitenwisser aanzetten.
Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
● Koeling A/C inschakelen.
● Recirculatiesysteem 4 inscha‐
kelen.
● Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
● Luchtdebiet op hoogste standzetten.
● Luchtverdeelschakelaar op M
zetten.
● Alle ventilatieopeningen openen.Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Wanneer de koeling ingeschakeld is moet er minimaal een luchtroosteropenstaan.
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.

Page 105 of 203

Klimaatregeling1039Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
luchtroosters onder de voorruit en de
zijruiten, alsook in de voetenruimte.
Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit
moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Het filter moet worden vervangen tij‐
dens het periodiek onderhoud.
Voorzichtig
Wanneer veel op stoffige en op
onverharde wegen en in gebieden
met zware luchtvervuiling wordt
gereden, moet het luchtfilter in het
interieur vaker worden vervangen.
Het filter werkt minder efficiënt en
de ademhaling wordt sterk getrof‐
fen.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.
ServiceOm de koeling optimaal te laten wer‐
ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks te laten controle‐
ren, te beginnen drie jaar na afleve‐
ring van de nieuwe auto, te weten:

Page 106 of 203

104Klimaatregeling● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en ver‐ damper reinigen
● prestatietest

Page 107 of 203

Rijden en bediening105Rijden en bedieningRijtips......................................... 105
Controle over de auto ..............105
Sturen ...................................... 106
Starten en bediening .................106
Nieuwe auto inrijden ................106
Contactslotstanden ..................106
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 107
Motor starten ........................... 107
Uitrol-brandstofafsluiter ...........108
Stop/Start-systeem ..................108
Parkeren .................................. 111
Uitlaatgassen ............................. 112
Katalysator .............................. 112
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 112
Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 113
Versnellingsbakdisplay ............113
Motor starten ........................... 113
Keuzehendel ........................... 114
Handgeschakelde modus ........115
Elektronische rijprogramma's ..115
Storing ..................................... 116Remmen.................................... 116
Antiblokkeersysteem ...............116
Handrem .................................. 117
Remassistentie ........................117
Hellingrem ............................... 117
Rijregelsystemen .......................118
Traction Control .......................118
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 119
Stadsmodus ............................ 120
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 121
Cruise control .......................... 121
Snelheidsbegrenzer ................123
Parkeerhulp ............................. 124
Lane Departure Warning .........125
Brandstof ................................... 127
Brandstof voor benzinemotoren .....................127
Brandstof voor rijden op LPG ..127
Tanken .................................... 129
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 132Rijtips
Controle over de autoNooit met afgezette motor rijden
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Als u op deze
manier rijdt, brengt u uzelf en anderen
in gevaar.
Alle systemen werken tijdens een Au‐
tostop.
Stop-startsysteem 3 108.
Stationair aanjagen Als het nodig is om de accu op te la‐
den wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de dy‐
namo worden vergroot. Dit kan door stationair aanjagen, wat mogelijk
hoorbaar is.
Er verschijnt een bericht op het Driver Information Center.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de pedalen leggen.

Page 108 of 203

106Rijden en bedieningGebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan be‐
stuurderszijde bevestigd zijn.
Afrijden van hellingenSchakel een versnelling in bij het af‐
rijden van hellingen om zeker te zijn
dat voldoende remdruk beschikbaar
is.
Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.
Controlelampje c 3 70.Voorzichtig
Auto met elektrische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel tot in de eind‐
stand wordt gedraaid en enige tijd
in deze stand wordt vastgehou‐
den, wordt de stuurbekrachtiging
mogelijk begrensd.
Als de stuurbekrachtiging langere
tijd wordt gebruikt, wordt de stuur‐ bekrachtiging mogelijk begrensd.
De stuurbekrachtiging moet weer
normaal werken wanneer het sys‐
teem is afgekoeld.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van
de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn.
Autostop is wellicht niet mogelijk wan‐
neer de accu wordt opgeladen.
Contactslotstanden
Draai de sleutel op:

Page 109 of 203

Rijden en bediening1070:contact uit: Sommige functies blij‐
ven actief totdat de sleutel eruit
wordt getrokken of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, mits
het contact van tevoren aan was1:accessoirestand: Stuurslot los‐
gezet, sommige elektrische func‐
ties werken, contact is uit2:contactstand: Contact is aan. De
controlelampjes branden en de
meeste elektrische functies wer‐
ken3:motor starten: Laat de sleutel los nadat de motor gestart isStuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.
Vertraagde uitschakeling stroom
De volgende elektronische systemen
werken totdat het bestuurdersportier
wordt geopend of ten laatste tien mi‐
nuten nadat het contact is uitgezet:
● elektrisch bediende ruiten
● stekkerdozen
● elektrisch zonnedak
Het infotainmentsysteem wordt van
stroom voorzien en zal 30 minuten
blijven werken, of tot het moment dat
de sleutel uit het contactslot wordt ge‐
haald, ongeacht of een portier ge‐
opend wordt of niet.Motor starten
Draai de sleutel naar stand 1 om het
stuurslot te ontgrendelen.
Handgeschakelde versnellingsbak: koppelings- en rempedaal intrappen.
Geautomatiseerde versnellingsbak:
rempedaal intrappen.
Bedien het gaspedaal niet.
Draai de sleutel even in stand 3 en
laat deze weer los: een automatische
regeling bedient de startmotor na een
kort interval totdat de motor draait. Zie "Automatische startmotorregeling".

Page 110 of 203

108Rijden en bedieningOm de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het con‐
tactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.
Tijdens een Autostop kan de motor worden gestart door het koppelings‐
pedaal te bedienen.
De auto starten bij lage
temperaturen
Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot
-30 °C.
Motorolie met de juiste viscositeit, de
juiste brandstof, uitgevoerd onder‐
houd en een voldoende opgeladen
accu zijn vereist.
Automatische startmotorregeling Deze functie regelt de startprocedurevan de motor. U hoeft de sleutel niet
in stand 3 vast te houden. Na de ac‐
tivering blijft het systeem automatisch
doorstarten tot de motor loopt. Van‐
wege de controleprocedure begint de
motor na een korte vertraging te lo‐
pen.Mogelijke redenen voor het niet star‐
ten van de motor:
● koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐bak)
● rempedaal niet ingetrapt (geau‐ tomatiseerde versnellingsbak)
● time-out opgetreden
Turbomotor opwarmen
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motor koud is. Deze beper‐
king is er om het smeersysteem de
motor volledig te laten beschermen.
Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gas loslaat.Stop/Start-systeem
Het stop-startsysteem helpt brandstofte besparen en uitlaatemissies te be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐
tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. voor een ver‐
keerslicht of in een file.
Op auto's met handgeschakelde ver‐
snellingsbak wordt de motor automa‐
tisch gestart zodra de koppeling
wordt ingetrapt.
Op auto's met geautomatiseerde ver‐
snellingsbak wordt de motor automa‐
tisch gestart zodra het rempedaal
wordt losgelaten.
Een accusensor zorgt ervoor dat een Autostop alleen wordt uitgevoerd, als
de accu voldoende opgeladen is om
opnieuw te kunnen starten.
Inschakelen
Het stop-startsysteem is beschikbaar van zodra de motor is gestart, de auto
is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden is vol‐
daan.

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 210 next >