OPEL KARL 2017 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 151 of 207
Verzorging van de auto149
3. achterlicht/remlicht 1
richtingaanwijzer 2
achterlicht 3
achteruitrijlicht (passagierszijde) / mistachterlicht (bestuurderszijde)
4 .4. Lamphouder linksom draaien.
5. Lamphouder verwijderen. Gloei‐
lamp iets in lamphouder duwen,
linksom draaien, verwijderen en
nieuwe gloeilamp plaatsen.
6. Steek de lamphouder in de achterlicht-unit en schroef deze
vast.
Stekker aansluiten. Achterlicht-
unit in carrosserie aanbrengen en
boutjes vastdraaien. Afdekkingen sluiten en vastklikken.
7. Schakel de ontsteking in en kijk of
alle lampen werken.
Zijrichtingaanwijzers Demonteer voor het vervangen van
de gloeilamp de lampbehuizing:
1. Schuif de lamp naar voren en verwijder ze met de achterkant uit
het spatbord voor.
Page 152 of 207
150Verzorging van de auto
2. Draai de lamphouder linksom uitde behuizing.
3. Trek de lamp uit de lamphouderen vervang deze.
4. Breng de lamphouder aan endraai deze rechtsom.
5. Steek de voorkant in het spatbord
voor, schuif naar voren en steek
de achterkant erin.
Derde remlicht
Leds door een werkplaats laten
vervangen.
Kentekenverlichting
1. Draai beide schroeven los.
2. Lamphuis naar beneden toe verwijderen, hierbij niet aan de
kabel trekken.
Lamphouder linksom losdraaien.
3. Verwijder de lamp uit de lamphou‐
der en vervang hem.
4. Plaats de lamphouder in het lamp‐
huis en draai hem rechtsom.
5. Lamphouder aanbrengen en met een schroevendraaier vast‐
draaien.
Page 153 of 207
Verzorging van de auto151Binnenverlichting
Interieurverlichting, leeslampjes 1. Wrik de kant tegenover de licht‐ schakelaar met een platte schroe‐
vendraaier los om deze te verwij‐
deren (maak geen krassen).
2. Verwijder de gloeilamp.
3. Vervang de gloeilamp.
4. Plaats de lampeenheid terug.
Bagageruimteverlichting
1. Lampelement met schroeven‐ draaier loswerken.
2. Lamp verwijderen.
3. Nieuwe gloeilamp plaatsen.
4. Lampelement aanbrengen.
Instrumentenverlichting Laat de gloeilampen vervangen in
een werkplaats.
Elektrisch systeem
Zekeringen Controleren of het opschrift op de
vervangende zekering overeenkomt
met dat op de defecte zekering.
Er zitten twee zekeringendozen in de
auto:
● Linksvoor in de motorruimte.
● Achter een deksel in het instru‐ mentenpaneel aan de bestuur‐
derskant.
Alvorens een zekering te vervangen, de desbetreffende schakelaar en het
contact uitschakelen.
Page 154 of 207
152Verzorging van de autoEr zitten verschillende soorten zeke‐
ringen in de auto. Bepaalde typen
zekeringen in de auto kunnen afwij‐
ken van die in de afbeeldingen.
Afhankelijk van het type zekering is
een doorgebrande zekering herken‐
baar aan de gesmolten draad. Zeke‐
ring pas vervangen wanneer de
oorzaak van de storing verholpen is.
Sommige functies worden door meer‐ dere zekeringen beveiligd.
Er kunnen zekeringen aanwezig zijn
die geen functie hebben.
Zekeringtrekker
In de zekeringenkast in de motor‐
ruimte zit mogelijk een zekeringtrek‐
ker.
Zekeringtrekker van bovenaf op de
verschillende typen zekering zetten
en zekering lostrekken.
Page 155 of 207
Verzorging van de auto153Zekeringenkast inmotorruimte
De zekeringenkast zit linksvoor in de
motorruimte.
Maak het deksel los, til het op en
verwijder het.
Nr.Stroomkring1Achterklep2–3Verwarmbare achterruit4Verwarmbare buitenspiegel5Zonnedak6Transmissieregelmodule7Motorregelmodule8–9ABS10Carrosserieregelmodule, span‐
ning11Achteruitkijkcamera12–13–14Motorregelmodule/transmissie‐
regelmodule15Verstuiversysteem/startmotor16Brandstofpomp17Motorregelmodule118Motorregelmodule2
Page 156 of 207
154Verzorging van de autoNr.Stroomkring19Verstuiversysteem/ontsteking20Airconditioning21Accusensor22Elektrisch stuurslot23Koelventilator laag24–25Schakelaar buitenspiegel26Motorregelmodule/geautomati‐
seerde versnellingsbakmodule27Brandstofsysteem28Remsysteem29Stoelbezettingsherkenning30Koplampverstelling31Claxon32Mistlamp33Grootlicht links34Grootlicht rechts35–36Achterruitenwisser37Bochtverlichting linksNr.Stroomkring38Ruitensproeier39Bochtverlichting rechts40–41–42Startmotor 243Instrumentenpaneel44Geautomatiseerde versnel‐
lingsbak, DC-DC-omvormer45Startmotor 146ABS47Koelventilator hoog48Ruitenwisser voor49Carrosserieregelmodule/
vertraagde uitschakeling stroom
Klik na het vervangen van doorge‐
brande zekeringen het deksel van het
zekeringenkastje weer vast.
Wanneer u het deksel van het zeke‐
ringenkastje niet goed sluit, kan een
storing optreden.
Zekeringenkast
instrumentenpaneel
De zekeringenkast zit achter een
deksel in het instrumentenpaneel aan de bestuurderskant.
Druk de borglippen in, klap het deksel
naar beneden en verwijder deze om
het opbergvak te openen.
Page 157 of 207
Verzorging van de auto155Nr.Stroomkring1Onstar2Airconditioning3Instrumentengroep4Transmissieregelmodule5Infotainment6–7Parkeerhulp achter8Datalinkverbinding9Elektrisch stuurslot10Detectie- en diagnosemodule11Gelijkstroomtransformator12–13–14Lineaire stroommodule15Centrale vergrendeling/ontste‐
kingssysteem16Ontstekingssysteem17–18Instrumentengroep19–Nr.Stroomkring20Koplampverstelling21Elektrisch bediende ruiten, voor22Elektrisch bediende ruiten,
achter23–24Geautomatiseerde versnellings‐
bakmodule25Extra stopcontact26Zonnedak27–28Carrosserieregelmodule 829Carrosserieregelmodule 730Carrosserieregelmodule 631Carrosserieregelmodule 532Carrosserieregelmodule 433Carrosserieregelmodule 334Carrosserieregelmodule 235Carrosserieregelmodule 136–37Stuurbedieningsknop led
Page 158 of 207
156Verzorging van de autoNr.Stroomkring38–39Logistic/gelijkstroomtransfor‐
mator40Elektrisch bediende ruit,
bestuurder41Aanjager42Stoelverwarming, voor43Aircoregelmodule44Verwarmd stuurwiel45–Boordgereedschap
Gereedschap
Auto’s met bandenreparatieset
Het boordgereedschap bevindt zich
samen met de bandenreparatieset onder de vloerplaat van de bagage‐
ruimte.
Auto's met reservewiel
De krik en het boordgereedschap
liggen in de bagageruimte.
Page 159 of 207
Verzorging van de auto157Velgen en banden
Conditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan
banden en velgen tot gevolg hebben.
Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen.
Wij raden aan de voorwielen niet om
te wisselen met de achterwielen en
vice versa, om de rijstabiliteit te
behouden. Gebruik altijd minder
versleten banden op de achteras.
Winterbanden
Winterbanden verhogen de veiligheid bij temperaturen onder 7 °C en
moeten daarom op alle wielen
worden gemonteerd.De sticker met de maximumsnelheid
in overeenstemming met de geldende
wetgeving in uw land in het gezichts‐
veld van de bestuurder aanbrengen.
Aanduidingen op banden Bijv. 195/55 R 16 95 H195:bandbreedte in mm55:hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R:type koordlagen: RadiaalRF:type: RunFlat16:velgdiameter in inch91:kengetal voor draagvermogen, 91 komt bijv. overeen met
615 kgH:kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q:maximaal 160 km/uS:maximaal 180 km/uT:maximaal 190 km/uH:maximaal 210 km/uV:maximaal 240 km/uW:maximaal 270 km/u
Kies een band die geschikt is voor de
topsnelheid van uw auto.
De topsnelheid is bereikbaar op
rijklaar gewicht met bestuurder
(75 kg) plus 125 kg nuttige last. Door
optionele uitrusting kan de topsnel‐
heid van de auto afnemen.
Prestaties 3 187.
Draairichtingsgebonden banden
Draairichtingsgebonden banden
moeten zo worden gemonteerd dat
ze in de juiste richting draaien. De
juiste draairichting is herkenbaar aan
een symbool (bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Bandenspanning
De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren.
Het reservewiel niet vergeten.
Dit geldt ook voor auto's met een
bandenspanningscontrolesysteem.
Draai het ventieldopje los.
Page 160 of 207
158Verzorging van de auto
Bandenspanning 3 191.
De bandenspanningsinformatiestic‐
ker op het bestuurdersportierframe
vermeldt de originele banden en de
bijbehorende bandenspanning.
De voorgeschreven bandenspanning geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
De ECO-bandenspanning dient om
een zo laag mogelijk brandstofver‐
bruik te bereiken.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de
bandenslijtage.
De bandenspanningswaarden
verschillen afhankelijk van de diverse opties.
Ga voor de juiste bandenspannings‐ waarde als volgt te werk:
● Bepaal de code van de motor-ID.
Motorgegevens 3 186.
● Bepaal de betreffende band.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk voor het juist instellen van de banden‐
spanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.9 Waarschuwing
Bij specifieke banden mag de
aanbevolen bandenspanning
zoals vermeld in de bandenspan‐
ningstabel de op de band aange‐
geven maximale bandenspanning
overschrijden. Overschrijd nooit de op de band aangegeven maxi‐
male bandenspanning.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd. Schakel na het aanpassen van de bandenspanning
het contact in en selecteer de betref‐
fende instelling op de pagina
Bandenbelasting op het Driver Infor‐
mation Center 3 75.
Afhankelijkheid van temperatuur
De bandenspanning hangt af van de
temperatuur van de band. Onderweg lopen de temperatuur en de spanning