OPEL MOVANO_B 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 111 of 205

Rijden en bediening109Rijden en bedieningRijtips......................................... 109
Starten en bediening .................109
Uitlaatgassen ............................. 116
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 117
Geautomatiseerde versnellings‐ bak ............................................. 117
Remmen .................................... 122
Rijregelsystemen .......................123
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 125
Brandstof ................................... 131
Trekhaak .................................... 133
Extra functies ............................. 135Rijtips
Controle over de auto Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd tijdens Autostop) Veel systemen werken dan niet meer
(bijv. rembekrachtiger, stuurbekrach‐
tiging). Wanneer u op deze manier
rijdt, vormt u een gevaar voor uzelf en anderen. Tijdens een Autostop blijven
alle systemen werken, maar de stuur‐
bekrachtiging werkt beperkt en de rij‐
snelheid wordt verlaagd.
Stop/Start-systeem 3 111.
Pedalen Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de pedalen leggen.
Stuurbekrachtiging Stuurwiel nooit volledig in een van deeindstanden draaien, wanneer de
auto stilstaat: daarbij kan de stuur‐
pomp beschadigd raken.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
De eerste paar ritten tijdens de inrij‐
periode en ook na het aanbrengen
van nieuwe remblokken niet onnodig hard remmen.
Bij de eerste rit kunnen was- en olie‐
dampen van het uitlaatsysteem rook‐ vorming veroorzaken. Parkeer de
auto na de eerste rit een tijdje in de
open lucht en adem de dampen niet
in.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐
stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het dieselpartikelfilter wel‐ licht vaker gereinigd. Autostop is wel‐ licht niet mogelijk wanneer de accu
wordt opgeladen.
Stop-startsysteem 3 111.
Roetfilter 3 116.

Page 112 of 205

110Rijden en bedieningContactslotstandenSt=Contact uitA=Stuurslot opgeheven, contact
uitM=Contact aan, bij dieselmotor:
voorgloeienD=StartenMotor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
trap de koppeling in.
Geautomatiseerde versnellingsbak: rem bedienen; versnellingsbak scha‐
kelt automatisch naar N.
Geef geen gas.
Sleutel naar stand M draaien om voor
te verwarmen totdat controlelampje
N in het driver information center
dooft.
Sleutel kort naar stand D draaien en
loslaten.
Het verhoogde motortoerental wordt automatisch verlaagd tot het normaal stationaire toerental naarmate de mo‐
tortemperatuur stijgt.
Startpogingen niet langer dan
15 seconden laten duren. Als de mo‐
tor niet start, 15 seconden wachten
alvorens de startprocedure te herha‐
len. Zo nodig het gaspedaal bedienen alvorens de startprocedure te herha‐
len.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het con‐
tactslot eerst terugdraaien naar
stand St.
Tijdens een Autostop kan de motor worden gestart door het koppelings‐
pedaal te bedienen. Stop-startsys‐ teem 3 111.

Page 113 of 205

Rijden en bediening111Regeling stationair
toerental
Druk op de schakelaar om het statio‐
naire toerental te verhogen. Na en‐
kele seconden wordt de functie geac‐
tiveerd.
De functie wordt gedeactiveerd wan‐
neer:
■ het koppelingspedaal wordt inge‐ trapt
■ het gaspedaal wordt ingetrapt
■ MTA niet op neutraal N staat
■ de auto sneller dan 0 km/u rijdt
■ controlelamp A, W of C op de in‐
strumentengroep gaat branden
Neem contact op met een werkplaats
om het stationaire toerental te verho‐
gen of te verlagen.
Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij overtoeren, d.w.z.
bij het tijdens het rijden loslaten van
het gaspedaal met een ingescha‐
kelde versnelling.Stop/Start-systeem
Het stop-startsysteem helpt brandstof te besparen en uitlaatemissies te be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐
tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. voor een ver‐
keerslicht of in een file. Het start de
motor automatisch zodra u het kop‐
pelingspedaal intrapt. Een accusen‐
sor zorgt ervoor dat een Autostop al‐
leen wordt uitgevoerd, als de accu
voldoende opgeladen is om opnieuw
te kunnen starten.
Activering
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan
is.

Page 114 of 205

112Rijden en bediening
Deactivering
Deactiveer het Stop/Start-systeem
handmatig door de stop-start Î-knop
in te drukken. De led in de knop gaat
branden, wanneer het systeem ge‐
deactiveerd is.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
moet u een Autostop als volgt inscha‐
kelen:
■ Trap het koppelingspedaal in
■ Zet de keuzehendel in N
■ Laat het koppelingspedaal los
Indien aan de voorwaarden wordt vol‐
daan wordt de motor uitgeschakeld
terwijl het contact aan blijft.
Als Ï op de instrumentengroep
groen brandt, duidt dit op een
Autostop.
Tijdens een Autostop, blijft de rem‐
functie behouden.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
wordt voldaan aan elk van de vol‐
gende voorwaarden; zo niet, dan
wordt een Autostop verhinderd.
■ Het stop-startsysteem is niet ma‐ nueel uitgeschakeld
■ de motorkap is volledig gesloten
■ het bestuurdersportier is gesloten of de veiligheidsgordel van de be‐
stuurder is vastgemaakt
■ de accu is voldoende opgeladen en
in goede staat
■ de motor is opgewarmd
■ de motorkoeltemperatuur is niet te hoog
■ de omgevingstemperatuur is niet te
laag
■ de ontdooifunctie is niet geacti‐ veerd
■ het aircosysteem verhindert geen Autostop
■ het remvacuüm is voldoende
■ de auto is verplaatst sinds de laat‐ ste Autostop
■ de zelfreinigende functie van het roetfilter wordt uitgevoerd
Een Autostop is mogelijk minder be‐
schikbaar wanneer de omgevings‐ temperatuur het vriespunt bereikt.

Page 115 of 205

Rijden en bediening113
Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop ver‐
hinderen. Zie het hoofdstuk Klimaat‐
regeling voor nadere informatie 3 96.
Onmiddellijk na het rijden op de snel‐ weg kan mogelijk geen Autostop ge‐
beuren.
Autostop is mogelijk ook tijdelijk ge‐
blokkeerd, als de accu met een extern
apparaat is opgeladen.
Nieuwe auto inrijden 3 109.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Herstarten van de motor door de bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten. Als de keuzehen‐
del uit de stand N is gehaald of aan
andere voorwaarden niet wordt vol‐
daan, start dan met de contactsleutel.Controlelampje Ï op de instrumen‐
tengroep dooft wanneer de motor op‐ nieuw wordt gestart.
Als de keuzehendel uit de stand N
wordt gehaald voordat het koppe‐
lingspedaal wordt ingetrapt, zal de
motor niet opnieuw starten.
Herstarten van de motor doorhet stop-startsysteem De keuzehendel moet in N staan om
automatisch herstarten mogelijk te maken.
Als er zich een van de volgende om‐
standigheden voordoet tijdens een
Autostop, dan zal de motor automa‐
tisch door het stop-startsysteem wor‐
den herstart. Controlelampje Ï knip‐
pert groen op de instrumentengroep
bij het automatisch opnieuw starten
van de auto.
■ Het stop-startsysteem is manueel uitgeschakeld
■ de motortemperatuur is te laag ■ de accu is ontladen
■ het remvacuüm is niet voldoende
■ de auto begint te bewegen■ de ontdooifunctie is geactiveerd
■ het aircosysteem vereist het starten
van de motor
■ de vooraf ingestelde tijdsduur is overschreden
Als een elektrisch accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Als het Infotainmentsysteem actief is,
wordt het audiogeluid tijdens opnieuw starten mogelijk kort gereduceerd ofonderbroken.
Geluidssignalen 3 86.
Storing
Als controlelampje Ï geel oplicht, is
er een storing in het Stop/Start-sys‐ teem 3 83. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.

Page 116 of 205

114Rijden en bedieningParkeren■ De auto niet op een licht ontvlam‐ bare ondergrond parkeren. De on‐
dergrond kan door de hoge tempe‐
ratuur van het uitlaatgassysteem
mogelijk vlam vatten.
■ Handrem altijd zonder indrukken van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken. Op een aflopende of
oplopende helling zo stevig moge‐
lijk. Om voor het bedienen minder
kracht te hoeven gebruiken tegelij‐
kertijd het rempedaal intrappen.
■ Motor en ontsteking uitschakelen. Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot vergrendelt.
■ Wanneer de auto vlak of op een op‐
lopende helling staat, dan voor het
uitschakelen van het contact de
eerste versnelling inschakelen. Op
een oplopende helling bovendien
de voorwielen van de stoeprand
wegdraaien.
Op een aflopende helling voor het
uitschakelen van het contact de
achteruitversnelling inschakelen.Bovendien de voorwielen naar de
stoeprand toedraaien.
■ De auto vergrendelen en de anti- diefstalvergrendeling en het anti-
diefstalalarmsysteem activeren.
Luchtvering Werkt onderweg automatisch. Het
luchtveringssysteem past de rij‐
hoogte voortdurend aan de belasting
van de auto aan.
Voor nadere informatie over het lucht‐
veringssysteem verwijzen wij u naar
de meegeleverde gebruiksaanwij‐
zing.
HoofdschakelaarVoorzichtig
Bij het slepen, gebruiken van de
starthulp, opheffen of vervoeren
van de auto moet het luchtverings‐ systeem uitgeschakeld zijn.
Schakel het luchtveringssysteem
onderweg niet uit.
De hoofdschakelaar bevindt zich op
de portierstijl.
Handzender

Page 117 of 205

Rijden en bediening115
Als er meer rijhoogte of een betere
toegang tot de auto gewenst is, kan
het veringssysteem met de afstands‐
bediening omhoog of omlaag worden
gezet.
De afstandsbedieningsmodule is
magnetisch en kan aan elk metalen
gedeelte van de auto worden beves‐
tigd.
Verstel de hoogte van het veringssys‐ teem door met ingeschakeld contact
2 seconden op de juiste knop te druk‐
ken. Het controlelampje knippert bij
het verstellen van de hoogte zo nu en dan en licht na afloop ervan op.
Afstandsbediening met zorg behan‐
delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig gebruik vermijden.
Voorgeprogrammeerde
instellingen
Verstelt de hoogte van het verings‐ systeem naar een van de drie voor‐ geprogrammeerde standen. De
knoppen werken alleen wanneer de motor draait.l=lage standk=normale standj=hoge stand
Handmatige instellingen
Handmatig verstellen is alleen moge‐
lijk wanneer de auto stil staat.
Selecteren door 2 seconden op knop h te drukken, dan op knop R voor
omhoog zetten of knop S om te laten
zakken.
Druk op een van de voorgeprogram‐
meerde knoppen om af te sluiten.
Wanneer de auto rijdt, wordt hand‐
matig verstellen automatisch afgeslo‐ ten. Als het contact is uitgeschakeld,
gaat de auto terug naar de normale
rijhoogte wanneer het contact weer
wordt ingeschakeld.
Onderhoudsmodus U zet de auto in de onderhoudsmo‐
dus door de knop i gedurende
5 seconden in te drukken. Het con‐
trolelampje licht op. Na het activeren
van de onderhoudsmodus moet de
hoofdschakelaar van de luchtvering worden uitgeschakeld.
U sluit de onderhoudsmodus af door
de knop i nogmaals gedurende
5 seconden in te drukken.
Storing
Bij het vaststellen van een storing
gaat de knop i soms knipperen. Als
er na het activeren van de onder‐ houdsmodus een storing is, gaan de
knoppen h, S en R tegelijkertijd
knipperen.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.

Page 118 of 205

116Rijden en bedieningUitlaatgassen9Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij in‐
ademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de pas‐
sagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing
door een werkplaats laten verhel‐
pen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte bin‐
nen kunnen dringen.
Roetfilter
Het dieselpartikelfilter verwijdert
schadelijke roetdeeltjes uit de uitlaat‐ gassen. Het systeem heeft een zelf‐
reinigende functie die tijdens het rij‐ den automatisch wordt geactiveerd,
zonder dat hier een melding over ver‐
schijnt. Het filter wordt gereinigd door achtergebleven roetdeeltjes perio‐
diek bij een hoge temperatuur te ver‐
branden. Dit proces verloopt automa‐ tisch en enige geur- en rookontwikke‐
ling hierbij is normaal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijv. bij korte ritten, kan het systeem
zichzelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter moet worden ge‐ reinigd, maar de recente rijomstan‐
digheden geen automatische reini‐
ging toelieten, knippert controlelamp
A 3 81. Onmiddellijk hulp van een
werkplaats inroepen.
Katalysator De katalysator vermindert de hoe‐
veelheid schadelijke stoffen in de uit‐
laatgassen.Voorzichtig
Brandstoffen van een andere kwa‐ liteit dan die zoals vermeld op pa‐
gina 3 131, 3 179 kunnen de ka‐
talysator of elektronische onder‐ delen beschadigen.
Door onverbrande benzine raakt
de katalysator oververhit en be‐
schadigd. Vermijd daarom over‐
matig gebruik van de startmotor,
leegrijden van de brandstoftank of starten van de motor door middel
van aanduwen of trekken.
Bij overslag, een onregelmatige mo‐
torloop, beperkingen van het motor‐
vermogen of andere ongewone sto‐
ringen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
Wanneer controlelamp Z gaat knip‐
peren, worden de toelaatbare emis‐
sienormen mogelijk overschreden.
Uw voet van het gaspedaal halen tot‐
dat Z ophoudt met knipperen en
continu brandt. Onmiddellijk contact
opnemen met een werkplaats.
Storingsindicatielamp 3 81.

Page 119 of 205

Rijden en bediening117Handgeschakelde
versnellingsbak
Om de achteruitversnelling in te scha‐ kelen, vanuit stilstand het koppelings‐
pedaal bedienen, de ring op de keu‐
zehendel omhoogtrekken en de ver‐
snelling in inschakelen.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de neu‐
trale stand laten opkomen, koppeling
weer intrappen en nogmaals schake‐
len.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
pen.
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.Voorzichtig
Het wordt afgeraden uw hand tij‐
dens het rijden op de schakelpook te laten rusten.
Geautomatiseerde
versnellingsbak
Met de geautomatiseerde versnel‐
lingsbak (MTA) is zowel handmatig
schakelen (handgeschakelde mo‐
dus) als automatisch schakelen (au‐
tomatische modus) mogelijk; beide
met automatische bediening van de
koppeling.
Versnellingsbakdisplay
Weergave van modus en actuele ver‐ snelling.

Page 120 of 205

118Rijden en bedieningMotor starten
Bij het starten van de motor het rem‐
pedaal bedienen. Wordt het rempe‐
daal niet bediend, dan brandt T op
het versnellingsbakdisplay en kan de
motor niet worden gestart.
Bij het bedienen van het rempedaal
schakelt de versnellingsbak automa‐
tisch naar N (neutrale stand); op het
versnellingsbakdisplay verschijnt "N"
en de motor kan worden gestart. Dit
gebeurt mogelijk met enige vertra‐
ging.Keuzehendel
De keuzehendel altijd zover mogelijk
in de gewenste richting bewegen. Als
de hendel wordt losgelaten, keert hij
altijd vanzelf terug naar de middelste stand.
N=Neutrale stand.A/
M=Wisselen tussen automati‐
sche en handgeschakelde
modus.
In de automatische modus
staat er "A" op het versnel‐
lingsbakdisplay.R=Achteruitversnelling.
Uitsluitend inschakelen als de
auto stilstaat. Bij inschakeling van de achteruitversnelling
staat er "R" op het versnel‐
lingsbakdisplay.+=Opschakelen naar een ho‐
gere versnelling.–=Terugschakelen naar een la‐
gere versnelling.
Wegrijden
Bij het starten van de motor staat deversnellingsbak in de automatische
modus. Rempedaal intrappen en de
keuzehendel naar + bewegen om de
eerste versnelling in te schakelen.
Bij het selecteren van R wordt de
achteruitversnelling ingeschakeld.
Na het loslaten van het rempedaal rijdt de auto langzaam weg. Om snel
weg te rijden het rempedaal loslaten
en meteen na het inschakelen van
een versnelling gas geven.
In de automatische modus schakelt
de versnellingsbak automatisch an‐ dere versnellingen in, afhankelijk van
de rijomstandigheden.

Page:   < prev 1-10 ... 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 ... 210 next >