OPEL MOVANO_B 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2014Pages: 205, PDF Size: 4.8 MB
Page 81 of 205

Instrumenten en bedieningsorganen79
Controlelampen in de instrumentengroep
Page 82 of 205

80Instrumenten en bedieningsorganenRichtingaanwijzer
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐ naal waarneembaar. Bij het slepen
van een aanhanger verandert de
toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal.
Lampen vervangen 3 144.
Zekeringen 3 152.
Richtingaanwijzers 3 91.
Gordelverklikker X brandt rood.
Indien de veiligheidsgordel niet is om‐
gedaan, zal X knipperen als de rij‐
snelheid boven ca. 16 km/u komt.
Ook klinkt gedurende ca.
90 seconden een waarschuwingssig‐
naal.Airbag en gordelspanners
v brandt geel.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp korte tijd.
Brandt de lamp niet of dooft deze on‐
derweg, dan is er sprake van een sto‐
ring in het airbagsysteem. De hulp van een werkplaats inroepen. De air‐
bags en gordelspanners gaan moge‐
lijkerwijs niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of air‐ bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 44, 3 47.
Airbag-deactivering
W brandt geel wanneer het contact
ingeschakeld is en blijft branden wan‐ neer de passagiersairbag gedeacti‐
veerd is 3 51.
Als controlelampje A brandt in com‐
binatie met v, de hulp van een werk‐
plaats inroepen.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Afhankelijk van het specifieke model kan controlelampje W naast het cen‐
trale informatiedisplay of op het in‐
strumentenpaneel zitten.
Airbagsysteem 3 47, gordelspanners
3 44, airbag-deactivering 3 51.
Page 83 of 205

Instrumenten en bedieningsorganen81Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.Knippert bij een draaiende
motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐ middellijk de hulp van een werkplaats
inroepen.
Service-indicatie A brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
De auto vergt een onderhoudsbeurt. Kan oplichten in combinatie met een
ander controlelampje of een melding
op het Driver Information Center
3 85.
Brandt als het roetfilter moet worden
gereinigd en het automatisch reinigen niet wordt geactiveerd 3 116.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Schakel motor uit C brandt rood.Brandt na het inschakelen van het
contact enkele seconden.
Als C brandt (mogelijk in combinatie
met W en/of R), zet dan motor on‐
middellijk af en roep de hulp van een
werkplaats in.
Afhankelijk van het type storing kan er
ook een waarschuwingsmelding op
het Driver Information Center ver‐
schijnen 3 85.
Remsysteem
R brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Controlelampje R blijft branden na‐
dat de ontsteking is ingeschakeld en
de handrem is aangetrokken 3 123.
Wanneer de handrem wordt losgezet,
brandt R (mogelijk in combinatie met
C ) als het remvloeistofpeil te laag is
3 141.
Page 84 of 205

82Instrumenten en bedieningsorganen9Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Remsysteem 3 122.
Slijtage van remblokken
F brandt geel.
Brandt als de remblokken versleten
zijn 3 122.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
u brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld. Het systeem is na het
doven van u klaar voor gebruik.
Als controlelampjes u en A oplich‐
ten en de berichten CONTROLEER
ABS en CONTROLEER ESP op het
Driver Information Center 3 85 ver‐
schijnen, is er een storing in het ABS.
Het remsysteem blijft werken maar
zonder ABS-regeling.
Als controlelampen u, A , R en
C oplichten, worden ABS en ESP
gedeactiveerd en verschijnt het be‐
richt DEFECT REMSYSTEEM . De
hulp van een werkplaats inroepen.
Antiblokkeersysteem 3 122.
Opschakelen
k of j brandt geel.
Gaat branden wanneer voor zuinig rij‐ den schakelen wordt aanbevolen.
Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP) v knippert of brandt geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact enkele seconden.
Knippert tijdens het rijden
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd 3 124.Brandt onderweg
Het systeem wordt uitgeschakeld.Ook verschijnt het bericht ANTISLIP-
SYSTEEM UIT op het Driver Informa‐
tion Center 3 85.
ESP® Plus
3 124, Traction Control-
systeem 3 123.
Koelvloeistoftemperatuur W brandt rood.
Brandt bij een draaiende motor Als W brandt (mogelijk in combinatie
met controlelampje C), stop dan de
auto en schakel de motor uit.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 139.
Is het koelvloeistofpeil hoog genoeg,
dan de hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Page 85 of 205

Instrumenten en bedieningsorganen83Voorverwarming
! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Roetfilter
8
Niet gebruikt.
Roetfilter 3 81, 3 116.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Controleer het oliepeil voordat u de
hulp van een werkplaats inroept
3 138.
Te laag brandstofpeil
Y brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Brandstofpeil in de tank is te laag. On‐ middellijk bijtanken.
Tank nooit leegrijden.
Tanken 3 132.
Katalysator 3 116.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 143.
Brandstoffilter aftappen
Q brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Duidt op aanwezigheid van water in
de diesel. Onmiddellijk hulp van een
werkplaats inroepen.
Stop-startsysteem Ï brandt of knippert geel / groen.
Page 86 of 205

84Instrumenten en bedieningsorganen
Brandt
Brandt groen tijdens een Autostop.
Als Ï geel oplicht, is er sprake van
een fout in het Stop/Start-systeem.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert Knippert groen tijdens automatisch
opnieuw starten.
Stop/Start-systeem 3 111.
Rijverlichting
9 brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde buitenver‐
lichting 3 89.
Grootlicht P brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 90.
Mistlamp
> brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde voorste
mistlampen 3 91.Mistachterlicht
r brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 92.
Cruise control
m , U brandt groen of geel.
m brandt groen als een bepaalde
snelheid wordt opgeslagen.
U brandt groen als het systeem aan
is.
Snelheidsbegrenzer U brandt geel.
U brandt geel als het systeem aan is.
Cruise control, snelheidsbegrenzer
3 125.
Tachograaf
& licht op wanneer er een storing is
3 88.
Portier open U brandt rood.Brandt bij ingeschakeld contact wan‐
neer er een portier of de achterklep
open is.
In auto's met geautomatiseerde ver‐
snellingsbak; controlelamp licht op in
versnellingsbakdisplay en geeft aan
welk portier open is.
Page 87 of 205

Instrumenten en bedieningsorganen85Informatiedisplays
Driver Information Center
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐ tie, verschijnen de volgende zaken in
de display:
■ Buitentemperatuur 3 72
■ Klok 3 73
■ Kilometerteller, dagteller 3 75
■ Peilsensor motorolie 3 77
■ Service-display 3 77
■ Boordinformatie 3 85
■ Boordcomputer 3 87
Triple-Info-Display
Toont de tijd, de buitentemperatuur
en de datum als het contact aan is.
Boordinformatie
Er verschijnen berichten in het Driver
Information Center, in combinatie met
controlelamp A of C.
InformatieberichtenInformatieberichtenSPAARSTAND ACCUANTISLIP-SYSTEEM UITLICHTAUTOMAAT NIET CTIEFOLIEPEIL CORRECT
Storingsmeldingen Verschijnen in combinatie met con‐
trolelampje A. Rijd voorzichtig door
en raadpleeg een werkplaats.
Druk op de knop aan het uiteinde van
de ruitenwisserhendel om de sto‐
ringsmelding te wissen. Na enkele
seconden verdwijnt de melding auto‐
matisch en blijft A in beeld. De sto‐
ring wordt daarna opgeslagen in het
on board-systeem.
Page 88 of 205

86Instrumenten en bedieningsorganen
StoringsmeldingenCONTROLEER ESPVERVANG DIESELFILTERTRANSMISSIE CONTROLERENCONTROLEER VERLICHTING
Waarschuwingsmeldingen
Deze kunnen verschijnen bij contro‐
lelampje C of in combinatie met an‐
dere waarschuwingsmeldingen, con‐
trolelampen of een akoestisch sig‐
naal. Motor onmiddellijk afzetten en
de hulp van een werkplaats inroepen.
WaarschuwingsmeldingenDEFECTE INSPUITINGMOTOR TE HEETTRANSMISSIE TE HEETGeluidssignalen
Bij het starten van de motor oftijdens het rijden
Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Het geluidssignaal voor niet gedra‐ gen veiligheidsgordels geniet de pri‐oriteit boven alle andere geluidssig‐
nalen.
■ Wanneer de veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
■ Als u met aangetrokken handrem een bepaalde snelheid over‐
schrijdt.
■ Wanneer de parkeerhulp een ob‐ stakel herkent.
■ Als de auto een geautomatiseerde versnellingsbak heeft en de koppe‐lingstemperatuur te hoog is.
■ Als de snelheid korte tijd een be‐ paalde limiet overschrijdt.
■ Tijdens het sluiten van de elektri‐ sche schuifdeur.■ Als de schuifdeur open is en dehandrem losgezet is.
■ Tijdens het in- en uitschakelen van de alarmbewaking van de kanteling
van de auto.
Bij het parkeren van de auto en/
of het openen van het
bestuurdersportier ■ Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
■ Bij ingeschakelde rijverlichting.
■ Als de auto een geautomatiseerde versnellingsbak heeft, de neutrale
stand niet is geselecteerd of het
rempedaal niet wordt bediend. Een
bijbehorend bericht verschijnt in het Driver Information Center.
Page 89 of 205

Instrumenten en bedieningsorganen87Tripcomputer
De boordcomputer geeft informatie over rijgegevens die voortdurend ge‐
registreerd en elektronisch verwerkt
worden.
Afhankelijk van het specifieke model
kunnen de volgende functies worden
geselecteerd door de knop op het uit‐ einde van de wisserhendel meerdere
malen in te drukken.
■ Brandstofverbruik
■ Gemiddeld verbruik
■ Momentaan verbruik
■ Actieradius
■ Afgelegde afstand
■ Gemiddelde snelheid
■ Afstand vóór onderhoudsbeurt
■ Klok
■ Opgeslagen snelheid cruise control
en snelheidsbegrenzer
■ Storings- en informatieberichten
Brandstofverbruik
Geeft de hoeveelheid brandstof aan
die verbruikt is sinds de laatste reset.
De meting kan te allen tijde opnieuw
worden gestart door de knop inge‐
drukt te houden.
Gemiddeld verbruik
De waarde verschijnt na het afleggen
van een afstand van 400 meter.
Het gemiddelde verbruik wordt aan‐
gegeven op basis van de afgelegde
afstand en de verbruikte brandstof
sinds de laatste reset.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.Momentaan verbruik
De waarde verschijnt na het bereiken
van een snelheid van 30 km/u.
Actieradius
De waarde verschijnt na het afleggen van een afstand van 400 meter.
De actieradius wordt berekend op ba‐
sis van de huidige inhoud van de
brandstoftank en het gemiddelde ver‐
bruik sinds de laatste reset.
De actieradius verschijnt niet als con‐
trolelampje Y op de instrumenten‐
groep 3 83 verschijnt.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Afgelegde afstand
Geeft de afgelegde afstand sinds de
laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Gemiddelde snelheid
De waarde verschijnt na het afleggen van een afstand van 400 meter.
Geeft de gemiddelde snelheid sinds
de laatste reset aan.
Page 90 of 205

88Instrumenten en bedieningsorganen
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Ritonderbrekingen waarbij het con‐
tact wordt uitgeschakeld niet meege‐
rekend.
Informatie boordcomputer
resetten Boordcomputer terugzetten door een
van de functies ervan te selecteren en
de knop aan het uiteinde van de wis‐
serhendel ingedrukt te houden.
De volgende informatie op de boord‐ computer wordt gereset:
■ Brandstofverbruik
■ Gemiddeld verbruik
■ Actieradius
■ Afgelegde afstand
■ Gemiddelde snelheid
Bij het overschrijden van de maxi‐
mumwaarde van een van de parame‐
ters wordt de boordcomputer automa‐ tisch teruggezet.Stroomonderbreking
Als de voeding werd onderbroken of de accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
boordcomputer verloren gaan.Tachograaf
De tachograaf is te bedienen zoals
aangegeven in de geleverde gebrui‐
kershandleiding. Voorschriften om‐
trent het gebruik aanhouden.
Bij een storing licht controlelamp & op
in de instrumentengroep. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Na het aanbrengen van een tacho‐
graaf verschijnt de totaal afgelegde
afstand alleen op de tachograaf en
niet op de kilometerteller 3 75.