OPEL MOVANO_B 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 311 of 373
Verzorging van de auto309controlelamp j 3 101 en er een
bijbehorend bericht op het Driver
Information Center verschijnt.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen spanningssensor. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze wielen. Voor de
andere wielen blijft het bandenspan‐
ningscontrolesysteem in werking.
Controlelamp w en het bijbehorende
bericht blijven actief totdat de banden op de juiste bandenspanning zijn
gezet.
Driver Information Center 3 106.
Boordinformatie 3 108.
Lekke band
Een lekke band of een veel te lage
bandenspanning wordt aangegeven
door het oplichten van controlelamp
w samen met C 3 102 en een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐
tion Center. Stop de auto en schakel
de motor uit.
Bandenspanning 3 333.
Bandenreparatieset 3 311.
Reservewiel 3 317.Wiel verwisselen 3 315.
Inleerfunctie
Na het repareren van een lekke band
en het weer op spanning brengen van de banden moet het bandenspan‐
ningscontrolesysteem opnieuw bere‐
kenen.
Bandenspanning 3 333.
Bandenreparatieset 3 311.
Selecteer onderweg het menu
Bandenspanning op het Driver Infor‐
mation Center door de knop op het
uiteinde van de wisserhendel in te
drukken. Houd de knop gedurende
ongeveer vijf seconden ingedrukt om
het systeem opnieuw te laten bereke‐ nen. Een bijbehorend bericht
verschijnt in het Driver Information
Center.
Voor het voltooien van de inleerpro‐
cedure moet u wellicht enkele minu‐
ten met een snelheid van meer dan
40 km/u rijden. Het systeem kan
tijdens deze tijd alleen beperkte infor‐
matie verstrekken.
Wanneer tijdens het inleren proble‐
men optreden, blijft controlelamp w
branden en wordt een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center weergegeven.
Driver Information Center 3 106.
Boordinformatie 3 108.
Algemene informatie
Gebruik van sneeuwkettingen of in de handel verkrijgbare vloeibare
bandenreparatiesets kan de werking
van het systeem nadelig beïnvloe‐
den. Gebruik door de fabriek goedge‐
keurde bandenreparatiesets.
Bandenreparatieset 3 311.
Sneeuwkettingen 3 311.
Page 312 of 373
310Verzorging van de autoExterne zendinstallaties met een
hoog vermogen kunnen storingen in
het bandenspanningscontrolesys‐
teem tot gevolg hebben.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den door een werkplaats.
Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het
verschil in profieldiepte van banden
op één as niet meer dan 2 mm zijn.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan een van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de
slijtage-indicatoren wordt aangeduid
door merktekens op de zijwand van
de band.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te vervangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moet mogelijk de nomi‐
nale bandenspanning worden geher‐
programmeerd en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een
andere bandenmaat de sticker met
de bandenspanning laten vervangen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 308.9 Waarschuwing
Rijden met ongeschikte banden of
wielen kan ongevallen veroorza‐
ken en de typegoedkeuring van de auto vervalt hierdoor.
Page 313 of 373
Verzorging van de auto311Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Als geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of wieldoppen kan tot plot‐
seling drukverlies leiden met
ongelukken als mogelijk gevolg.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de aangedreven as.
Bij modellen met dubbele banden
achter zijn sneeuwkettingen alleen op de buitenste banden toegestaan.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal
15 mm buiten het loopvlak en de
binnenkant van de band uitsteken.
9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Wieldoppen op stalen velgen kunnen
tegen delen van de sneeuwketting
aankomen. In dit geval wieldoppen
verwijderen.
Sneeuwkettingen mogen alleen
worden gebruikt bij snelheden tot
50 km/u en mogen bij het rijden over
sneeuwvrije wegen slechts korte tijd
worden gebruikt, omdat ze op een
harde ondergrond snel slijten en
kunnen knappen.
Sneeuwkettingen mogen niet worden
gebruikt op het compacte reservewiel of op wielen met een andere maat
dan die welke af fabriek zijn aange‐
bracht.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken van de banden kunnen met
de bandenreparatieset worden
verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de
banden verwijderen.
Page 314 of 373
312Verzorging van de autoBeschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang dicht bij
de velg zitten, kunnen niet met de
bandenreparatieset worden verhol‐
pen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij een lekke band:
Trek de handrem aan en schakel
neutraal (handgeschakelde versnel‐
lingsbak) of N (geautomatiseerde
versnellingsbak) in.
De bandenreparatieset zit onder de
voorstoel. Stoel geheel naar voren schuiven en de rugleuning neerklap‐
pen om de set te pakken.
1. Haal de bandenreparatieset onder de voorstoel uit.
2. Verwijder de compressor.
3. Verwijder de voedingskabel(s) en de luchtslang uit de opbergvak‐
ken aan de onderkant van de
compressor.
4. Luchtslang van de compressor op
de fles afdichtmiddel schroeven.
5. Fles afdichtmiddel in de houder op de compressor plaatsen.
Compressor dusdanig in de buurt
van de band aanbrengen dat de
fles afdichtmiddel rechtop staat.
6. Ventieldop van defecte band losschroeven.
7. Schroef de vulslang voor hetafdichtmiddel op het ventiel van
de band.
8. Zet de wipschakelaar op de compressor in de stand O.
Page 315 of 373
Verzorging van de auto3139.De rode voedingskabel < op de
compressor op de starthulpaan‐
sluiting 3 320 aansluiten.
Let op
Afhankelijk van het model kan de
starthulpaansluiting zich aan de
linker- of rechterkant van de motor‐
ruimte bevinden.
10. De andere zwarte ] voedingska‐
bel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging.
Let op
Afhankelijk van het type bandenre‐
paratieset kan het nodig zijn om de
enkelvoudige voedingskabel op de voedingsaansluiting van de sigaret‐
tenaansteker aan te sluiten.
Bij dit type zullen de rode < en
zwarte ] voedingskabels niet
aanwezig zijn.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.
11. Zet de wipschakelaar van de compressor in de stand I. De band
wordt nu met afdichtmiddel
gevuld.
12. De drukmeter van de compressor
slaat kortstondig uit tot 6 bar. De
druk begint daarna weer te dalen.
13. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
14. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen 10 minuten
worden bereikt.
Bandenspanning 3 333.
Schakel na het bereiken van de
juiste spanning de compressor uit door de wipschakelaar in de stand
O te zetten.
Wordt de voorgeschreven
bandenspanning niet binnen
10 minuten bereikt, dan de
bandenreparatieset verwijderen.
Auto één wielomwenteling
Page 316 of 373
314Verzorging van de autoverrijden (ca. 2 m). De bandenre‐paratieset weer aansluiten en het
vulproces 10 minuten lang voort‐
zetten. Wordt de voorgeschreven bandenspanning dan nog niet
bereikt, dan is de band te ernstig
beschadigd. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Bouw eventueel de te hoge
bandenspanning af via de knop
naast de manometer.
Compressor niet langer dan
10 minuten achtereen laten
werken.
15. Bandenreparatieset losmaken.
16. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
17. Etiket met toelaatbare maximum‐ snelheid van de fles met afdicht‐
middel halen en in het zicht van de bestuurder aanbrengen.
18. Schroef de vulslang voor het afdichtmiddel op de vrije koppe‐
ling van de fles afdichtmiddel.
Hierdoor wordt voorkomen dat er afdichtmiddel uit de fles stroomt.Fles met afdichtmiddel in de plas‐
tic zak doen. Bandenreparatieset
onder de voorstoel opbergen.
19. Onmiddellijk verder rijden zodat het afdichtmiddel zich gelijkmatigover de binnenkant van de band
kan verspreiden. Na ca. 10 km
rijden – uiterlijk na 10 minuten –
stoppen en de bandenspanning
met de compressor controleren.
Hiervoor de luchtslang van de
compressor rechtstreeks op
bandventiel en compressor
schroeven.
20. Bij een bandenspanning hoger dan 3,1 bar de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen
totdat de bandenspanning niet
meer afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 3,1 bar niet verder rijden met
de auto. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
21. Bandenreparatieset onder de voorstoel opbergen.
Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, deze
minimaal 30 minuten lang uitscha‐
kelen.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van 7 bar.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Page 317 of 373
Verzorging van de auto315Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐
ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
Wiel verwisselen
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke en stevige ondergrond parkeren die niet
glad is. Voorwielen in de rechtuit‐ stand draaien.
● Trek de handrem aan en schakel
de eerste versnelling of de
achteruitversnelling (handge‐
schakelde versnellingsbak) of N
(geautomatiseerde versnellings‐
bak) in.
● Schakel de luchtvering uit 3 244.
● Reservewiel verwijderen 3 317.
● Nooit meer dan één wiel tegelij‐ kertijd verwisselen.● Gebruik de krik alleen om een
wiel te verwisselen bij banden‐
pech en niet voor de jaarlijkse
montage van winter- of zomer‐
banden.
● De krik is onderhoudsvrij.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Bij een opgekrikte auto de motor niet starten.
● Wielbouten / -moeren en de schroefdraden ervan vooraf‐gaand aan montage van wiel
reinigen.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
1. Wieldop met bijgeleverde haak loshalen.
Boordgereedschap 3 305.
Verwijder afhankelijk van de auto eerst de bout- / moerdoppen met
de hand en dan de wieldop of druk
op de met pijlen aangegeven
punten op de wieldop en draai
deze los.
Achterwielaandrijving, met
dubbele achterbanden: Haal de
ventielverlenger van het binnen‐
ste achterwiel.
2. Breng de wielsleutel aan (zet afhankelijk van de auto de wiel‐
sleutel op de adapters), contro‐
leer of deze goed zit en draai elke wielbout / -moer een halve slag
los.
Page 318 of 373
316Verzorging van de auto
3. Auto's met voorwielaandrijving:Bevestig mits aanwezig de verho‐
ger aan het hefplateau wanneer u een voorwiel verwisselt.
Auto opkrikken door de hefpla‐
teautap (boordgereedschap
3 305) recht onder het kriksteun‐
punt te plaatsen dat zich het
dichtst bij het te verwisselen wiel
bevindt.
Erop letten dat de krik goed onder het kriksteunpunt staat. De krik‐
voet dient loodrecht onder het
kriksteunpunt op de grond te
staan en wel zo dat de krik niet
kan wegglijden.
Wielsleutel aan de krik bevestigen
en de auto met de sleutel opkrik‐
ken totdat het wiel van de grond
komt.
Auto's met achterwielaandrijving:
Ga te werk zoals beschreven in de
gebruiksaanwijzing bij de hydrau‐
lische krik (boordgereedschap
3 305) en zet de vereiste onder‐
delen volgens de specificaties in
elkaar.
Adapter plaatsen bij het krikgat
dat het dichtst bij het desbetref‐
fende wiel zit.
Erop letten dat de krik goed onder
het kriksteunpunt staat. De kop
van de krik moet op een lijn met
het krikgat zijn. Krik oppompen
door op de wielsleutel / adapters
te drukken, om de grondplaat
goed te plaatsen.
De auto met de wielsleutel opkrik‐ ken totdat het wiel van de grond
komt.
4. Wielbouten / -moeren geheel losdraaien en met een doek
schoonvegen.
Wielbouten / -moeren bewaren op een plek waar de schroefdradenniet verontreinigd raken.
5. Wiel verwisselen.
6. Wielbouten / -moeren indraaien. Gebruik de afzonderlijk meegele‐
verde bouten voor het tijdelijke
reservewiel. Deze mogen alleen
voor het tijdelijke reservewiel
worden gebruikt. Raadpleeg een
label op het tijdelijke reservewiel.
7. Auto neerlaten.
8. Breng de wielsleutel aan (zet afhankelijk van de auto de wiel‐
sleutel op adapters), controleer of
deze goed zit en haal elke wiel‐
bout / -moer kruislings aan.
Aanhaalkoppel is: 172 Nm
Page 319 of 373
Verzorging van de auto317(voorwielaandrijving), 235 Nm
(achterwielaandrijving met dubbele banden achter), 264 Nm
(achterwielaandrijving met enkele banden achter).
9. Wieldop terugplaatsen. Achterwielaandrijving, met
dubbele achterbanden: Breng de
ventielverlenger aan op het
binnenste achterwiel voordat u de wieldop aanbrengt.
Let op
Breng, indien van toepassing, anti‐
diefstalbouten aan het dichtst bij het ventiel van de band (anders is het
wellicht niet mogelijk om de wieldop weer aan te brengen).
10. Het vervangen wiel 3 317 en het
boordgereedschap 3 305 opber‐
gen.
11. Nieuwe wiel op de auto laten uitbalanceren. Bandenspanning
3 333 van het gemonteerde wiel
alsmede het aanhaalmoment van
de wielbouten / -moeren zo spoe‐
dig mogelijk controleren.
Defecte band laten vervangen of
repareren.Reservewiel
Het reservewiel kan afhankelijk van
de uitvoering en de landelijke bepa‐
lingen ook als compact reservewiel
(thuiskomer) worden aangemerkt. In
dit geval geldt er een toegestane
maximumsnelheid, ook al wordt dit niet op een label op het reservewiel
aangegeven.Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het reservewiel zit met een spil onder het frame van de auto en wordt vast‐
gezet door een kabel met de wielsleu‐
tel en de adapters (modelspecifiek)
vast te draaien.
Bij een maximaal beladen auto met
een lekke achterband moet de auto
mogelijk eerst opgekrikt worden om
bij het reservewiel te kunnen.
Maak het reservewiel los door de kabel met de wielsleutel en de adap‐ters (modelspecifiek) uit de afge‐
beelde sleuf te halen en laat het wiel
geheel zakken door de sleutel
rechtsom te draaien.
Voorzichtig
Laat het reservewiel alleen met de wielsleutel en de adapters (model‐ specifiek) zakken.
Het gebruik van pneumatisch
gereedschap is verboden. Hier‐
door kunnen de lierkabel en de
uitrusting beschadigd raken.
Page 320 of 373
318Verzorging van de auto
Zet het wiel rechtop, klik de houder
van de velg en maak het wiel los van
de kabel en de verbonden borging
door deze onderdelen door het
midden van het wiel te geleiden.
Bij auto's met dubbele achterbanden
is een extra montageplaat aan het
reservewiel bevestigd. Voorafgaand
aan gebruik van het wiel de moer
losdraaien en de montageplaat
verwijderen.Wanneer een reservewiel wordt
teruggeplaatst, moet u eerst de
montageplaat bevestigen (auto's met
dubbellucht achter) en deze met de
moer vastzetten.
Plaats het wiel rechtop en geleid
vervolgens de kabel en de verbonden houder vanaf de voorkant van het wiel(zijde met ventiel) door het midden
van het wiel. Breng de houder aan en
klik deze zodanig vast dat alles goed
zit en dat de voorkant van het wiel
(zijde met ventiel) omhoog wijst bij het
terugplaatsen.Zet het wiel onder het autoframe,
direct onder het liermechanisme.