OPEL MOVANO_B 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2020, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2020Pages: 373, PDF Size: 9.36 MB
Page 271 of 373

Rijden en bediening269vereist is. Trap om de automatische
remfunctie te negeren het gaspedaal
stevig in als de situatie en de omge‐
ving dat toelaten.
In de volgende situaties zijn de pres‐
taties van het actieve noodstopsys‐
teem beperkt:
● bij ritten op bochtige of heuvel‐ achtige wegen
● bij detectie van alle voertuigen, in
het bijzonder voertuigen met een aanhanger, trekkers, modderige
voertuigen, enz.
● bij detectie van een voertuig, wanneer het zicht door weersom‐standigheden beperkt is, zoals bijmist, regen of sneeuw
● bij nachtelijke ritten
● de sensor in de voorruit of de radarmodule achter de voorbum‐
per is afgedekt door sneeuw, ijs,
sneeuwbrij, modder, vuil enz.
● de voorruit is beschadigd of bedekt met vreemde voorwer‐
pen, bijv. stickersHoud onderweg altijd uw aandacht bij
het verkeer en wees altijd paraat om
handelend op te treden door bij drei‐
gende botsingen op de rem te trap‐
pen en / of de auto weg te sturen.
Storing
Als het systeem moet worden nage‐
keken, verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center.
Daarbij branden tegelijkertijd de
waarschuwingslampjes l en j .
Wanneer het systeem een storing in
de werking detecteert, gaat waar‐
schuwingslampje l of j branden
en blijft het aan. Bovendien verschijnt
er een bericht op het Driver Informa‐
tion Center. Het systeem is mogelijk
tijdelijk verstoord (bijvoorbeeld: radar
of camera onder het vuil, de modder,
sneeuw enz.). Parkeer in dit geval de auto en zet de motor af. Reinig het
voorruitgedeelte rondom de camera
en de detectiezone van de radar in de
voorbumper. Roep wanneer de waar‐ schuwingslampjes en de berichten na
het starten van de auto toch weer
verschijnen de hulp van een werk‐
plaats in.Parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruitrijden en het gebruik van de parkeerhulp achter de zone rondom de auto.
De parkeerhulp meet de afstand
tussen de auto en obstakels erachter en, mits aanwezig, vóór de auto.
Deze informeert en waarschuwt de
bestuurder met geluidssignalen.
Het systeem bestaat uit vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbumper
en, mits aanwezig, vier ultrasone
parkeersensoren in de voorbumper.
Page 272 of 373

270Rijden en bedieningDe ultrasone parkeersensoren
kunnen worden in- of uitgeschakeld
via het instellingenmenu op het Info-
Display.
Let op
Accessoires e.d. die in het detectie‐ gebied van de sensoren gemon‐
teerd zijn kunnen storingen in het
systeem veroorzaken.
Activering
De parkeerhulp achter wordt geacti‐
veerd wanneer de achteruitversnel‐
ling wordt ingeschakeld. De parkeer‐
hulp voor-achter wordt geactiveerd
wanneer een versnelling wordt inge‐
schakeld. Een kort geluidssignaal
geeft aan dat het systeem gereed is
voor gebruik.Melding
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de auto het
obstakel nadert. Is de afstand minder
dan 30 cm, dan klinkt er een continu
geluidssignaal. Ook wordt de afstand
tot obstakels weergegeven door
veranderlijke afstandslijnen op het
Info-Display.
Deactivering
Het systeem kan worden uitgescha‐
keld door op = te drukken. Na het
uitschakelen brandt de led in de knop.
Afhankelijk van de versie kan het
systeem ook worden gedeactiveerd
in het instellingenmenu op het Info-
Display.
Handmatig deactiveren
Het systeem moet worden gedeacti‐
veerd vóór het slepen of als de senso‐ ren beschadigd zijn.
Page 273 of 373

Rijden en bediening271Automatisch deactiveren
Het systeem wordt automatisch
gedeactiveerd wanneer:
● de auto sneller dan 10 km/u rijdt
● keuzehendel in N
● afhankelijk van de versie, wanneer de auto gedurende
meer dan ongeveer 5 seconden
stilstaat en er een obstakel wordt gedetecteerd
Storing
Als het systeem een bedrijfsstoring
waarneemt, klinkt er gedurende
ongeveer 3 seconden een ononder‐
broken geluidssignaal. Contact opne‐ men met een werkplaats om de
oorzaak van de storing te laten
verhelpen.Voorzichtig
Bij het achteruitrijden moet het
gebied vrij zijn van obstakels die
de onderkant van de auto zouden
kunnen raken.
Botsen tegen de achteras, dat
wellicht niet zichtbaar is, zou onka‐ rakteristieke veranderingen in het
rijgedrag tot gevolg kunnen
hebben. Raadpleeg bij een derge‐
lijke botsing een werkplaats.
Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsysteem
9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
De sensoren werken eventueel
minder goed wanneer deze bijv.
met ijs of sneeuw zijn bedekt.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's (off-roads,
minivans, vans) gelden speciale
voorwaarden. De objectherken‐
ning in het bovenste deel van deze
voertuigen kan niet worden gega‐
randeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Het parkeerhulpsysteem detec‐
teert geen objecten buiten het
detectiebereik van de sensoren.
Blindehoeksysteem
De dodehoekdetectie detecteert en
meldt objecten die zich, binnen een
bepaalde dode hoek, aan weerszij‐
den van de auto bevinden. Het
Page 274 of 373

272Rijden en bedieningsysteem geeft een visueel alarm visu‐eel in elke buitenspiegel bij het detec‐
teren die in de binnen- en buitenspie‐ gels mogelijk niet zichtbaar zijn.
Het blindehoeksysteem maakt
gebruik van sommige sensoren van
de parkeerhulp in de voor- en achter‐
bumper aan beide zijden van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Activering
Het systeem wordt geactiveerd
wanneer de rijsnelheid tussen onge‐
veer 30 km/u en 140 km/u ligt.
Deactivering
Druk om het systeem te deactiveren
op . met het contact aan. Na het
uitschakelen brandt de led in de knop.
Druk om het systeem weer te active‐
ren nogmaals op .. Het led-lampje
in de toets dooft.
Werking
Wanneer het systeem tijdens het
vooruitrijden een voertuig in een dode hoek detecteert, gaat een led-lampje
in de desbetreffende buitenspiegel
branden.
Het led-lampje gaat bij detectie van
het voertuig onmiddellijk branden.
Wanneer u zelf langzaam inhaalt,
gaat het led-lampje met vertraging branden.
De led knippert wanneer de richting‐
aanwijzers worden ingeschakeld en
het systeem een voertuig detecteert.
Page 275 of 373

Rijden en bediening273GebruiksvoorwaardenVoor een juiste werking moet aan de
volgende voorwaarden zijn voldaan:
● alle voertuigen rijden in dezelfde richting en in aangrenzende rijst‐
roken
● de snelheid van uw auto ligt tussen 30 km/u en 140 km/u
● de verkeersstroom is normaal
● u rijdt op een weggedeelte met geen of weinig bochten
● er hangt geen aanhangwagen achter de auto
● de sensoren zijn niet bedekt met modder, ijs of sneeuw
● de waarschuwingszones in de buitenspiegels of de detectiezo‐
nes in voor- en achterbumper zijn niet bedekt
Er wordt niet gewaarschuwd in de
volgende situaties:
● als obstakels niet bewegen, bijv. geparkeerde voertuigen,
verkeersdrempels, straatverlich‐
ting, verkeersborden● bij voertuigen die in tegenge‐ stelde richting rijden
● bij ritten op slingerende wegen of
in scherpe bochten
● u haalt een zeer lang voertuig, bijv. een vrachtwagen, bus, in of
wordt erdoor ingehaald en dit
voertuig wordt niet alleen opge‐
merkt door de dodehoekdetectie, maar is tevens zichtbaar in het
gebied voor de auto
● in zeer druk verkeer: gedetec‐ teerde voertuigen voor en achter
uw auto worden ten onrechte
geïnterpreteerd als een vracht‐
wagen of een stilstaand obstakel
● wanneer u op te hoge snelheid inhaalt
Storing
Bij een storing verschijnt er een bijbe‐
horend bericht op de instrumenten‐
groep. Oorzaak van de storing onmid‐ dellijk door een werkplaats laten
verhelpen.Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de
bestuurder bij het achteruit rijden
door weergeven van een beeld van
de zone achter de auto in de binnen‐
spiegel of op het Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera bevinden, bijv. onder de
bumper of onder de auto, worden niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het display hebt gekeken. Contro‐
leer eerst de omgeving aan de
achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Page 276 of 373

274Rijden en bediening
De camera is meestal op de achter‐
deuren, onder de sierlijst van de
kentekenplaat, gemonteerd.
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het
beeld op het display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Achteruitkijkdisplay 3 42.
Let op
Voor een optimaal zicht mag de
achteruitkijkcamera niet door vuil,
sneeuw of ijs geblokkeerd zijn.
Activering
Display binnenspiegel
Het display van de binnenspiegel
wordt automatisch ingeschakeld
wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld. Ter bevestiging van de inschakeling klinkt een
geluidssignaal.
Info-Display
Bij voertuigen zonder display op de
binnenspiegel verschijnt het achter‐ uitkijkcamerascherm op het Info-
Display.
Page 277 of 373

Rijden en bediening275Displaybeeld baanrijstrook (1)
Afhankelijk van de versie verschijnt
de door de auto gevolgde rijstrook (1)
in blauw op het Info-Display. Hier ziet u het pad van de auto aan de hand
van de stuurhoek.
Displaybeeld vaste rijstrook (2)
Het display van de vaste rijstrook (2) toont het traject van de auto als dewielen rechtuit blijven staan.
Richtlijnen (3, 4, 5) worden samen
met het display van de vaste
rijstrook (2) gebruikt en geven de
afstand achter de auto aan.De richtlijnintervallen zijn als volgt:3 (Rood):30 cm4 (Geel):70 cm5 (Groen):150 cmInstellingen
Instellingen, bijv. helderheid, kunnen
worden ingesteld via het Infotain‐
mentsysteem. Raadpleeg voor meer
informatie de Handleiding Infotain‐
ment.
Deactivering
Als de achteruitversnelling niet wordt
ingeschakeld, wordt de camera na
enige tijd weer ingeschakeld.
Storing
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● in een donkere omgeving
● als de zon of koplampen van andere auto's direct in de lensvan de camera schijnen
● als de cameralens door ijs, sneeuw, modder of iets anders is
vervuild. Reinig de lens, spoel
deze af met water en wrijf na met een zachte doek
● de achterdeuren niet goed geslo‐
ten zijn
● de auto een aanrijding aan de achterzijde heeft gehad
● bij extreme temperatuurwisselin‐ gen
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning-
systeem gebruikt een vooruitzichtca‐
mera om de wegbelijning waartussen de auto rijdt waar te nemen. Het
systeem detecteert veranderingen
van rijstrook en waarschuwt u met
visuele en akoestische signalen
wanneer u onbedoeld van rijstrook
verandert.
De criteria voor een onbedoelde verandering van rijstrook zijn:
● geen bediening van de richting‐ aanwijzers
● geen actieve stuurbeweging
Wanneer de bestuurder deze hande‐
lingen verricht, waarschuwt het
systeem niet.
Page 278 of 373

276Rijden en bedieningActivering
U activeert het Lane Departure
Warning System door op Q in de
middenconsole te drukken. Er
verschijnt een bijbehorend bericht op
het Driver Information Center om aan
te geven dat het systeem is ingescha‐ keld.
Wanneer Q 3 103 op het Driver Infor‐
mation Center brandt, is het systeem
bedrijfsgereed 3 106.
Q dooft wanneer het systeem niet
gereed is om de bestuurder te waar‐
schuwen.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den van meer dan 60 km/u en als wegbelijning aanwezig is en wordt
gedetecteerd.
Als bij het wisselen van rijstrook de
richtingaanwijzers niet worden
bediend, d.w.z. als het systeem een
onbedoeld wisselen van rijstrook
detecteert, knippert controlelamp Q
en klinkt er een geluidssignaal als waarschuwing voor de bestuurder.
Deactivering U deactiveert het systeem door op
Q te drukken. Er verschijnt een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐
tion Center om aan te geven dat het
systeem is uitgeschakeld.
Bij snelheden lager dan 60 km/u
werkt het systeem niet.
Bedieningstips
Het Lane Departure Warning-
systeem werkt mogelijkerwijs niet goed wanneer:
● De voorruit niet schoon is.● De omgevingsomstandigheden ongunstig zijn, zoals harde
regen, sneeuw, direct zonlicht of
schaduwen.
● De auto zeer snel van rijstrook wisselt.
● De auto zeer krachtig accele‐ reert.
Page 279 of 373

Rijden en bediening277● Bochten scherp zijn.
● De auto continu op een streep rijdt.
Het systeem werkt niet als geen
wegbelijning wordt gedetecteerd.
Storing
Bij een storing in het systeem verschijnt er een waarschuwingsbe‐
richt op het Driver Information Center (mogelijk in combinatie met controle‐
lamp j).
De hulp van een werkplaats inroepen.
Driver Information Center 3 106.Brandstof
Brandstof voordieselmotoren
De dieselmotoren zijn compatibel met
biobrandstoffen die voldoen aan de
huidige en komende Europese
normen en verkrijgbaar zijn op tank‐
stations:
Dieselolie die voldoet aan de norm
EN590 gemengd met een biodiesel
die voldoet aan de norm EN14214
(met tot 7% Fatty Acid Methyl Ester).
Dieselolie die voldoet aan de norm
EN16734 gemengd met een biodiesel
die voldoet aan de norm EN14214
(met tot 10% Fatty Acid Methyl Ester).
Paraffinediesel die voldoet aan de
norm EN15940 gemengd met een
biodiesel die voldoet aan de norm
EN14214 (met tot 7% Fatty Acid
Methyl Ester).
Bij reizen buiten de Europese Unie
kunt u incidenteel euro-dieselbrand‐
stof met een zwavelgehalte van
minder dan 50 ppm gebruiken.
Voorzichtig
Bij veelvuldig gebruik van diesel‐
brandstof met meer dan 15 ppm
zwavel veroorzaakt ernstige
schade aan de motor.
Page 280 of 373

278Rijden en bedieningVoorzichtig
Gebruik van brandstof die niet
voldoet aan EN 590 of soortgelijk,
kan leiden tot een verminderd
motorvermogen, meer slijtage of motorschade en kan van invloed
zijn op de garantie.
Gebruik geen scheepsdieseloliën,
lichte stookoliën, Aquazole en soort‐
gelijke diesel-water emulsies. Het is
niet toegestaan om dieseloliën aan te
lengen met brandstoffen voor benzi‐ nemotoren. Gebruik geen additieven.
De viscositeit en filtreerbaarheid van
dieseloliesoorten zijn temperatuuraf‐
hankelijk. Bij lage temperaturen
dieselolie met gegarandeerde winter‐
eigenschappen tanken.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 291.
Rijden bij lage temperaturen Bij temperaturen onder 0 °C kunnen
sommige dieselproducten met bijge‐
mengde biodiesel aankoeken, bevrie‐
zen of gelvormig worden, waardoor
het brandstoftoevoersysteem moge‐
lijk minder goed werkt. Starten en
draaien van de motor werken moge‐
lijk niet goed. Tank bij temperaturen
onder 0 °C altijd winterdiesel.
Bij temperaturen onder -20 °C kan
dieselbrandstof met een kwaliteit voor
zeer lage temperaturen worden
gebruikt. Gebruik deze brandstofkwa‐ liteit bij voorkeur niet in warme of
tropische klimaten, omdat hierdoor de
motor kan afslaan of slecht start en
het brandstofinspuitsysteem schade
kan oplopen.
Tanken9 Gevaar
Zet voor het tanken de motor en
alle hulpverwarmingen met
verbrandingskamers uit. Zet alle
mobiele telefoons uit.
Bij het tanken de gebruiks- en
veiligheidsvoorschriften van het
tankstation in acht nemen.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Een label met symbolen aan de
binnenkant van de tankvulklep geeft
de toegestane brandstofsoorten aan.
In Europa zijn de vulpistolen op de tankstations voorzien van dezelfde
symbolen. Tank alleen de toegestane
brandstofsoort.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankvulopening met daarop de
dop met bajonetsluiting zit aan de
voorkant van de auto.