OPEL VIVARO B 2014.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 101 of 197

Verlichting99
Achterste binnenverlichtingDe bagageruimteverlichting bovenkan zodanig worden ingesteld dat
deze gaat branden bij het openen van
de zij- of achterdeuren, of juist continu is ingeschakeld.
Bedien de wipschakelaar:
druk op 7=uitmiddelste stand=automatisch in-
en uitschakelendruk op d=aanMet de tuimelschakelaar in de mid‐
delste stand doet de lamp dienst als
instapverlichting en brandt de lamp bij het openen van de zij- of achterdeu‐
ren.
Een bepaalde tijd nadat de deuren
zijn gesloten dooft de instapverlich‐
ting.
Bagageruimteverlichting Bij het openen van de bagageruimte
gaan de lampen in de bagageruimte
onder branden.
Verlichting
handschoenenkastje
Bij het openen van het handschoe‐
nenkastje gaat het lampje erin bran‐
den.Verlichtingsfuncties
Instapverlichting Welkomstverlichting
De verlichting gaat korte tijd branden,
zodat u de auto in het donker gemak‐ kelijk kunt vinden.
Werking van afstandsbediening
De verlichting gaat branden wanneer
u de auto met de handzender ont‐
grendelt.
Werking elektronisch sleutelsysteem

Page 102 of 197

100Verlichting
Druk de toets op de elektronische
sleutel t in. Om uit te schakelen op‐
nieuw indrukken.
Uitstapverlichting
Indien aanwezig, gaan de koplampengedurende ongeveer 30 seconden
branden nadat de auto geparkeerd en het systeem geactiveerd is.
Inschakelen 1. Ontsteking uitschakelen.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Bestuurdersdeur openen.
4. Richtingaanwijzerhendel naar het stuurwiel toe trekken.
Deze handeling kan tot viermaal wor‐ den herhaald tot een maximale duurvan 2 minuten.
De verlichting wordt onmiddellijk uit‐
geschakeld bij het inschakelen van
het contact of het omdraaien van de
lichtschakelaar.

Page 103 of 197

Klimaatregeling101KlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............101
Luchtroosters ............................. 110
Onderhoud ................................. 111Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ■ Temperatuur
■ Luchtdebiet
■ Luchtverdeling
Verwarmbare achterruit Ü 3 42.
Temperatuur
Rood bereik=warmBlauw bereik=koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet
Luchtdebiet instellen door de ventila‐
torknop in de gewenste stand te zet‐
ten.
LuchtverdelingM=naar de hoofdruimteL=naar de hoofd- en voeten‐
ruimteK=naar de voetenruimteJ=naar de voorruit, de voorste
zijruiten en de voetenruimteV=naar de voorruit en de voorste
zijruiten
Tussenstanden zijn mogelijk.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien ■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
■ Luchtverdeelschakelaar op V zet‐
ten.

Page 104 of 197

102Klimaatregeling
■Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
■ Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschake‐
laar op J zetten.
Verwarmbare achterruit 3 42.
AirconditioningNaast het verwarmings- en ventilatie‐ systeem biedt het airconditionings‐
systeem:AC=koeling4=luchtrecirculatie
Koeling (AC)
Bediend met de toets AC en werkt al‐
leen wanneer de motor en de ventila‐
tor draaien. Na het activeren brandt de LED in de toets.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en on‐
der de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Let op
Na het inschakelen van de ECO-
stand werkt de airco minder intensief 3 113.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Bediend met de toets 4. Na het ac‐
tiveren brandt de LED in de toets.
9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, schakel dan de voorruitenwisser in en
gebruik de luchtverdeelstanden J en
V niet.
Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
■ Koeling AC aan.
■ Luchtrecirculatiesysteem 4 aan.

Page 105 of 197

Klimaatregeling103
■Luchtverdeelschakelaar op M zet‐
ten.
■ Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
■ Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
■ Alle luchtroosters openen.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien ■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
■ Luchtverdeelschakelaar op V zet‐
ten.
■ Schakelaar koeling AC AAN.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
■ Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschake‐
laar op J zetten.
Verwarmbare achterruit 3 42.Elektronisch
klimaatregelsysteem
Bedieningsorganen voor: ■ Luchtverdeling
■ Temperatuur
■ Luchtdebiet
AUTO=automatische modusÊ=ontwasemen en ontdooienÜ=achterruitverwarmingAC=koelingu=handmatig bediende lucht‐
recirculatie
Verwarmbare achterruit Ü 3 42.
De ingestelde temperatuur wordt au‐
tomatisch afgeregeld. In de modus
Automatisch regelen het luchtdebiet
en de luchtverdeling automatisch de
luchtstroom.
Het systeem kan met de hand worden bijgesteld aan de hand van de knop‐
pen voor luchtverdeling en lucht‐ stroom.
Elektronisch klimaatregelsysteem
werkt alleen optimaal bij een draai‐
ende motor.
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
■ Ventilator inschakelen.
■ Druk op de toets AUTO; luchtde‐
biet, luchtverdeling en luchtrecircu‐
latie worden automatisch geregeld.
■ Gewenste temperatuur instellen.
■ Alle luchtroosters openen.
Temperatuur selecteren De temperatuur kan naar wens wor‐
den ingesteld.

Page 106 of 197

104Klimaatregeling
Wanneer u de minimumtemperatuur
instelt, zorgt het klimaatregelsysteem
voor maximale koeling.
Wanneer u de maximumtemperatuur
instelt, zorgt het klimaatregelsysteem
voor maximale verwarming.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ■ Druk op de toets Ê. Na activeren
brandt de LED in de toets.
■ Temperatuur, luchtverdeling en koeling worden automatisch gere‐
geld en de ventilator draait snel.
■ De achterruitverwarming Ü wordt
automatisch ingeschakeld 3 42.
Om de modus Automatisch opnieuw
in te schakelen: toets Ê of AUTO in‐
drukken.
Let op
Bij ontwasemen en ontdooien van de ruiten werkt Autostop wellicht
niet.
Stop-startsysteem 3 118.Handmatige instellingen
Bij handmatig wijzigen van een van
de volgende instellingen wordt de
modus Automatisch gedeactiveerd.
Luchtdebiet Z
Luchtstroom handmatig instellen
door de ventilatorknop in de gewen‐
ste stand te zetten.
Als de aanjager wordt uitgeschakeld,
wordt ook de airconditioning gedeac‐
tiveerd.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Luchtverdeling M
Druk op de betreffende toets voor de
gewenste stand. Na activeren brandt de LED in de toets.R=naar de voorruit en de voorste
zijruiten.M=naar de hoofdruimte.S=naar de voetenruimte.
Combinaties van instellingen zijn mo‐
gelijk door twee toetsen in te drukken totdat beide LED's branden.
Automatische modus opnieuw in‐schakelen: Toets AUTO indrukken.
Koeling AC
Activeer of deactiveer de koeling met de toets AC. Na het deactiveren van
de koeling brandt de LED in de toets.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en on‐
der de auto op de grond druppelen.
Let op
Na het inschakelen van de ECO-
stand werkt de airco minder intensief
3 113.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Luchtrecirculatiemodus u
Activeer of deactiveer de handmatige luchtrecirculatiemodus met de toets
u . Na het activeren brandt de LED in
de toets.

Page 107 of 197

Klimaatregeling1059Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Verwarming achterin
De aanjager van de verwarming ach‐
ter in de passagiersruimte onder‐
steunt de luchtstroom naar het ach‐ terste gedeelte van de passagiers‐
ruimte via de uitstroomkanalen ach‐
terin.
De hoeveelheid lucht wordt bepaald
door de aanjager. De luchttempera‐
tuur is in te stellen met de tempera‐
tuurregeling op het instrumentenpa‐
neel.
Airconditioning achterin
De airconditioning achterin werkt in
combinatie met de airconditioning
voorin.

Page 108 of 197

106Klimaatregeling
Aanjagerschakelaar
airconditioning achterin
De aanjager van de airconditioning
achterin ondersteunt de luchtstroom
naar het achterste gedeelte van de
passagiersruimte via de uitstroomka‐
nalen achterin.
Wanneer de aanjager wordt inge‐
schakeld terwijl de airconditioning
werkt, kan er koele en ontvochtigde (droge) lucht worden verspreid.
De hoeveelheid lucht wordt bepaald
door de aanjager.
Hulpverwarming
Koelvloeistofverwarming
De Eberspächer motor-onafhanke‐
lijke, met brandstof aangedreven koelwaterverwarming levert snelleverwarming van de koelvloeistof om
zo het interieur van de auto te ver‐
warmen zonder dat de motor draait.Voorzichtig
Raak de uitlaatpijp niet aan. Door
het werken van de koelvloeistof‐
verwarming kan deze zelfs na het
uitschakelen van de motor heet
zijn.
Voordat u het systeem start of het programmeert om te starten, dient u de klimaatregeling van de auto en de
luchtcirculatie op V te zetten.
9Waarschuwing
Werk niet met het systeem wan‐
neer u bijtankt, wanneer er stof of
brandbare dampen aanwezig zijn
of in gesloten ruimten (v.b. ga‐ rage).
Uitschakelen indien niet noodzakelijk.
De verwarming stopt meteen na de
geprogrammeerde werktijd. Deze
werkt ook niet meer als er te weinig
brandstof in de tank zit.
Tijdens de werking wordt vermogen
van de voertuigaccu gebruikt. Rijd
daarom minimaal net zo lang als de
verwarming werkt. In geval van korte
ritten dient u de accu regelmatig te
controleren en indien nodig op te la‐
den.
Om een goede prestatie te verzeke‐
ren, moet u de hulpverwarming één
keer per maand laten werken.

Page 109 of 197

Klimaatregeling107
RegeleenhedenDe timer of de afstandsbediening zet‐
ten het systeem aan en uit en worden gebruikt om specifieke vertrektijden
te programmeren.
Timer1 X
Activeringsknop=Schakelt de re‐
geleenheid
aan/uit en wij‐
zigt de ge‐
toonde infor‐
matie2 q Terug-knop=Selecteert
functies in de
menubalk en
past waarden
aan3 Menubalk=Toont de te se‐
lecteren func‐
ties Y, x , P , Ö
en Y4 r Volgende-
knop=Selecteert
functies in de
menubalk en
past waarden
aan5 OK knop=Bevestigt se‐
lectieHandzender
De regelknoppen werken hetzelfde
als de timereenheid die hiervoor werd beschreven.
Om de afstandsbediening te active‐ ren, drukt u op de activeringsknop X
en laat u deze weer los wanneer de
menubalk in de display verschijnt. De
signaalaanduiding en SENd verschij‐
nen kort in de display, gevolgd door de temperatuur.

Page 110 of 197

108Klimaatregeling9Waarschuwing
Schakel tijdens het bijtanken zo‐
wel de afstandsbediening als de
verwarming uit!
Om uit te schakelen, houdt u de acti‐
veringsknop X ingedrukt om onge‐
wilde werking te voorkomen.
De afstandsbediening heeft een
maximaal bereik van 600 meter. Het
bereik kan afnemen door omgevings‐
omstandigheden en wanneer de accu leeg loopt.
De verwarming kan niet alleen met de
handzender worden in- of uitgescha‐ keld, maar ook voor een periode van30 minuten met de knop.
Vervangen van de accu
Vervang de accu wanneer het bereik
van de afstandsbediening afgeno‐ men is of wanneer het symbool voor
het opladen van de accu knippert.
Open de afdekking met een muntstuk
en vervang de accu (CR 2430 of ge‐
lijkaardig) waarbij u ervoor moet zor‐
gen dat de nieuwe accu juist ge‐
plaatst wordt met de positieve ( <)
kant in de richting van de positieve
aansluitingen. Zet de afdekking weer
stevig op zijn plaats.
Verwijder oude accu&#39;s volgens de mi‐ lieureglementering.Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Meldingen van afstandsbedienings‐ storingencobA=Zwak signaal -
pas positie aanconP=Geen signaal -
ga dichterbijbALo=Accu bijna leeg -
vervang accuErr=Systeemfout -
raadpleeg werkplaatsAdd,
AddE=Systeem in inleermodus
Leer afstandsbediening in
Als de voertuigaccu opnieuw is aan‐
gesloten, gaat de LED in het instru‐
mentenpaneel branden en configu‐
reert het systeem automatisch het af‐
standsbedieningsmenu. Als de LED
knippert, moet u op de OK op de af‐
standsbediening drukken en Add of
AddE selecteren en bevestigen.

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 200 next >