OPEL VIVARO B 2019 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 111 of 241

Instrumenten en bedieningsorganen109Het gemiddelde verbruik wordt
aangegeven op basis van de afge‐ legde afstand en de verbruikte brand‐
stof sinds de laatste reset.
De meting kan op ieder gewenst
moment opnieuw gestart worden.
Momentaan verbruik
De waarde verschijnt na het bereiken van een snelheid van 30 km/u.
Actieradius De waarde verschijnt na het afleggen
van een afstand van 400 m.
De actieradius wordt berekend op basis van de huidige inhoud van de
brandstoftank en het gemiddelde
verbruik sinds de laatste reset.
De actieradius verschijnt niet als
controlelampje Y op het Driver Infor‐
mation Center 3 104 brandt.
Afgelegde weg
Geeft de afgelegde afstand sinds de
laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst
moment opnieuw gestart worden.Gemiddelde snelheid
De waarde verschijnt na het afleggen van een afstand van 400 m.
Geeft de gemiddelde snelheid sinds
de laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst
moment opnieuw gestart worden.
Ritonderbrekingen waarbij het
contact wordt uitgeschakeld niet
meegerekend.
Informatie tripcomputer resetten
Tripcomputer terugzetten door een
van de functies ervan te selecteren en de knop aan het uiteinde van de
wisserhendel ingedrukt te houden.
De volgende informatie op de boord‐
computer kan worden gereset:
● brandstofverbruik
● gemiddeld verbruik
● afgelegde afstand
● gemiddelde snelheid
Bij het overschrijden van de maxi‐
mumwaarde van een van de parame‐
ters wordt de tripcomputer automa‐
tisch teruggezet.Brandstofverbruikcijfer
(ecoScoring)
Indien aanwezig, verschijnt er een
cijfer van 0 tot 100 op het Driver Infor‐
mation Center ter beoordeling van het brandstofverbruik op basis van uwrijstijl.
Hoe hoger het cijfer, hoe beter het
brandstofverbruik.
Op het Driver Information Center
verschijnen ook tips voor een beter
brandstofverbruik. Ritten kunnen
worden opgeslagen in het systeem‐
geheugen, zodat u prestaties kunt
vergelijken. Raadpleeg voor meer
informatie de Handleiding Infotain‐ ment.
Boordinformatie 3 106.
Ritverslag
Wanneer de motor uitgeschakeld is,
verschijnt er mogelijk een verslag van
de laatste rit op het Driver Information
Center.
De volgende informatie verschijnt: ● gemiddeld brandstofverbruik● totaal brandstofverbruik

Page 112 of 241

110Instrumenten en bedieningsorganen● dagteller
● bespaarde brandstof in km
Maateenheid De maateenheid veranderen voor de
duur van een rit:
Auto's met Aan/Uit-knop:
Druk met uitgeschakeld contact de
knop aan het uiteinde van de wisser‐
hendel in, houd deze vast en druk op de Aan/Uit-knop 3 136. Het Driver
Information Center knippert gedu‐
rende ongeveer 10 seconden totdat
de nieuwe eenheid verschijnt. Laat
wanneer het display niet meer knip‐
pert de knop aan het uiteinde van de
wisserhendel los.
Auto's zonder Aan/Uit-knop: Druk met uitgeschakeld contact de
knop aan het uiteinde van de wisser‐
hendel in, houd deze vast en schakel
het contact in. Het Driver Information
Center knippert gedurende ongeveer
10 seconden totdat de nieuwe
eenheid verschijnt. Laat wanneer het
display niet meer knippert de knop
aan het uiteinde van de wisserhendel los.Wanneer de motor uitgeschakeld is,keert de tripcomputer automatisch
terug naar de oorspronkelijke maat‐
eenheid.
Stroomonderbreking Als de voeding werd onderbroken ofde accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
tripcomputer verloren gaan.Tachograaf
De tachograaf is te bedienen zoals
aangegeven in de geleverde gebrui‐
kershandleiding. Voorschriften
omtrent het gebruik aanhouden.
Afhankelijk van de uitrusting kunt u de tachograaf aanbrengen in een
console boven het Infotainmentsys‐
teem op het instrumentenpaneel.
Let op
Wanneer er een tachograaf aange‐ bracht is, verschijnt de totale afge‐legde afstand wellicht alleen op de

Page 113 of 241

Instrumenten en bedieningsorganen111tachograaf en niet op de kilometer‐
teller op het display van het
instrumentenbord.
Kilometerteller 3 94.
Bij een storing licht controlelamp &
3 105 op in de instrumentengroep. De
hulp van een werkplaats inroepen.

Page 114 of 241

112VerlichtingVerlichtingRijverlichting.............................. 112
Lichtschakelaar .......................112
Automatische verlichting .........113
Grootlicht ................................. 113
Lichtsignaal ............................. 113
Koplampverstelling ..................113
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 114
Dagrijlicht ................................. 114
Bochtverlichting .......................114
Alarmknipperlichten .................115
Richtingaanwijzers ..................115
Mistlampen voor ......................115
Mistachterlicht ......................... 116
Achteruitrijlichten .....................116
Beslagen lampglazen ..............116
Binnenverlichting .......................116
Regelbare instrumentenverlich‐ ting .......................................... 116
Bagageruimteverlichting ..........118
Leeslampen ............................. 118
Verlichting handschoenenkastje ..............118
Verlichtingsfuncties ....................118
Instapverlichting ......................118Uitstapverlichting .....................119
Ontlaadbeveiliging accu ..........119Rijverlichting
Lichtschakelaar
Draai buitenste schakelaar:
7:uit8:zijmarkeringslichten9P:dimlicht of groot licht
Controlelamp groot licht P 3 104.
Controlelamp dimlicht 9 3 104.
Let op
Als de koplampen handmatig zijn
ingeschakeld, klinkt er een geluids‐
signaal wanneer de motor wordt
uitgeschakeld en wanneer het

Page 115 of 241

Verlichting113bestuurdersportier wordt geopend
ter herinnering dat de lampen nog aan zijn.
Achterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichtingAUTO:automatisch dimlicht
Bij het activeren van de automatische verlichting terwijl de motor draait,
schakelt het systeem afhankelijk van
het omgevingslicht tussen het dagrij‐
licht en de koplampen.
Om veiligheidsredenen wordt geadvi‐ seerd de automatische verlichting
geactiveerd te houden.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is,
worden de koplampen ingeschakeld.
Bovendien worden de koplampen
ingeschakeld als de ruitenwisser
enkele slagen geactiveerd is.
Dagrijlicht 3 114.
GrootlichtOm van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
tOm het dimlicht weer in te schakelen,
duwt u nogmaals tegen de hendel of
u trekt eraan.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.
Koplampverstelling
Koplampreikwijdte handmatig
instellen

Page 116 of 241

114VerlichtingKoplampreikwijdte afstemmen op de
belading om verblinding van tegenlig‐
gers te voorkomen.
Kartelwieltje ? in de gewenste stand
draaien:0:alleen bestuurder, geen belading2:met passagiers en maximale
belading
Kies een andere stand afhankelijk
van de belading.
Koplampinstelling in hetbuitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Instellen
Open de motorkap 3 173 en zoek de
markering op (afgebeeld in de illustra‐ tie) naast elk van de koplampen.
Voor elke koplamp:
Draai de schroef met een schroeven‐
draaier een 1
/4 slag naar het
symbool ] toe om de lichten lager te
stellen of naar het symbool < toe om
de lichten hoger te stellen.
Zorg dat de koplampen naar hun
oorspronkelijke stand worden terug‐
gebracht wanneer dat vereist is.
Dagrijlicht
Dagrijlichten maken de auto overdag
beter zichtbaar. Deze worden moge‐ lijk automatisch ingeschakeld
wanneer de motor draait.
Zo nodig kunt u het dagrijlicht deacti‐
veren via het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding Infotainment.
Automatische verlichting 3 113.
Bochtverlichting
Bij ingeschakeld dimlicht wordt de
mistlamp voor in bochten, afhankelijk
van de stuurhoek, de rijsnelheid en de ingeschakelde versnelling ook inge‐
schakeld, om de bocht in de weg aan
de betreffende kant te verlichten.

Page 117 of 241

Verlichting115Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Bij krachtig remmen kunnen de
alarmknipperlichten automatisch
gaan werken. Uitschakelen door op
¨ te drukken.
Richtingaanwijzershendel omhoog:richtingaanwijzer
rechtshendel omlaag:richtingaanwijzer
links
Wanneer de hendel wordt verplaatst,
voelt u een weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken, wanneer de hendel voor‐
bij het weerstandspunt haalt. Het
knipperen stopt wanneer u het stuur‐
wiel in tegengestelde richting draait of
wanneer u de hendel met de hand
terugzet in de neutraalstand.
U kunt kortstondig knipperen door de hendel net voor het weerstandspunt
vast te houden. De richtingaanwijzers
knipperen dan totdat u de hendel
loslaat.
Om drie knippersignalen te geven,
moet u kort op de hendel drukken
zonder het weerstandspunt te passe‐
ren.
Mistlampen voor
Binnenste ring naar > draaien.
Controlelamp > op de instrumenten‐
groep gaat branden.

Page 118 of 241

116VerlichtingDe mistlampen vóór werken alleenwanneer het contact en de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Mistachterlicht
Binnenste ring naar ø draaien.
Controlelampje ø op de instrumen‐
tengroep gaat branden.
Het mistachterlicht brandt samen met
de mistlampen vóór en werkt alleen
wanneer het contact en de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Achteruitrijlichten
De achteruitrijlichten gaan branden
wanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampafdekkin‐
gen kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt vanzelf. Om dit te bespoe‐
digen kunt u de koplampen inschake‐
len.Binnenverlichting
Regelbare instrumenten‐verlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● instrumentenverlichting
● Info-Display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het kartelwieltje b totdat de
gewenste lichtsterkte is bereikt.
Binnenverlichting
Instapverlichting
Bij in- en uitstappen wordt de instap‐
verlichting voor en achter samen met de voetenruimteverlichting automa‐
tisch ingeschakeld en na een
bepaalde periode weer uitgescha‐
keld.
Interieurverlichting voor
Bedien de wipschakelaar:
druk op 7:uitmiddelste stand:automatisch in- en
uitschakelendruk op d:aan

Page 119 of 241

Verlichting117Met de tuimelschakelaar in de
middelste stand doet de lamp dienst
als instapverlichting en brandt de
lamp bij het openen van de voordeu‐
ren.
Een bepaalde tijd nadat de voordeu‐
ren zijn gesloten dooft de instapver‐
lichting.
Achterste binnenverlichting
De bagageruimteverlichting boven is
dusdanig in te stellen dat deze gaat
branden bij het openen van de zij- of
achterdeuren, of juist continu is inge‐
schakeld.Bedien de wipschakelaar:druk op 7:uitmiddelste stand:automatisch in- en
uitschakelendruk op d:aan
Met de tuimelschakelaar in de
middelste stand doet de lamp dienst
als instapverlichting en brandt de
lamp bij het openen van de zij- of
achterdeuren.
Een bepaalde tijd nadat de deuren
zijn gesloten dooft de instapverlich‐
ting.
Led-leeslampjes
Afhankelijk van de auto kunnen
verstelbare led-verstralers, ook inclu‐
sief wipschakelaar, aanwezig zijn.
Verlichting bijrijdersbank
Afhankelijk van de auto gaat de
verlichting van de bijrijdersbank bran‐
den wanneer de zijschuifdeur wordt
geopend.
Verlichting zitplaatsen achterin
Afhankelijk van de auto is de verlich‐
ting zitplaatsen achterin dusdanig in
te stellen dat deze gaat branden bij
het openen van een deur, of juist continu is ingeschakeld.

Page 120 of 241

118VerlichtingDe verlichting is te bedienen door opde schakelaar van de desbetreffende
verlichting te drukken.
Bagageruimteverlichting Bij het openen van de bagageruimte
gaan de lampen in de bagageruimte
onder branden.
Leeslampen
Leeslamp vooraan
Bedien de wipschakelaar:
druk op 7:uitdruk op l:aanVerlichting
handschoenenkastje
Bij het openen van het handschoe‐
nenkastje gaat het lampje erin bran‐
den.Verlichtingsfuncties
Instapverlichting
Welkomstverlichting
De verlichting gaat korte tijd branden,
zodat u de auto in het donker gemak‐ kelijk kunt vinden.
Werking van afstandsbediening
De verlichting gaat branden wanneer
u de auto met de handzender
ontgrendelt.
Werking elektronisch sleutelsysteem

Page:   < prev 1-10 ... 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 ... 250 next >