PEUGEOT 2008 2021 Instructieboekje (in Dutch)
Page 111 of 260
109
Rijden
6Informatie op het
instrumentenpaneel
1.Weergave van de gedetecteerde snelheidslimiet
of
2. Einde van de snelheidslimiet (afhankelijk van de
uitvoering)
Het systeem is actief, maar detecteert geen
snelheidslimiet.
Zodra de snelheidslimiet wordt gedetecteerd, geeft het
systeem de waarde weer.
Als de auto bij een voorgestelde snelheid deze
voor het eerst met meer dan 5
km/h overschrijdt
(bijvoorbeeld 95
km/h), dan wordt de snelheid 10
seconden knipperend weergegeven (afhankelijk van de
uitvoering).
Werkingslimieten
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen van
kracht kunnen zijn:
–
Luchtvervuiling.
–
T
rekken van een aanhanger.
–
Rijden met een noodreservewiel of sneeuwkettingen.
–
Rijden met een band die met de bandenreparatieset
is gerepareerd.
–
Beginnende bestuurders.
Het systeem geeft de snelheidslimiet mogelijk niet
weer wanneer binnen een vooraf ingestelde tijd geen
bord met snelheidslimiet wordt gedetecteerd, en in de
volgende gevallen:
–
V
erkeersborden die afgeschermd, beschadigd of
vervormd zijn, of die niet aan de norm voldoen.
–
V
erouderde of onjuiste kaartgegevens.
Aanbeveling
Naast de Verkeersbordherkenning kan de bestuurder
de weergegeven snelheid als snelheidsinstelling
voor de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar
gebruiken met behulp van de toets voor het opslaan
van instellingen voor de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar.
Als er regen wordt gedetecteerd, stelt het systeem een
snelheidsinstelling voor aan de bestuurder die lager
is dan de afgelezen / via het kaartsysteem verkregen
snelheid om de snelheid aan de weersomstandigheden
aan te passen (voorbeeld: op een autosnelweg is
de voorgestelde snelheid 110 km/h in plaats van
130 km/h).
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer informatie over de snelheidsbegrenzer, de
snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar
2. De ingestelde snelheid opslaan
Page 112 of 260
11 0
Rijden
Informatie op het instrumentenpaneel
3.Weergave van de snelheidslimiet
4. Vraag voor opslaan snelheid
5. Actuele ingestelde snelheid
De ingestelde snelheid opslaan
► Schakel de snelheidsbegrenzer/snelheidsregelaar
in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Bij de detectie van een verkeersbord met een andere
snelheidslimiet geeft het systeem de waarde aan en
knippert "MEM" enkele seconden; u kunt deze snelheid
vervolgens als nieuwe snelheid opslaan.
Bij een verschil van minder dan 9 km/h tussen
de ingestelde snelheid en de door de
Verkeersbordherkenning weergegeven snelheid
wordt het symbool "MEM" niet weergegeven.
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen
verschillende snelheden worden weergegeven.
►
Druk
één keer op toets 2 om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
Er wordt een bericht weergegeven om het verzoek te
bevestigen.
►
Druk toets
2nogmaals in om te bevestigen en deze
snelheid als nieuwe snelheid op te slaan.
Het display keert terug naar de vorige weergave.
Uitgebreide
verkeersbordherkenning
(Afhankelijk van de uitvoering)
Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Dit aanvullende systeem herkent deze verkeersborden
en geeft ze weer op het instrumentenpaneel als de
juiste weergavemodus is geselecteerd:
–
V
erboden in te rijden: wanneer een weg in de
verkeerde richting wordt opgereden, wordt een
waarschuwingsmelding en het symbool van dit bord
weergegeven op het instrumentenpaneel (verzoek om
de rijrichting te controleren).
– Overige borden: wanneer u een dergelijk bord
nadert, wordt het betreffende symbool op het
instrumentenpaneel weergegeven.
De borden langs of boven de weg hebben altijd prioriteit boven de door het systeem
weergegeven borden.
De borden moeten voldoen aan de regels van het
Verdrag van Wenen voor verkeersborden.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld via het menu Rijverlichting/ Auto op het touchscreen.
Snelheidsbegrenzer
Raadpleeg de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden
ingeschakeld.
De minimale snelheid die ingesteld kan worden is
30
km/h.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand LIMIT)/OFF
2. Ingestelde snelheid verlagen
3. Ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsbegrenzer onderbreken/hervatten met de
eerder opgeslagen ingestelde snelheid
5. De snelheid gebruiken die wordt weergegeven door
het Verkeersbordherkenning (MEM)
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over
het Verkeersbordherkenning.
Page 113 of 260
111
Rijden
6Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand LIMIT)/OFF
2. Ingestelde snelheid verlagen
3. Ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsbegrenzer onderbreken/hervatten met de
eerder opgeslagen ingestelde snelheid
5. De snelheid gebruiken die wordt weergegeven door
het Verkeersbordherkenning (MEM)
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over
het Verkeersbordherkenning.
Informatie op het
instrumentenpaneel
6. Indicatie van snelheidsbegrenzer ingeschakeld /
onderbroken
7. Indicatie voor snelheidsbegrenzer geselecteerd
8. Ingestelde snelheid
9. Snelheid voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning (afhankelijk van de
uitvoering)
Inschakelen/onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (pauze).
►
Als de ingestelde snelheidslimiet (de recentste in
het systeem opgeslagen snelheid) geschikt is, druk dan
op toets 4 om de snelheidsbegrenzer in te schakelen.
►
Druk nogmaals op toets
4 om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken.
Als de ingestelde snelheid langere tijd lager dan de rijsnelheid blijft, klinkt er een
waarschuwingssignaal.
Instellen van de snelheidslimiet
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
Als u de snelheidslimiet wilt aanpassen uitgaande van
de huidige snelheid van de auto:
►
Druk kort op toets
2 of 3 om de waarde in stappen
van +
of - 1 km/h te wijzigen.
►
Houd toets
2 of 3 ingedrukt om de waarde in
stappen van +
of - 5 km/h te wijzigen.
U kunt de ingestelde snelheid van de snelheidsregelaar
aanpassen aan de snelheid die wordt voorgesteld
door het Verkeersbordherkenning op het
instrumentenpaneel:
►
Druk één keer op toets
5; er wordt een melding
weergegeven om het verzoek tot opslaan te
bevestigen.
►
Druk nogmaals op toets
5 om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
De snelheid verschijnt direct als nieuwe ingestelde
snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
► Druk het gaspedaal volledig in.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en
de weergegeven ingestelde snelheid knippert.
►
Laat het gaspedaal los om weer terug te keren naar
een snelheid lager dan de ingestelde snelheid.
Page 114 of 260
11 2
Rijden
Wanneer de snelheid niet door handelingen van de
bestuurder wordt overschreden (zoals bij rijden op een
steile helling), klinkt direct een geluidssignaal.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig indrukken van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Gebruik indien nodig de remmen om de rijsnelheid
van de auto te verlagen.
Wanneer de rijsnelheid van de auto is gedaald tot
de ingestelde snelheid, werkt de snelheidsbegrenzer
weer; de ingestelde snelheid wordt dan weer zonder te
knipperen weergegeven.
Uitschakelen
► Draai de knop 1 in de stand "OFF": de informatie
over de snelheidsbegrenzer wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Bij een storing worden streepjes knipperend en
vervolgens permanent weergegeven in plaats van de
ingestelde snelheid.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Snelheidsregelaar -
Specifieke adviezen
De snelheidsregelaar garandeert niet dat de wettelijke maximumsnelheid wordt nageleefd
en dat een veilige afstand tussen voertuigen wordt
aangehouden. De bestuurder blijft verantwoordelijk
voor zijn/haar rijgedrag.
Gebruik voor ieders veiligheid de snelheidsregelaar
alleen als de verkeerssituatie het toelaat dat met
een constante snelheid gereden kan worden en dat
een veilige afstand kan worden bewaard.
Blijf alert wanneer de snelheidsregelaar is
ingeschakeld.Wanneer u een van de toetsen voor
het wijzigen van de ingestelde snelheid ingedrukt
houdt, kan de rijsnelheid plotseling veranderen.
Op een steile afdaling kan de snelheidsregelaar
niet voorkomen dat de auto de ingestelde snelheid
overschrijdt. Rem indien nodig om de rijsnelheid te
verlagen.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Hoger dan de ingestelde snelheid U kunt tijdelijk harder rijden dan de ingestelde
snelheid door op het gaspedaal te drukken (de
geprogrammeerde snelheid knippert).
Laat het gaspedaal los om terug te keren naar de
ingestelde snelheid (wanneer deze snelheid weer
wordt bereikt, stopt de weergave van de snelheid
met knipperen).
Werkingslimieten Gebruik het systeem nooit in de volgende
situaties:
–
In een stedelijk gebied met overstekende
voetgangers.
–
In druk verkeer (behalve uitvoeringen met de
functie Stop & Go).
–
Op bochtige of steile wegen.
–
Op gladde of overstroomde wegen.
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
W
anneer het zicht voor de bestuurder slecht is.
–
Bij rijden op een racecircuit.
–
Op een testbank.
–
Bij het gebruik van een noodreservewiel.
–
Bij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Snelheidsregelaar
Lees voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen en het gedeelte
Snelheidsregelaar - specifieke adviezen.
Met behulp van dit systeem kan de bestuurder met de ingestelde snelheid rijden zonder gas te
hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van minstens
40 km/u rijden.
Bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak
moet minimaal de derde versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met een automatische transmissie moet
minimaal stand D of de tweede versnelling in stand M
zijn ingeschakeld.
Bij een selectiehendel (elektrisch) moet stand D of B
zijn geselecteerd.
Bij auto's met de functie Stop & Start blijft de snelheidsregelaar na het schakelen actief,
ongeacht het type versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.
Schakelaars op en rondom het
stuurwiel
1. ON (stand CRUISE) / OFF
2. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid / ingestelde snelheid verlagen
Page 115 of 260
11 3
Rijden
6Daarvoor moet de auto met een snelheid van minstens
40 km/u rijden.
Bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak
moet minimaal de derde versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met een automatische transmissie moet
minimaal stand D of de tweede versnelling in stand M
zijn ingeschakeld.
Bij een selectiehendel (elektrisch) moet stand
D of B
zijn geselecteerd.
Bij auto's met de functie Stop & Start blijft de snelheidsregelaar na het schakelen actief,
ongeacht het type versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.
Schakelaars op en rondom het
stuurwiel
1. ON (stand CRUISE) / OFF
2. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid / ingestelde snelheid verlagen 3.
Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid / ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsregelaar onderbreken / hervatten met
eerder opgeslagen snelheid
5. Gebruik van de snelheid die wordt voorgesteld door
het Verkeersbordherkenning (MEM)
Zie het betreffende deel voor meer informatie over het
Verkeersbordherkenning.
Informatie op het
instrumentenpaneel
6. Snelheidsregelaar onderbroken / hervat
7. Snelheidsregelaar geselecteerd
8. Ingestelde snelheid
9. Snelheid voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning (afhankelijk van de
uitvoering)
Inschakelen/onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (pauze).
►
Druk op de toets
2 of
3 om de snelheidsregelaar in
te schakelen en een snelheid op te slaan als de auto
de gewenste snelheid heeft bereikt; de huidige snelheid
van de auto wordt de opgeslagen als de ingestelde
snelheid.
►
Laat het gaspedaal los.
►
Druk nogmaals op toets
4 om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken.
►
Druk nogmaals op toets
4 om de snelheidsregelaar
weer in te schakelen (ON).
De snelheidsregelaar kan ook tijdelijk worden onderbroken:
–
door het rempedaal in te trappen.
–
automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
U kunt de ingestelde snelheid als volgt aanpassen,
uitgaande van de huidige snelheid van de auto:
►
Druk kort op toets
2 of 3 om de waarde in stappen
van +
of - 1 km/h te wijzigen.
►
Houd toets
2 of 3 ingedrukt om de waarde in
stappen van +
of - 5 km/h te wijzigen.
Page 116 of 260
11 4
Rijden
Wanneer toets 2 of 3 ingedrukt wordt
gehouden, kan de snelheid van de auto snel
veranderen.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid in die niet al te veel afwijkt van de actuele
wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de auto
onverwacht gaat accelereren of vaart minderen.
U kunt de ingestelde snelheid van de snelheidsregelaar
aanpassen aan de snelheid die wordt voorgesteld
door het Verkeersbordherkenning op het
instrumentenpaneel:
►
Druk één keer op toets
5; er wordt een melding
weergegeven om het verzoek tot opslaan te
bevestigen.
►
Druk nogmaals op toets
5 om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
De snelheid verschijnt direct als nieuwe ingestelde
snelheid op het instrumentenpaneel.
Uitschakelen
► Draai de knop 1 in de stand "OFF": de
informatie van de snelheidsregelaar wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Bij een storing worden streepjes knipperend en
vervolgens permanent weergegeven in plaats van de
ingestelde snelheid.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Drive Assist Plus
Alleen beschikbaar op uitvoeringen met de automatische transmissie EAT8 en de selectiehendel
(elektrisch).
Dit systeem past automatisch de snelheid aan en
corrigeert de koers van de auto, met behulp van de
Adaptieve snelheidsregelaar met Stop&Go-functie in
combinatie met Lane Positioning Assist.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en storingsvrij
zijn.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer informatie
over de Adaptieve snelheidsregelaar en de Lane
Positioning Assist.
Het systeem ondersteunt de bestuurder bij het besturen, accelereren en remmen van de auto
binnen de fysieke grenzen en mogelijkheden van de
auto. Bepaalde elementen van de infrastructuur en
sommige voertuigen in de omgeving kunnen niet
goed worden gedetecteerd of slecht worden
geïnterpreteerd door de camera en de radar. Dit kan
leiden tot onverwachtse koersveranderingen, het
uitblijven van een stuurcorrectie en/of het onjuist
regelen van het accelereren of remmen.
Dit systeem is vooral bedoeld voor gebruik op snelwegen en autowegen. Het werkt alleen bij
bewegende voertuigen die in dezelfde richting als
uw auto rijden.
Adaptieve snelheidsregelaar
Lees voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen en het gedeelte
Snelheidsregelaar - specifieke adviezen.
Met behulp van dit systeem wordt automatisch de
door de bestuurder ingestelde snelheid aangehouden
(snelheidsinstelling), terwijl voldoende afstand
(ingesteld door de bestuurder) tot de voorligger
wordt gehouden. Dit systeem regelt automatisch het
accelereren en decelereren van de auto.
Met een handgeschakelde versnellingsbak verlaagt het
systeem de snelheid van de auto tot 30 km/h.
Met de Stop&Go-functie regelt het systeem het
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is gekomen
en wordt de motor opnieuw gestart.
De remlichten gaan branden als de auto langzamer gaat rijden omdat het systeem
ingrijpt.
Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden als de
remlichten niet goed werken.
Hiervoor gebruikt het systeem een camera boven aan
de voorruit en, afhankelijk van de uitvoering, een radar
in de voorbumper.
Dit systeem is vooral bedoeld voor gebruik op hoofdwegen en snelwegen. Het werkt alleen
bij bewegende voertuigen die in dezelfde richting als
uw auto rijden.
Als de bestuurder een richtingaanwijzer inschakelt bij het inhalen van een langzamer
voertuig, staat de snelheidsregelaar tijdelijk toe dat
u de voorligger dichter nadert om het inhalen te
vergemakkelijken; de ingestelde snelheid wordt
hierbij niet overschreden.
Schakelaars op en rondom het
stuurwiel
1. ON (stand CRUISE)/OFF
2. Activeren van de snelheidsregelaar met de actuele
rijsnelheid/verlagen van de ingestelde snelheid
3. Activeren van de snelheidsregelaar met de actuele
rijsnelheid/verhogen van de ingestelde snelheid
Page 117 of 260
11 5
Rijden
6Dit systeem is vooral bedoeld voor gebruik op hoofdwegen en snelwegen. Het werkt alleen
bij bewegende voertuigen die in dezelfde richting als
uw auto rijden.
Als de bestuurder een richtingaanwijzer inschakelt bij het inhalen van een langzamer
voertuig, staat de snelheidsregelaar tijdelijk toe dat
u de voorligger dichter nadert om het inhalen te
vergemakkelijken; de ingestelde snelheid wordt
hierbij niet overschreden.
Schakelaars op en rondom het
stuurwiel
1. ON (stand CRUISE)/OFF
2. Activeren van de snelheidsregelaar met de actuele
rijsnelheid/verlagen van de ingestelde snelheid
3. Activeren van de snelheidsregelaar met de actuele
rijsnelheid/verhogen van de ingestelde snelheid 4.
Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten met
eerder opgeslagen snelheid
Bevestiging van herstarten van de auto na
automatische stop (uitvoeringen met Stop &
Start-functie)
5. Gebruiken van de snelheid die wordt voorgesteld
door het Verkeersbordherkenning (MEM)
6. Weergeven en instellen van de afstandsinstelling
tot de voorligger
Gebruik
Activeren van het systeem (pauze)
► Draai rolknop 1 omlaag in de stand CRUISE terwijl
de motor draait. De snelheidsregelaar is gebruiksklaar
(grijze weergave).
Inschakelen van de snelheidsregelaar en
instellen van een snelheid
Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet de
snelheid van de auto tussen 30 en 180 km/u liggen.
Bij een automatische transmissie EAT8 of de
selectiehendel (elektrisch) moet de snelheid van de
auto tussen 0 en 180
km/u liggen.
►
Druk op toets
2 of 3 : de huidige snelheid wordt
de ingestelde snelheid (minimaal 30
km/u) en
de snelheidsregelaar wordt direct geactiveerd
(weergegeven in het groen).
►
Druk op
3 voor het verhogen of op 2 voor het
verlagen van de ingestelde snelheid (in stappen van 5
km/h als de toets ingedrukt wordt gehouden).
Wanneer toets 2 of 3 ingedrukt wordt
gehouden, kan de snelheid van de auto snel
veranderen.
De snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
► Druk op 4 of trap het rempedaal in. Wanneer u
de snelheidsregeling wilt onderbreken, kunt u ook het
volgende doen: •
schakel van stand
D naar N ;
•
houd het koppelingspedaal langer dan 10
seconden ingetrapt;
•
Druk op de hendel van de elektrische parkeerrem.
►
Druk op
4 om de snelheidsregelaar weer in te
schakelen. De snelheidsregelaar kan automatisch zijn
onderbroken: •
wanneer de snelheid van de auto lager is dan
30
km/h bij een handgeschakelde versnellingsbak.
•
wanneer het toerental van de auto lager is
dan 1100 t/min bij een handgeschakelde
versnellingsbak.
•
door ingrijpen van het ESP
.
Wanneer een auto met een automatische transmissie
EAT8 of de selectiehendel (elektrisch) door het
systeem tot stilstand is gebracht en de auto door de
verkeerssituatie niet binnen 3
seconden weer kan
wegrijden, druk dan op toets 4 of trap het gaspedaal in
om weg te rijden.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat de
auto tot stilstand is gebracht, dan wordt de elektrische
parkeerrem automatisch na ongeveer 5 minuten
aangetrokken.
Page 118 of 260
11 6
Rijden
De snelheidsregelaar blijft actief na het schakelen, ongeacht het type versnellingsbak.
Wanneer de bestuurder de snelheidsregelaar weer probeert in te schakelen nadat deze is
onderbroken, dan wordt de melding "Inschakelen
geweigerd, omstandigheden ongeschikt" kort
weergegeven zolang het niet mogelijk is om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (niet
voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden).
De geprogrammeerde snelheid wijzigen met de
functie Verkeersbordherkenning
► Druk op 5 om de op het instrumentenpaneel
voorgestelde snelheid te accepteren en druk
vervolgens nog een keer op de toets om te bevestigen.
Om plotseling accelereren of decelereren van de auto te voorkomen, is het raadzaam een
snelheid te selecteren die dicht bij de actuele
snelheid van uw auto ligt.
De afstand tot de voorligger wijzigen
► Druk op 6 om de drempelwaarden van de
afstandsinstelling ("Veraf", "Normaal" of "Dichtb.") weer
te geven en druk nog een keer op de toets om een
drempelwaarde te selecteren.
Na enkele seconden wordt de instelling geaccepteerd
en in het geheugen opgeslagen bij het afzetten van het
contact.
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde
snelheid
► Druk het rempedaal helemaal in. De
afstandsregeling en snelheidsregeling worden
uitgeschakeld zolang u gas geeft. "Snelheidsregelaar
onderbroken" wordt weergegeven.
Uitschakelen van het systeem
► Draai rolknop 1 omhoog in de stand OFF.
Informatie op het
instrumentenpaneel
7. Voertuig waargenomen door het systeem
(symbool vol)
8. Snelheidsregelaar actief (kleur niet grijs)
9. Ingestelde snelheid
10. Snelheid voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning
11 . Auto op zijn plaats gehouden (uitvoeringen met
automatische transmissie of selectiehendel
(elektrisch))
12.Instelling afstand tot voorligger
13. Door het systeem gedetecteerde positie van het
voertuig
Meldingen en waarschuwingen
De werkelijke volgorde waarin deze meldingen
of waarschuwingen worden weergegeven, kan
variëren.
" Regelaar onderbroken" of "Regelaar
onderbroken" na een korte acceleratie door de
bestuurder.
" Regelaar actief", geen voertuig gedetecteerd.
"Regelaar onderbroken", voertuig
gedetecteerd.
" Regelaar actief", voertuig gedetecteerd.
(oranje)
" Neem controle over de auto over".
►
Remmen of accelereren, afhankelijk van de situatie.
(rood) " Neem controle over de auto over".
►
Neem onmiddellijk de controle over de auto
over: het systeem kan niet correct reageren op de
huidige rijsituatie.
" Inschakelen geweigerd, omstandigheden
ongeschikt".
Het systeem weigert om de snelheidsregelaar in
te schakelen omdat er niet aan de noodzakelijke
voorwaarden is voldaan.
Stop & Go-functie
" Om weg te rijden: geef gas of druk
op toets II" (toets 4 ).
Het systeem heeft de auto volledig tot stilstand
gebracht.
Indien de situatie het toelaat, rijdt de auto binnen 3
seconden geleidelijk en automatisch weg.
Na deze periode van 3 seconden moet de bestuurder
het gaspedaal intrappen of op toets 4 drukken om weg
te rijden.
Gedurende de fase dat de auto stilstaat gelden de volgende aanbevelingen:
– De bestuurder mag de auto niet verlaten.
– De bagageruimte mag niet worden geopend.
– Laat geen passagiers in- of uitstappen.
– Schakel de achteruitversnelling niet in.
Wanneer de auto weer wegrijdt, let dan op
eventuele fietsers, voetgangers of dieren,
omdat deze mogelijk niet goed worden
gedetecteerd.
Werkingslimieten
De snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's
nachts, bij droog weer en matige regen.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet omgaan;
de bestuurder moet dan de controle over de auto weer
overnemen.
Page 119 of 260
11 7
Rijden
6Het systeem weigert om de snelheidsregelaar in
te schakelen omdat er niet aan de noodzakelijke
voorwaarden is voldaan.
Stop & Go-functie
"Om weg te rijden: geef gas of druk
op toets II" (toets 4 ).
Het systeem heeft de auto volledig tot stilstand
gebracht.
Indien de situatie het toelaat, rijdt de auto binnen 3
seconden geleidelijk en automatisch weg.
Na deze periode van 3 seconden moet de bestuurder
het gaspedaal intrappen of op toets 4 drukken om weg
te rijden.
Gedurende de fase dat de auto stilstaat gelden de volgende aanbevelingen:
–
De bestuurder mag de auto niet verlaten.
–
De bagageruimte mag niet worden geopend.
–
Laat geen passagiers in- of uitstappen.
–
Schakel de achteruitversnelling niet in.
Wanneer de auto weer wegrijdt, let dan op eventuele fietsers, voetgangers of dieren,
omdat deze mogelijk niet goed worden
gedetecteerd.
Werkingslimieten
De snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's
nachts, bij droog weer en matige regen.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet omgaan;
de bestuurder moet dan de controle over de auto weer
overnemen. Situaties weer het systeem geen rekening mee
houdt:
–
V
oetgangers, fietsers, dieren.
–
Stilstaande voertuigen (bijvoorbeeld bij
verkeersopstoppingen of defecte voertuigen).
– Kruisende voertuigen.
– T egemoetkomende voertuigen.
In de volgende situaties moet de bestuurder het
systeem onderbreken:
– Bij het rijden op een bochtige weg.
– Bij het naderen van een rotonde.
– Bij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel het systeem weer in zodra de omstandigheden
dit toelaten.
Situaties waarin de bestuurder wordt verzocht om
meteen de controle over te nemen:
–
De voorligger remt zeer sterk af.
– Er voegt plotseling een voertuig in tussen uw auto en
de voorligger.
De camera en / of de radar kunnen sommige voertuigen op de weg (bijvoorbeeld een
vrachtwagen) slecht waarnemen of interpreteren en
dit kan leiden tot een onjuiste inschatting van de
afstand waardoor ten onrechte wordt versneld of
geremd.
Let vooral op: – Bij de aanwezigheid van motorfietsen en bij
het invoegen van voertuigen.
–
W
anneer u een tunnel binnenrijdt of over een
brug rijdt.
Gebruik het systeem niet: – Na een schok tegen de voorruit ter hoogte
van de camera of een schok tegen de voorbumper
(uitvoeringen met radar).
–
Als de remlichten niet werken.
Page 120 of 260
11 8
Rijden
Het systeem mag niet worden gebruikt:– Bij lange voorwerpen op dakdragers.
–
Als de auto een aanhanger trekt of wordt
gesleept.
–
Als de voorkant van de auto is aangepast
(bijvoorbeeld door de montage van verstralers of het
overspuiten van de voorbumper).
–
Als de werking van de radar wordt gehinderd.
Lane Positioning Assist
Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Het systeem herkent de rijstrookmarkeringen en houdt
de auto op de door de bestuurder gekozen positie
binnen de rijstrook.
Hiervoor gebruikt het systeem een camera die boven
aan de voorruit is geplaatst.
Deze functie is vooral geschikt voor het rijden op
snelwegen en hoofdwegen.
Werkingsvoorwaarden
– Adaptieve snelheidsregelaar actief.
– Rijstrook gemarkeerd met lijnen aan beide zijden. –
ESP
in werkende staat.
–
ASR-systeem ingeschakeld.
–
Er wordt geen aanhanger gedetecteerd.
–
Er wordt geen noodreservewiel gebruikt.
–
De auto wordt niet blootgesteld aan hoge, zijdelingse
g-krachten.
–
Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.
Inschakelen/uitschakelen
► Druk terwijl de Adaptieve snelheidsregelaar met
Stop & Go-functie is ingeschakeld op deze toets.
Dit wordt bevestigd door:
–
Het groen branden van het controlelampje in de
toets.
–
Het volgende symbool wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
De kleur van het symbool op het instrumentenpaneel is
afhankelijk van de werkingsstatus van het systeem:
(grijs) Er is aan een of meerdere
werkingsvoorwaarden niet voldaan; het systeem is
gepauzeerd.
(groen)
Er is aan alle werkingsvoorwaarden voldaan; het
systeem is actief.
(oranje) Storing in het systeem.
Als de bestuurder het systeem langere tijd niet wil
gebruiken, kan hij het systeem uitschakelen door
nogmaals op de toets te drukken.
Het controlelampje in de toets gaat uit en het symbool
op het instrumentenpaneel verdwijnt.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het uitzetten van het contact.
Snelheidsregelaar
De bestuurder moet het stuurwiel goed vasthouden.
Als de snelheidsregelaar is geactiveerd, wordt het
symbool groen weergegeven: het systeem maakt kleine
stuurbewegingen om de auto in de door de bestuurder
gekozen positie op de rijstrook te houden. Deze positie
hoeft niet het midden van de rijstrook te zijn.
U kunt voelen dat het stuurwiel beweegt.
De bestuurder kan op elk gewenst moment de controle
over de auto weer overnemen door aan het stuurwiel
te draaien, waardoor de functie wordt gepauzeerd. De
bestuurder stuurt de auto naar de gewenste positie op
de rijstrook. Wanneer de bestuurder vindt dat de auto
een geschikte positie heeft, behoudt hij deze totdat de
functie opnieuw wordt geactiveerd. Het systeem neemt
de controle weer over door regulering vanuit de nieuwe
positie.
Het systeem pauzeren/
onderbreken
De bestuurder moet meteen actie ondernemen als hij denkt dat de verkeerssituatie of het
wegoppervlak ingrijpen vereist, door het stuurwiel te
bewegen om de werking van het systeem tijdelijk te
onderbreken. Wanneer door het intrappen van het
rempedaal de Adaptieve snelheidsregelaar wordt
onderbroken, wordt ook het systeem onderbroken.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder het stuurwiel niet stevig genoeg vast houdt, dan
geeft het systeem een aantal waarschuwingen die
steeds dringender worden. Als de bestuurder niet
reageert, wordt het systeem uitgeschakeld.
Als de werking wordt onderbroken omdat het stuurwiel langere tijd niet stevig genoeg wordt
vastgehouden, moet u de functie weer inschakelen
door opnieuw op de toets te drukken.
Automatische pauzering
– Ingrijpen van het ESP.
– Langere tijd geen detectie van een van de
rijstrookmarkeringen. In dit geval kan de functie
Active Lane Departure Warning System de
controle overnemen totdat er weer aan de
werkingsvoorwaarden van het systeem wordt voldaan.