Peugeot 206 P 2010 Handleiding (in Dutch)

Page 61 of 107

65
DOOR PEUGEOT AANBEVOLEN KINDERZITJES
PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes voorzien van een artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel
kunnen worden vastgemaakt:

Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg


L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.

Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg


L2
"KIDDY Life"
Bij het vervoeren van jonge kinderen (van 9 tot 18 kg) is het gebruik van de gordelbeschermer verplicht.

Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg

L3
"RECARO Start".

L4
"KLIPPAN Optima" Vanaf 6 jaar
(ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.

Page 62 of 107

VEILIGHEID
BEVESTIGING KINDERZITJES MET VEILIGHEIDSGORDEL
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veilig-
heidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje, gera ngschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:

a : universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's beve stigd kan worden met behulp van de veiligheidsgordel.

b : groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de passagiersplaats voorin worden
vervoerd.

c : raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens ee n kinderzitje op deze plaats te bevestigen.

U : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel ge homologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met
de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting ".

UF : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel geh omologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel,
uitsluitend met het "gezicht in de rijrichting".

X: zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aa ngegeven gewichtscategorie.

Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie

Plaats
Minder dan 13 kg
(Categorie 0 ( b ) en 0+)
Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(Categorie 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(Categorie 2)
Van 3 tot ongeveer 6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(Categorie 3)
Van 6 tot ongeveer 10 jaar
Passagiersstoel vóór ( c ) - - - -
Buitenste zitplaatsen achter U U U U
Middelste zitplaats achter X UF UF UF

Page 63 of 107

!
67
De onjuiste bevestiging van een
kinderzitje brengt de veiligheid van
het kind in gevaar in geval van een
botsing.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgor-
dels of het tuigje van het kinder-
zitje, zelfs bij korte ritten, worden
vastgemaakt waarbij de speling
ten opzichte van het lichaam van
het kind zoveel mogelijk moet
worden beperkt .
Zorg er voor een optimale beves-
tiging van het kinderzitje "met het
gezicht in de rijrichting" voor dat
de rugleuning van het zitje tegen
de rugleuning van de stoel van de
auto aandrukt en dat de hoofd-
steun geen belemmering vormt.
Als de hoofdsteun verwijderd moet
worden, berg deze dan zorgvuldig
op om te voorkomen dat de hoofd-
steun door de auto vliegt bij krach-
tig afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mo-
gen niet met het gezicht in de rij-
richting op de passagiersstoel voor
worden vervoerd, behalve als de
achterzitplaatsen al bezet zijn door
andere kinderen of als de achter-
bank niet bruikbaar, neergeklapt of
verwijderd is. Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de veilig-
heidsgordel moet over de schouder
van het kind liggen zonder de hals te
raken.
Controleer of de heupgordel goed
over de bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een stoelver-
hoger met rugleuning te gebruiken
voorzien van een gordelgeleider ter
hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht
achter in een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten
zijn en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voor-
komen dat de portieren per ongeluk
geopend worden.
Zorg er voor dat de achterzijruiten
niet verder dan voor 1/3 deel ge-
opend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
Beide achterportieren zijn voorzien van
een kinderbeveiliging om het openen
van binnenuit te verhinderen.
Draai de knop 1 een achtste omwente-
ling (45 graden) met de contactsleutel,
richting het interieur van de auto.
Controleer of de beveiliging correct is
ingeschakeld. De knop 1 mag niet meer
in verticale stand staan.

Page 64 of 107

!
68
Draai bij het parkeren van de auto
op een helling de wielen vast tegen
het trottoir, trek de parkeerrem aan
en schakel een versnelling in.
PARKEERREM
Aantrekken

 Trek de hefboom van de parkeer-
rem volledig aan om uw auto stil te
zetten. Als tijdens het rijden dit ver-
klikkerlampje en het verklik-
kerlampje
STOP branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het multi-
functionele display, geeft dit aan dat de
parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Loszetten

 Trek de hefboom van de parkeerrem
licht omhoog, druk de ontgrendel-
knop in en duw de hefboom geheel
omlaag.

Page 65 of 107

i
69
SNELHEIDSREGELAAR
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een constante
ingestelde snelheid rijden zonder gas te
hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsrege-
laar geschiedt handmatig. Om de snel-
heidsregelaar te kunnen inschakelen,
moet de ingestelde snelheid minimaal
40 km/h bedragen en moet minimaal de
vierde versnelling zijn ingeschakeld.
Het uitschakelen van de snelheids-
regelaar geschiedt handmatig met de
hendel, door het rem- of koppelingspe-
daal in te trappen of om veiligheidsre-
denen door activering van het ESP.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de inge-
stelde snelheid is het voldoende het
gaspedaal los te laten.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist. De bediening van de snelheidsregelaar
is ondergebracht in de hendel
A .

1. Knop voor het selecteren van de
snelheidsregelaar

2. Toets voor het programmeren van
een snelheid en het verlagen van de
ingestelde snelheid

3. Toets voor het programmeren van
een snelheid en het verhogen van
de ingestelde snelheid

4. Toets voor het uitschakelen / hervat-
ten van de snelheidsregeling De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel.

5. Snelheidsregelaar uitschakelen /
hervatten van de snelheidsregeling

6. Snelheidsregelaar geselecteerd

7. Ingestelde snelheid
Stuurkolomschakelaars Weergave op het display
Bij het gebruik van de snelheidsre-
gelaar moet de bestuurder te allen
tijde de snelheidslimiet in acht ne-
men, zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen en zijn verantwoor-
delijkheid nemen.
Het is raadzaam uw voeten in de
buurt van de pedalen te houden.

Page 66 of 107

!
70
Programmeren

 Draai de knop 1 in de stand

"CRUISE" : de snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet in-
geschakeld (OFF).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de in-
gestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch
als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelhei d.
Uitschakelen van de functie

 Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de snel-
heidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display
wordt weer de kilometerteller weergegeven.
 Stel de snelheid in door de wa-
gensnelheid op het gewenste ni-
veau te brengen en vervolgens
op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.:
110 km/h).

 Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de
toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het dis-
play (OFF).

 Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nog-
maals op de toets 4 .
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen
2 en 3 :
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. Storing
In het geval van een storing in de snel-
heidsregelaar wordt de ingestelde snel-
heid gewist en knipperen de streepjes
op het display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Let tijdens het gebruik van de snel-
heidsregelaar op wanneer u de snel-
heid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet
op gladde wegen of bij zeer druk
verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snel-
heidsregelaar niet voorkomen dat
de ingestelde snelheid wordt over-
schreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

Page 67 of 107

71
SNELHEIDSBEGRENZER
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de wagensnelheid de door de bestuur-
der ingestelde maximumsnelheid over-
schrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is
bereikt, heeft het dieper intrappen van
het gaspedaal geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt handmatig: de inge-
stelde snelheid dient minimaal 30 km/h
te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt eveneens handmatig
met de hendel.
Door het gaspedaal tot voorbij het zwa-
re punt in te trappen, kan de ingestelde
snelheid tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens gelei-
delijk weer wordt losgelaten en de
wagensnelheid onder de ingestelde
maximumsnelheid komt, wordt de snel-
heidsbegrenzer weer geactiveerd.
De ingestelde maximumsnelheid blijft
na het afzetten van het contact opge-
slagen in het geheugen.
Bij het gebruik van de snelheidsbegren-
zer moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn aan-
dacht op het verkeer blijven vestigen en
zijn verantwoordelijkheid nemen. De bediening van de snelheidsbegren-
zer is ondergebracht in de hendel
A .

1. Knop voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer

2. Toets voor het verlagen van de inge-
stelde snelheid

3. Toets voor het verhogen van de in-
gestelde snelheid

4. Toets voor het in-/uitschakelen van
de snelheidsbegrenzing De informatie van de snelheidsbegren-
zer wordt weergegeven op het display
van het instrumentenpaneel.

5. Snelheidsbegrenzing AAN/UIT

6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd

7. Ingestelde snelheid
Stuurkolomschakelaars Weergave op het display

Page 68 of 107

!
72
Programmeren

 Draai de knop 1 in de stand

"LIMIT" : de snelheidsbegrenzer
is geselecteerd, maar nog niet in-
geschakeld (OFF).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het

zware punt , wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en
gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de sne l-
heid niet verhoogd.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automati sch
als het gas wordt losgelaten. Uitschakelen van de functie

 Draai de knop 1 in de stand "0" : de
selectie van de snelheidsbegrenzer
wordt ongedaan gemaakt. Op het
display wordt weer de kilometertel-
ler weergegeven.
Er kan een snelheid worden inge-
steld zonder de begrenzer in te
schakelen.

 Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals
op de toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het
display (OFF).

 Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nog-
maals op de toets 4 .

 Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken
(bijv.: 90 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen 2 en 3 :
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.

 Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de
toets 4 . Storing
In het geval van een storing in de snel-
heidsbegrenzer wordt de ingestelde
snelheid gewist en knipperen de streep-
jes op het display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Bij een steile afdaling of bij het
krachtig intrappen van het gaspe-
daal kan de snelheidsbegrenzer
niet voorkomen dat de ingestelde
snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

Page 69 of 107

74
MOTORKAP
De motorkap biedt bescherming aan en
toegang tot de motorruimte, zodat u de
verschillende niveaus kunt controleren.
- Beweeg de veiligheidshaak omhoog en til de motorkap op. - Bevestig de motorkapsteun om de
motorkap geopend te houden.
Sluiten
- Bevestig de motorkapsteun in de houder.
- Laat de motorkap voorzichtig zak- ken en laat deze aan het einde van
de slag in het slot vallen.
- Controleer of de motorkap goed ver- grendeld is.
BRANDSTOFTANK LEEG
(DIESEL)
In het geval van een lege brandstoftank
is het noodzakelijk het brandstofsy-
steem te ontluchten:
- Vul de brandstoftank met minimaal vijf liter diesel.
- Bedien de handpomp van de ont- luchting (onder de beschermkap in
de motorruimte) tot u brandstof in de
transparante slang ziet komen.
- Houd de sleutel in de stand "D" (starten) tot de motor aanslaat.
Openen
- Trek aan de hendel aan de linker-
zijde onder het dashboard.
Wees bij warme motor voorzichtig met
het bedienen van de veiligheidshaak en
de motorkapsteun (kans op brandwon-
den).

Page 70 of 107

75
1,4 LITER HDI
TURBODIESELMOTOR (70 PK)

1. Reservoir koelvloeistof.

2. Motoroliepeilstok.

3. Reservoir stuurbekrachtiging.

4. Reservoir ruitensproeiers.

5. Handopvoerpomp.

6. Motorolie (bij)vullen.

7. Luchtfi lter.

8. Reservoir remvloeistof.

9. Accu.

10. Zekeringkast.

11. Interieurfi lter.
1,1 LITER (60 PK) EN 1,4 LITER
(75 PK) BENZINEMOTOREN

1. Reservoir stuurbekrachtiging.

2. Reservoir ruitensproeiers.

3. Reservoir koelvloeistof.

4. Reservoir remvloeistof.

5. Accu (zonder beschermingshoes
voor de 1,1 liter motor).

6. Luchtfi lter.

7. Motoroliepeilstok.

8. Bijvullen motorolie.

9. Interieurfi lter.

Page:   < prev 1-10 ... 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 ... 110 next >