Peugeot 3008 Hybrid 4 2017 Handleiding (in Dutch)
Page 191 of 566
189
3008-2_nl_Chap05_securite_ed01-2016
(a) Raadpleeg de wetgeving in uw land
alvorens een kinderzitje op deze plaats te
bevestigen.
(b)
A
ls een reiswieg op deze plaats wordt
bevestigd, kunnen één of meer zitplaatsen
van dezelfde zitrij mogelijk niet meer
gebruikt worden.
I UF:
z
itplaats geschikt voor de bevestiging van
een universeel gehomologeerd ISoF
IX-
kinderzitje met het gezicht in de rijrichting
en een bovenste riem.
IL:
z
itplaats geschikt voor de bevestiging
van een semi-universeel gehomologeerd
IS
o
F
IX-kinderzitje:
-
r
ug in de rijrichting voorzien van een
bovenste riem of een steun,
-
g
ezicht in de rijrichting voorzien van een
steun,
-
r
eiswieg voorzien van een bovenste riem of
een steun.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de bevestiging van de
bovenste riem met de ISOFIX-bevestigingen .
X:
p
laats niet geschikt voor het bevestigen van
een IS
oF
IX-kinderzitje of -reiswieg uit de
aangegeven gewichtsgroep. Ver wijder de hoofdsteun en berg
hem op alvorens een kinderzitje met
een rugleuning te bevestigen op een
passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun
terug zodra het kinderzitje is verwijderd.
5
Veiligheid
Page 192 of 566
190
3008-2_nl_Chap05_securite_ed01-2016
overzicht van zitplaatsen geschikt voor i-Size-kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes zijn voorzien van twee sloten die aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden vastgemaakt.
Deze i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:
-
e
en bovenste riem die aan de ring B moet worden bevestigd,
-
o
f een steun die op de vloer rust vóór de voor i-Size-kinderzitjes geschikte zitplaats van de auto.
Deze steun voorkomt dat het zitje bij een ongeval kantelt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de ISOFIX-bevestigingen .
ov
ereenkomstig de nieuwe e
u
ropese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een i-Size-kinderzitje op een plaats
in de auto voorzien van IS
oF
IX-bevestigingen die voor i-Size-kinderzitjes zijn goedgekeurd.Plaats Airbag vóór aan passagierszijdei-Size-bevestigingssysteem
Zitrij 1 (a) Passagiersstoel
u
itgeschakeld "
oF
F"i-
u
I
ngeschakeld "
oN
"i-
u
F
Zitrij 2 Zitplaats achter bestuurder
i-
u
Z
itplaats achter voorpassagier i-
u
M
iddelste zitplaats achter
ge
en i-Size
Veiligheid
Page 193 of 566
191
3008-2_nl_Chap05_securite_ed01-2016
i- U: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd i-Size-
kinderzitje met het gezicht in de rijrichting
of met de rug in de rijrichting.
i - UF:
z
itplaats uitsluitend geschikt voor
de bevestiging van een universeel
gehomologeerd i-Size-kinderzitje met
het gezicht in de rijrichting.
X:
z
itplaats niet geschikt voor de bevestiging
van een universeel gehomologeerd i-Size-
kinderzitje.Ver wijder de hoofdsteun en berg hem op
alvorens een kinderzitje met een rugleuning
te bevestigen op een passagiersstoel.
Plaats de hoofdsteun terug zodra het
kinderzitje is verwijderd.(a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van uw
land alvorens een kinderzitje op deze plaats
te bevestigen.
5
Veiligheid
Page 194 of 566
192
3008-2_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Zorg er voor een optimale bevestiging
van het kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting" voor dat de rugleuning van het
zitje zo dicht mogelijk tegen de rugleuning
van de stoel van de auto aan zit of er zelfs
tegenaan drukt.
Verwijder de hoofdsteun alvorens een
kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op
een passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto
vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de
hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is
verwijderd.
Adviezen
Plaatsen van een stoelverhoger
Kinderen voorinDe onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij
een aanrijding.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel het
kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif
de passagiersstoel, wanneer deze versteld
kan worden, indien nodig naar voren. De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen op de passagiersstoel
vóór is per land verschillend. Raadpleeg de
in uw land geldende regelgeving.
Schakel de airbag vóór aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorpassagiersstoel wordt
geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
P
e
ugeot beveelt aan een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien
van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
-
h
et kinderzitje "met de rug in de
rijrichting",
-
d
e voeten van het kind in het kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting".
Schuif daartoe de voorstoel naar voren
en zet de rugleuning ervan, indien nodig,
rechter op. Laat uit veiligheidsoverwegingen:
-
g
een kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
-
n
ooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
-
d
e sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
ge
bruik de kindersloten om te voorkomen
dat de portieren en de portierruiten achter
per ongeluk geopend worden.
Zorg er voor dat de portierruiten achter niet
verder dan voor 1/3 deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
Veiligheid
Page 195 of 566
193
3008-2_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Mechanisch kinderslot
Vergrendelen
F Draai de rode knop met de contactsleutel
of de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van
de uitvoering) tot de aanslag:
-
n
aar rechts bij het linker achterportier,
-
n
aar links bij het rechter achterportier.
Ontgrendelen
F Draai de rode knop met de contactsleutel
of de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van
de uitvoering) tot de aanslag:
-
n
aar links bij het linker achterportier,
-
n
aar rechts het rechter achterportier. Ver war de rode knop van het kinderslot
niet met de zwarte knop van de
noodvergrendeling.
Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen.
De rode knop bevindt zich op de zijkant van beide achterportieren.
De knop wordt aangegeven door een op de carrosserie aangebrachte sticker.
5
Veiligheid
Page 196 of 566
194
3008-2_nl_Chap05_securite_ed01-2016
elektrische kinderbeveiliging
Met dit systeem, dat op afstand bedienbaar is, vergrendelt u de bedieningsorganen voor het openen van de portieren achter.
De vergrendeltoets bevindt zich op het dashboard aan bestuurderszijde.
Inschakelen
F Druk op deze toets.
Het lampje van de toets gaat branden en er
verschijnt een melding ter bevestiging van het
inschakelen.
Zolang de kinderbeveiliging actief is blijft dit
lampje branden.
Uitschakelen
F Druk opnieuw op deze toets.
Het lampje van de toets gaat uit en er
verschijnt een melding ter bevestiging van het
uitschakelen.
Als de kinderbeveiliging is uitgeschakeld,
brandt dit lampje niet.
el
ke andere toestand van het lampje
duidt op een storing. Laat het systeem
controleren door het P
e
ugeot
-
n
etwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Dit is een op zichzelf staand systeem dat
in geen geval in de plaats komt van de
centrale vergrendeling.
Controleer de werking van de
kinderbeveiliging bij het aanzetten van
het contact.
Ver wijder bij het verlaten van de auto
altijd de contactsleutel, zelfs wanneer dit
voor korte duur is.
In geval van een hevige botsing wordt de
elektrische kinderbeveiliging automatisch
uitgeschakeld zodat de achterpassagiers
de auto kunnen verlaten.
Veiligheid
Page 197 of 566
195
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let
onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
k
ijk of het water niet meer dan 15 cm
diep is, houd daarbij rekening met golven
die door andere weggebruikers kunnen
worden veroorzaakt,
-
s
chakel het Stop & Start-systeem uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet
sneller dan 10 km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af. Rijd nooit met aangetrokken handrem -
kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Kans op brand!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm.
Parkeer daarom uw auto niet en zet uw
auto niet met draaiende motor stil op
een plaats waar brandbaar materiaal
(gras, afgevallen blad enz.) in contact
kan komen met het uitlaatsysteem.
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of
in de stand N of P
, afhankelijk van het
type versnellingsbak.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het P
e
ugeot
-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
Page 198 of 566
196
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij het trekken van een aanhanger
Gewichtsverdeling
F Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voor werpen zo dicht mogelijk bij de as en
houd u aan de toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid nemen
de prestaties van de motor af als men op
grotere hoogte boven de zeespiegel komt.
tr
ek boven de 1000 m 10% van het maximale
aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke
volgende 1000 m.
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de gewichten
.
F
A
ls het waarschuwingslampje
van de koelvloeistoftemperatuur
gaat branden in combinatie met
het waarschuwingslampje STOP ,
stop dan zo snel mogelijk en zet
de motor af.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen oververhit raken. In dat
geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen .
om b
ij het gebruik van een originele
P
e
ugeot
-
trekhaak het onnodig
activeren van het geluidssignaal te
voorkomen, wordt de parkeerhulp achter
hierbij automatisch uitgeschakeld.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F
P
as uw snelheid aan om het toerental te
beperken.
Het maximale aanhangergewicht is
afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van de
koelvloeistoftemperatuurmeter.
Rijden
Page 199 of 566
197
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Het contactslot heeft 3 standen:
- stand 1 (Stop) : sleutel in het contactslot
steken en uit het contactslot verwijderen,
stuurslot vergrendeld,
-
stand 2 (Contact) : stuurslot ontgrendeld,
aanzetten van het contact, voorgloeien
dieselmotor, draaien van de motor,
-
stand 3 (Star ten) .
Stand Contact
In deze stand werkt de elektrische uitrusting
van de auto en kan externe apparatuur worden
opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt,
schakelt het systeem over op de eco-mode:
de elektrische voeding wordt automatisch
uitgeschakeld zodat de accu voldoende
opgeladen blijft.
Starten / Afzetten van de motor met de sleutel
Contactslot
Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen aan het contactslot
veroorzaken.
Bovendien kunnen deze voorwerpen
bij het activeren van de airbag vóór
ernstige verwondingen veroorzaken.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Diefstalbeveiliging
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
om
wille van de veiligheid en ter
voorkoming van diefstal: laat nooit de
elektronische sleutel in de auto achter, ook
niet wanneer u in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.
Elektronische startbeveiliging
In de sleutels is een chip aangebracht die over
een geheime code beschikt. om t e kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startbeveiliging.
Deze elektronische startbeveiliging blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg indien nodig het P
e
ugeot
-
n
etwerk.
6
Rijden
Page 200 of 566
198
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Starten van de motor
F Auto's met een benzinemotor: activeer de startmotor door de sleutel in de stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen.
g
e
ef
hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra
de motor draait. F
A
uto's met een dieselmotor: draai de
sleutel in de stand 2 (aanzetten van het
contact) om de motor te laten voorgloeien.
Wacht tot dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel dooft en activeer
vervolgens de startmotor door de sleutel
in de stand 3 te houden tot de motor is
aangeslagen.
g
e
ef hierbij geen gas.
Laat de sleutel los zodra de motor draait.
Als de motor niet direct start, zet dan
het contact af. Wacht even alvorens
opnieuw te starten. Als de motor ook
na een aantal pogingen niet aanslaat,
probeer dan niet langer de motor te
starten: de startmotor en de motor zouden
beschadigd kunnen raken. Neem contact
op met het P
e
ugeot
-
netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats. Laat de motor nooit draaien in een
onvoldoende geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren
stoten gevaarlijke gassen, zoals
koolmonoxide, uit. Kans op vergiftiging
met dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperaturen lager
dan -23°C) de motor gedurende
4
minuten stationair draaien alvorens
weg te rijden. Deze handelswijze komt
de goede werking en de duurzaamheid
van de mechanische onderdelen van
de auto, motor en versnellingsbak ten
goede.
In bepaalde gevallen is veel kracht
nodig bij het draaien aan het stuur wiel
(bijvoorbeeld als de wielen niet rechtuit
st a a n).
ond
er winterse omstandigheden blijft
het verklikkerlampje langer branden.
Als de motor warm is, gaat het
verklikkerlampje niet branden. Laat de motor bij gematigde
temperaturen niet stationair warmdraaien,
maar rijd zo snel mogelijk weg zonder de
motor veel toeren te laten draaien.
Handrem aangetrokken, versnellingsbak in de
neutraalstand of selectiehendel in de stand N
of P
:
F
t
rap het koppelingspedaal volledig in
(handgeschakelde versnellingsbak),
of
F
t
rap het rempedaal volledig in
(automatische transmissie),
F
s
teek de sleutel in het contactslot; het
systeem herkent de code,
F
o
ntgrendel het stuurslot door tegelijkertijd
aan het stuur wiel en aan de contactsleutel
te draaien.
Rijden