Peugeot 308 2018 Handleiding (in Dutch)

Page 81 of 324

79
Uitschakelen
De instapverlichting aan de buitenzijde gaat
na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat
uit na het aanzetten van het contact of het
vergrendelen van de auto.
Instellen
Het in- en uitschakelen van de
instapverlichting en de verlichtingsduur
kunnen worden ingesteld in het
menu Auto/Rijden en vervolgens
Follow me home-verlichting en
Instapverlichting .
Het dimlicht en het parkeerlicht gaan branden
en uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.
Richtingaanwijzers
Drie keer knipperen
F Beweeg de schakelaar kort omhoog
of omlaag, zonder deze door de
weerstand te drukken. De desbetreffende
richtingaanwijzers zullen drie keer
knipperen.
F

L
inks: beweeg de lichtschakelaar omlaag
voorbij het weerstandspunt.
F
R
echts: beweeg de lichtschakelaar omhoog
voorbij het weerstandspunt.
Instapverlichting buitenspiegels
Inschakelen
Als de plafonnier in deze stand
staat, wordt de verlichting in
de buitenspiegels automatisch
ingeschakeld:
-
bij

het ontgrendelen,
-

a

ls het contact wordt afgezet,
-

a

ls er een portier geopend wordt,
-

a

ls een verzoek wordt ontvangen van de
afstandsbediening voor het lokaliseren van
de auto.
Uitschakelen
De verlichting gaat na een bepaalde tijd
automatisch uit.
Koplampen verstellen
Handmatige verstelling van
de halogeenkoplampen
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto
om verblinding van medeweggebruikers te
voorkomen.
Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken,
worden de volgende delen verlicht:
-

h

et opper vlak naast het bestuurders- en het
passagiersportier,
-
h
et opper vlak voor de spiegel en achter de
voorportieren.
4
Verlichting en zicht

Page 82 of 324

80
Automatische verstelling
van de koplampen met "Full
led"-technologie
Om verblinding van andere weggebruikers te
voorkomen, corrigeert dit systeem automatisch
de hoogte van de lichtbundel van dit type
koplampen overeenkomstig de belading van
de auto.In het geval van een storing
gaat dit lampje branden op
het instrumentenpaneel, in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
Raak de "Full led"-lampen niet aan.
Elektrocutiegevaar!
Het systeem zet in dat geval de koplampen in
de laagste stand.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Ruitenwisserschakelaar
Instellen
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto zijn
verschillende instellingen mogelijk:
-
a

utomatische werking van de ruitenwissers
vó ó r,
-

a
utomatisch inschakelen van de
ruitenwisser achter bij het inschakelen van
de achteruitversnelling.
Verwijder onder winterse omstandigheden
sneeuw, ijs of rijp van de voorruit, van het
gebied rondom de ruitenwisserarmen en
-bladen en van de voorruitrand alvorens
de ruitenwissers in te schakelen.
Schakel de ruitenwissers niet in
als de voorruit droog is. Controleer
voordat u bij extreem koud of warm
weer de ruitenwissers inschakelt of de
ruitenwisserbladen niet vastzitten aan de
voorruit.
Handmatige bediening
Met handbediende ruitenwissers
(inter val)
Met automatische ruitenwissers
Ruitenwissers vóór
Beweeg de hendel omhoog of omlaag om de
ruitenwissers in de gewenste stand te zetten.
De bestuurder schakelt de ruitenwissers
handmatig in. Wissen op hoge snelheid (hevige
neerslag).
Wissen op normale snelheid (matige
r e g e n).
Interval (wissnelheid aangepast aan
de wagensnelheid).
Uit.
0
Bestuurder of bestuurder + voorpassagier.
- Bestuurder + voorpassagier +
achterpassagiers.
1 5 personen.
- 5 personen + belading in de bagageruimte.
2 Bestuurder + belading in de bagageruimte.
Stand 0 : basisinstelling.
Verlichting en zicht

Page 83 of 324

81
Eén keer wissen (de hendel omlaag
duwen of kort naar u toe trekken en
vervolgens loslaten).
of Automatisch wissen (omlaag
duwen en vervolgens
loslaten).
Eén keer wissen (de hendel
even naar u toe trekken).
Ruitenwisser achter
Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter:
Uit.
Interval.
Wissen en sproeien (gedurende
enige tijd).
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser F

S
electeer het menu Auto/Rijden

en vervolgens Comfortverlichting
en Ruitenwisser achter bij
inschakelen achteruit .
Standaard is de functie ingeschakeld.
achter ingeschakeld.
Deze automatische functie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd via het het
touchscreen.
Deactiveer de automatische werking van
de ruitenwisser achter bij sneeuwval of
strenge vorst en bij montage van een
fietsendrager op de achterklep.
Voorruit
F Trek de hendel van de ruitenwisserschakelaar naar u toe.
De ruitensproeiers treden in werking en na enige tijd worden
ook de ruitenwissers voor een bepaalde periode ingeschakeld.
Bij auto's met automatische
airconditioning wordt tijdens het bedienen
van de ruitensproeiers vóór automatisch
de luchttoevoer afgesloten om een
onaangename geur in het interieur te
voorkomen.
Te laag niveau ruiten-/
koplampsproeiervloeistof
Als uw auto is voorzien van
koplampsproeiers en het
vloeistofniveau in het reser voir te laag
is, gaat dit lampje branden op het
instrumentenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en een melding.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang het
ruitensproeiervloeistofreservoir leeg is; kans
op beschadiging van de ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen
risico is van bevriezing van de vloeistof op
de voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk
kunnen afnemen. Gebruik 's winters altijd
een ruitensproeiervloeistof die voldoende
tegen vorst beschermd is.
Zolang het reser voir niet gevuld wordt, gaat het
lampje branden telkens wanneer u het contact
aanzet of de ruitenwisserschakelaar bedient.
Vul het ruiten-/koplampsproeiervloeistofreservoir
bij of laat het bijvullen.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen
worden gereinigd of ver vangen. De stand kan
tevens 's winters (ijs, sneeuw) worden gebruikt
om de ruitenwissers los te zetten van de
voorruit.
4
Verlichting en zicht

Page 84 of 324

82
Voordat u een wisserblad vóór
demonteert
F De ruitenwissers worden verticaal geplaatst als binnen de minuut na het uitschakelen
van het contact de ruitenwisserschakelaar
wordt bediend.
F

G
a verder met de gewenste procedure of
het vervangen van de ruitenwissers.
Na het monteren van een
ruitenwisserblad vóór
F Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers
weer in de oorspronkelijke stand te zetten.
Ruitenwisserbladen
vervangen
Verwijderen/aanbrengen
aan de voorzijde
Raak het blad niet aan; u kunt
onherstelbare schade veroorzaken.
Laat de ruitenwisserarm niet los tijdens
deze handeling; kans op beschadiging van
de voorruit.
F

R
einig de voorruit met behulp van een
reinigingsmiddel voor de voorruit.
Gebruik geen producten van het type
" Rain X ".
F

M
aak het versleten wisserblad het dichtst bij
u los en ver wijder het.
F

B
reng het nieuwe wisserblad aan en klem
deze op ruitenwisserarm.
F

H
erhaal de procedure voor het andere
ruitenwisserblad.
F

B
egin met de ruitenwisser het dichtst bij u,
houd de arm vast bij het starre gedeelte en
plaats deze voorzichtig op de voorruit.
F

V

oer de ver vangingsprocedures voor de
ruitenwisser uit vanaf de bestuurderszijde.
F

B

egin met de ruitenwisser het verst van u af,
houd elke arm vast bij het starre gedeelte
en til deze op tot de ruststand.
Verwijderen/aanbrengen
aan de achterzijde
F Houd de arm vast bij het starre gedeelte en til deze op tot de ruststand.
F

R
einig de achterruit met behulp van een
ruitenreinigingsmiddel.
F

M
aak het versleten wisserblad los en
verwijder het.
F

B
reng het nieuwe wisserblad aan en klem
deze op ruitenwisserarm.
F

H
oud nogmaals de arm vast bij het starre
gedeelte en plaats deze voorzichtig op de
achterruit.
Om een goede werking van de
ruitenwissers te behouden adviseren wij u:
-

v

oorzichtig met de ruitenwissers om te
gaan,
-

d

e ruitenwissers regelmatig te reinigen
met zeepsop,
-

d

e ruitenwissers niet te gebruiken om
een stuk karton tegen de voorruit te
houden,
-

d

e ruitenwissers te ver vangen zodra ze
tekenen van slijtage vertonen.
Verlichting en zicht

Page 85 of 324

83
Automatische
ruitenwissers vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld wanneer regen wordt
gedetecteerd (sensor achter de binnenspiegel).
De snelheid van de ruitenwissers wordt
automatisch aangepast aan de hoeveelheid
neerslag.
Inschakelen
Druk de hendel kort naar beneden.
De ruitenwissers maken één slag om
het inschakelen te bevestigen.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en
er verschijnt een melding.
Uitschakelen
Duw de hendel nog een keer kort
omlaag of zet de hendel in een
andere stand (Int., 1 of 2).
Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
gaat uit en er verschijnt een melding. Elke keer als het contact meer dan
één minuut is afgezet geweest, moet
u de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw activeren door de
hendel omlaag te bewegen.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor midden
aan de bovenzijde van de voorruit achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot de
voorruit ontdooid is.
4
Verlichting en zicht

Page 86 of 324

84
Algemene aanbevelingen
met betrekking tot de
veiligheid
Op verschillende plaatsen in uw auto
zijn labels aangebracht. Ze bevatten
veiligheidswaarschuwingen en informatie
over de identificatie van uw auto.
Ver wijder ze niet: ze horen namelijk bij de
auto.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw
auto contact op met een gekwalificeerde
werkplaats die beschikt over de juiste
technische informatie, vakkennis en
apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in
staat u dit te bieden.
Afhankelijk van de landelijke wetgeving
kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser,
een verbandtrommel, spatlappen aan de
achterzijde van de auto, enz.Belangrijke informatie:
-

H
et monteren van elektrische
uitrustingen of accessoires die
niet onder een artikelnummer in
het assortiment van PEUGEOT
voorkomen, kan tot een hoger verbruik
leiden en storingen in het elektronische
systeem van uw auto veroorzaken.
Ga naar het PEUGEOT-netwerk voor
meer informatie over het aanbod aan
accessoires met een artikelnummer.
-
U

it veiligheidsoverwegingen is toegang
tot de diagnose-aansluiting, die is
gekoppeld aan de elektronische
systemen in de auto, uitsluitend
voorbehouden aan het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats waar de beschikking is
over geschikt gereedschap (kans op
storingen in de elektronische systemen
die kunnen leiden tot pech of ernstige
ongevallen). De fabrikant kan niet
aansprakelijk worden gesteld als deze
aanwijzing niet wordt opgevolgd.
-

W
ijzigingen of aanpassingen die
niet door PEUGEOT zijn voorzien
of toegestaan, of die niet volgens
de technische voorschriften van de
fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot
het ver vallen van de wettelijke en
contractuele garanties. Monteren van als accessoire geleverde
radiocommunicatiezenders
Voordat u een radiocommunicatiezender
monteert, moet u bij het PEUGEOT-
netwerk de technische gegevens
van compatibele zenders opvragen
(frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften),
conform de Richtlijn Elektromagnetische
Compatibiliteit (2004/104/EG).
Alarmknipperlichten
F Wanneer u deze rode knop indrukt,
knipperen alle vier de richtingaanwijzers
tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Veiligheid

Page 87 of 324

85
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop, afhankelijk van de mate
van remvertraging, als het ABS ingrijpt, maar
ook als er een aanrijding wordt gedetecteerd,
worden de alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
F
U k
unt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
Noodoproep of
pechhulpoproep
Peugeot Connect SOS** Afhankelijk van de geografische dekking van "Peugeot Connect SOS" en "Peugeot
Connect Assistance", en van de officiële
landstaal die door de eigenaar van de auto is
gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw
verkooppunt opvragen of op de internetsite
voor uw land bekijken.
Druk in geval van nood langer
dan 2

seconden op deze toets.
Het knipperen van het LED-
lampje en het gesproken bericht
bevestigen dat de oproep is
verstuurd naar de alarmcentrale
"Peugeot Connect SOS"* Door nogmaals op deze toets te drukken wordt
de oproep geannuleerd en gaat de LED uit.
De LED blijft branden (zonder te knipperen)
wanneer de verbinding tot stand is gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje
uit.
De alarmcentrale "Peugeot Connect SOS"
lokaliseert onmiddellijk uw auto, spreekt u
toe in uw landstaal** en roept indien nodig
de hulp in van de bevoegde hulpdiensten. In
landen waar de alarmcentrale niet operationeel
is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk
is geweigerd, wordt de oproep meteen
doorgestuurd naar de hulpdiensten (112),
zonder lokalisatie.
Als onafhankelijk van de activering van
de airbags een aanrijding is gedetecteerd
door de airbagregeleenheid, wordt
automatisch een noodoproep verzonden.
Werking van het systeem
Bij het aanzetten van het contact gaat het
lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een
goede werking van het systeem.
Het lampje knippert permanent rood: er is een
storing in het systeem.
Het lampje knippert rood: de noodbatterij moet
worden vervangen.
In beide gevallen is het mogelijk dat de
noodoproep of pechhulpoproep niet meer
werkt.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats.
*

I

n overeenstemming met de algemene
gebruiksvoor waarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de
technische beperkingen van het systeem. Bij een storing in het systeem kan er wel
met de auto worden gereden.
Pechhulpoproep met
lokalisering
Druk langer dan 2 seconden op
d eze toets voor het aanvragen
van hulp bij het stranden van de
auto.
5
Veiligheid

Page 88 of 324

86
Geolokalisatie
Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT-
netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de
aanwezigheid van deze diensten bij het
netwerk te laten controleren en eventueel
configureren. In een meertalig land kunt
u het systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenen, zoals het
verbeteren van de diensten PEUGEOT
CONNECT aan de klant, behoudt de
fabrikant zich het recht voor om op elk
willekeurig moment het telematicasysteem
in de auto te wijzigen.
U kunt de geolokalisatie weer inschakelen
door gelijktijdig op de toetsen "Noodoproep
met lokalisering" en "Pechhulpoproep met
lokalisering" te drukken en ver volgens op de
toets "Pechhulpoproep met lokalisering" te
drukken om te bevestigen. Indien u gebruikmaakt van de dienst
Peugeot Connect Packs met SOS-pakket
en pechhulpser vice, beschikt u over
aanvullende diensten via uw persoonlijke
pagina op de landelijke website.
U kunt de geolokalisatie uitschakelen door
gelijktijdig op de toetsen "Noodoproep
met lokalisering" en "Pechhulpoproep met
lokalisering" te drukken en vervolgens op
"Pechhulpoproep met lokalisering" te drukken
om te bevestigen.Claxon
F Druk op het middelste gedeelte van het
stuurwiel.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de
volgende systemen omvat:
-

h
et antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (EBFD),
-

d
e noodremassistentie (NR A),
-
d

e antispinregeling (ASR),
-
d

e dynamische stabiliteitscontrole (DSC),
-
d

e aanhangerstabiliteitscontrole (TSM).
** Afhankelijk van de geografische dekking van "Peugeot Connect SOS" en "Peugeot Connect
Assistance", en van de officiële landstaal die
door de eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem
w
erkzaam is en de lijst van beschikbare diensten
PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw verkooppunt
opvragen of op de internetsite voor uw land
bekijken.
Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep
is verstuurd**.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de oproep geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken
bericht.
Veiligheid

Page 89 of 324

87
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en dragen bij tot een betere
controle in bochten, vooral op een slecht of
glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar (EBFD)
verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt er voor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remweg korter wordt.
Het systeem wordt geactiveerd als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde. Het systeem zorgt er
dan voor dat de benodigde bedieningskracht
minder wordt en dat de effectiviteit van het
remmen wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om het
spinnen van de wielen te beperken via de
remmen van de aangedreven wielen en
de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
De dynamische stabiliteitscontrole bewaakt de
vier wielen en grijpt, als de koers van de auto
afwijkt van de door de bestuurder gewenste
richting, automatisch in via de remmen van een
of meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
Aanhangerstabiliteitscontrole
(TSM)
Afhankelijk van de uitvoering beschikt uw
auto over een systeem dat helpt de auto
onder controle te houden bij het trekken van
een aanhanger, om de kans op slingeren te
verkleinen.
Intelligent Traction Control
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto
uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra
tractie op besneeuwde wegen: Intelligent
Traction Control.
Deze functie detecteert situaties met weinig
grip, zoals wegrijden en voortbewegen van
de auto in verse en diepe sneeuw of over
platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de
Intelligent Traction Control het doorslippen
van de voor wielen om voor een optimale grip
te zorgen. Zo worden de aandrijving en de
bestuurbaarheid verbeterd. Onder gladde omstandigheden is het
raadzaam te rijden op winterbanden.
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD)
Als dit lampje blijft branden, duidt dit
op een storing in het ABS.
De normale remwerking blijft behouden. Rijd
wel voorzichtig en matig uw snelheid. Als deze lampjes gaan branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding, duidt dit op
een storing in de elektronische
remdrukregelaar.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Laat in beide gevallen zo snel mogelijk uw auto
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
5
Veiligheid

Page 90 of 324

88
Zorg er bij ver vanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto zijn
gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig in en laat het niet los.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)/antispinregeling (ASR)
Deze systemen worden automatisch geactiveerd
zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen detecteren dat de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting, grijpen
ze in op de werking van de motor en het remsysteem.
Dit wordt aangegeven door
knipperen van dit lampje in het
instrumentenpaneel.
Uitschakelen/inschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, mul zand, ...) kan
het nuttig zijn deze systemen uit te schakelen,
zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip
kunnen krijgen.
Uitvoeringen met audiosysteem en GT/GTi-uitvoeringen
F Druk op deze toets om de systemen DSC en ASR uit te
schakelen.
Uitvoeringen met touchscreen, behalve GT/GTi-uitvoeringen
F Selecteer " Antispinregeling "
in het menu Rijfuncties van het
touchscreen om de functie uit te
schakelen.
Storing
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een melding en
een geluidssignaal, duidt dit op een
storing in de systemen.
Raadpleeg een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om de systemen te
laten controleren.
Ter bevestiging van de
uitschakeling gaat dit lampje op
het instrumentenpaneel branden,
wordt er een melding weergegeven
en gaat het lampje van de toets
branden.
Schakel het systeem/de systemen weer in
zodra de gripomstandigheden dit toelaten.
Het systeem/de systemen wordt /worden
automatisch weer ingeschakeld als het contact
opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden
boven 50
km/h (behalve bij GT/GTi-uitvoeringen).
Bij snelheden tot 50
km/h kunt u het systeem
handmatig weer inschakelen.
Uitvoeringen met audiosysteem en GT/GTi-
uitvoeringen
F

D
ruk nogmaals op deze toets
om de systemen DSC en ASR
weer in te schakelen.
Uitvoeringen met touchscreen, behalve GT/
GTi-uitvoeringen F

Sel
ecteer opnieuw
" Antispinregeling " in het
menu Rijfuncties van het
touchscreen om de functie weer
in te schakelen.
Veiligheid

Page:   < prev 1-10 ... 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 ... 330 next >