Peugeot 308 SW BL 2009.5 Handleiding (in Dutch)

Page 141 of 310

i
!i
145
RIJDEN
Handbediende stand

 Beweeg na het starten van de auto de
selectiehendel in de stand M om de
handbediende stand in te schakelen.
De aanduiding AUTO ver-
dwijnt en de ingeschakelde
versnellingen verschijnen ach-
tereenvolgend op het display.
Het schakelen naar een andere ver-
snelling is alleen mogelijk als de snel-
heid van de auto en het motortoerental
dit toestaan.
Het is niet noodzakelijk om bij het scha-
kelen het gaspedaal los te laten.
Bij het remmen of het verminderen van
de snelheid schakelt de versnellingsbak
automatisch terug, zodat de juiste ver-
snelling is geselecteerd op het moment
dat u het gaspedaal weer intrapt.
De versnellingsbak werkt dan auto-
matisch, zonder dat u zelf hoeft te
schakelen. De versnellingsbak kiest
voortdurend de meest geschikte ver-
snelling, afhankelijk van de volgende
parameters:
- de rijstijl,
- het profi el van de weg. Op het display van het instru-
mentenpaneel verschijnen de
aanduiding
AUTO en de inge-
schakelde versnelling.
Automatische stand

 Selecteer vanuit de handbediende
stand de stand A om terug te keren
naar de automatische stand. Auto-sequentiële stand
In de automatische stand kunt u, bij-
voorbeeld voor een inhaalmanoeuvre,
op ieder moment de functies van de
handbediende stand gebruiken.

 Druk op de stuurbediening "+" of "-" .
De versnellingsbak wordt dan in de
desbetreffende versnelling geschakeld,
als de snelheid van de auto en het mo-
tortoerental dit toestaan. De aanduiding

AUTO blijft op het display staan.
Als de stuurbediening enige tijd niet
meer gebruikt wordt, gaat de trans-
missie weer over op de automatische
stand.
Als bij stapvoets rijden de achter-
uitversnelling wordt geselecteerd,
wordt deze pas ingeschakeld als
de auto volledig tot stilstand is ge-
komen. De aanduiding
voet op het
rempedaal kan gaan knipperen op
het instrumentenpaneel om aan te
geven dat u moet remmen.
Als de achteruitversnelling bij hoge
snelheid wordt geselecteerd, knip-
pert het verklikkerlampje N en gaat
de versnellingsbak automatisch
over in de neutraalstand. Beweeg
de selectiehendel terug in de stand

A of M om weer in een versnelling
verder te rijden. Bij krachtig accelereren wordt de
hoogste versnelling niet ingescha-
keld zonder tussenkomst van de
bestuurder met behulp van de se-
lectiehendel of de stuurbediening.
Selecteer de neutraalstand
N nooit
tijdens het rijden.
Selecteer de achteruitversnelling
(stand R ) uitsluitend als de auto
volledig stilstaat en de voet op het
rempedaal wordt gehouden. Trap om krachtig te accelereren
(bijvoorbeeld voor een inhaalma-
noeuvre) het gaspedaal met kracht
in, tot voorbij het zware punt.

Page 142 of 310

!!
i
146
RIJDEN Stilzetten van de auto Storing Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden
en de aanduiding AUTO gaat
knipperen in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, duidt dit op
een storing in de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Houd bij het starten van de motor
altijd het rempedaal ingetrapt.
Trek altijd de handrem aan om de
auto volledig stil te zetten.
Selecteer wanneer u de auto met
draaiende motor stilzet altijd de
neutraalstand
N .
Controleer voordat u werkzaam-
heden onder de motorkap uitvoert
altijd of de selectiehendel in de
neutraalstand N staat en de hand-
rem is aangetrokken. Als bij aangezet contact het bo-
venstaande en dit verklikkerlamp-
je gaan branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display,
duidt dit op een storing in de hill holder.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Programma Sport

 Druk na het selecteren van de hand-
bediende of auto-sequentiële stand
op de toets S om het programma
Sport te activeren, waarin een meer
dynamische rijstijl mogelijk is.
De aanduiding S verschijnt
naast de ingeschakelde ver-
snelling op het display van het
instrumentenpaneel.

 Druk nogmaals op de toets S om het
programma uit te schakelen.
De aanduiding S verdwijnt van het dis-
play van het instrumentenpaneel.
Het programma Sport wordt na het
afzetten van het contact niet auto-
matisch opnieuw ingeschakeld als
het contact weer wordt aangezet. Voordat u de motor afzet, kunt u:
- de selectiehendel in de stand
N be-
wegen om de neutraalstand te se-
lecteren,
- een versnelling ingeschakeld laten. In dat geval kan de auto niet worden
verplaatst.
Trek in beide gevallen altijd de handrem
aan om de auto volledig stil te zetten. Dit lampje kan ook gaan branden als
een portier geopend is.

Page 143 of 310

147
RIJDEN
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET "TIPTRONIC TECHNIEK SYSTEEM PORSCHE"
Bij de automatische transmissie met vier of
zes versnellingen kunt u kiezen uit automa-
tische bediening, aangevuld met de pro-
gramma's Sport en Sneeuw. U kunt met de
selectiehendel ook handmatig schakelen.
Deze transmissie heeft vier gebruiks-
mogelijkheden:
- automatisch schakelen : het scha-
kelen wordt elektronisch aange-
stuurd door de transmissie,
- programma Sport : dit schakelpro-
gramma maakt een meer dynami-
sche rijstijl mogelijk,
- programma Sneeuw : dit schakel-
programma vereenvoudigt het rijden
op een ondergrond met weinig grip,
- handmatig schakelen : deze stand
maakt het zelf schakelen met de se-
lectiehendel mogelijk. Selectiehendel

P. Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zon- der aangetrokken handrem.
- Starten van de motor.

R. Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental.

N. Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aange- trokken handrem.
- Starten van de motor.

D. Automatische werking.

M.+ / - Zelf schakelen tussen de vier of
zes versnellingen.

 Beweeg de selectiehendel kort naar
voren om op te schakelen.
of

 Beweeg de selectiehendel kort naar
achteren om terug te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het
schakelpatroon beweegt, verschijnt het
desbetreffende pictogram op het instru-
mentenpaneel.

P. Parking (parkeerstand)

R. Reverse (achteruitversnelling)

N. Neutral (neutraalstand)

D. Drive (automatisch schakelen)

S. Programma Sport

 . Programma Sneeuw

1 t/m 4. Ingeschakelde versnelling

1 t/m 6. bij handmatig schakelen

-. Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen

 Als dit pictogram knippert,
trap dan het rempedaal in
(bijv.: starten van de motor).
Schakelpatroon

1. Selectiehendel.

2. Toets "S"
(sport) .

3. Toets "  " (sneeuw) . Intrappen van het rempedaal

Page 144 of 310

!
!
i
148
RIJDEN
Wegrijden

 Trek de handrem aan.

 Selecteer de stand P of N .

 Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voor-
waarden wordt voldaan, klinkt een ge-
luidssignaal en verschijnt een melding
op het multifunctionele display.

 Trap bij draaiende motor het rempe-
daal in.

 Zet de handrem los.

 Selecteer de stand R , D of M .

 Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk
de stand N wordt geselecteerd,
laat het motortoerental dan zakken
tot stationair toerental, zet de se-
lectiehendel in de stand D en trap
het gaspedaal weer in. De versnellingsbak werkt dan in de
auto-adaptieve stand, zonder dat u zelf
hoeft te schakelen. De versnellingsbak
kiest voortdurend de meest geschikte
versnelling, afhankelijk van de rijstijl,
het profi el van de weg en de belading
van de auto.
Voor een maximale acceleratie zon-
der de stand van de selectiehendel te
wijzigen, moet het gaspedaal volledig
worden ingetrapt (kickdown). De ver-
snellingsbak schakelt automatisch terug
of handhaaft de ingeschakelde versnel-
ling totdat de motor het maximum toe-
rental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnel-
lingsbak automatisch terug om sterker
op de motor af te remmen.
Om de veiligheid te verbeteren scha-
kelt de versnellingsbak niet naar een
hogere versnelling als u het gaspedaal
plotseling loslaat.
Automatisch schakelprogramma

 Selecteer de stand D om automa-
tisch te laten schakelen tussen de
vier of zes versnellingen.
Op het instrumentenpaneel
verschijnt de aanduiding  .
Programma sneeuw "
 "

 Druk op de toets "  " als de motor is
gestart.
De transmissie past zich aan voor het
rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat
u gemakkelijker kunt rijden op een on-
dergrond met weinig grip. Op het instrumentenpaneel
verschijnt de aanduiding
S .
Programma sport "S"

 Druk op de toets "S" als de motor is
gestart.
Het schakelprogramma maakt dan au-
tomatisch een dynamische rijstijl moge-
lijk.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand P of R als de auto niet vol-
ledig stilstaat.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de
stand
R , D of M is geselecteerd, zet
de auto zich zelfs al in beweging als
het gaspedaal niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom
geen kinderen alleen in de auto
achter.
Trek de handrem aan en selecteer
de stand P indien er onderhouds-
werkzaamheden moeten worden
uitgevoerd bij draaiende motor. Programma's Sport en Sneeuw
Deze twee specifi eke programma's vul-
len de automatische werking aan onder
bijzondere rijomstandigheden.
Terugkeren naar het
automatische programma

 Om terug te keren naar het automati-
sche programma kunt u het program-
ma Sport of Sneeuw op elk gewenst
moment uitschakelen door opnieuw op
de desbetreffende toets te drukken.

Page 145 of 310

!
i
149
RIJDEN
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de se-
lectiehendel in de stand P of N bewegen
om de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan
om de auto stil te zetten. Storing
Als bij aangezet contact dit ver-
klikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het
multifunctionele display, duidt dit op een
storing in de transmissie .
In dit geval werkt de transmissie met een
noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
waarnemen bij het selecteren van R vanuit
de stand P , of R vanuit de stand N . Dit heeft
geen gevaar voor de transmissie.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhanke-
lijk van de geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Dit verklikkerlampje kan ook gaan bran-
den bij het openen van een portier.
In de volgende gevallen is er kans
op grote schade aan de automati-
sche transmissie:
- als u het gaspedaal en het rem-pedaal gelijktijdig intrapt,
- als u, wanneer de accu geen stroom levert, de selectiehen-
del geforceerd in de stand P of
een andere stand zet.
Handmatig schakelen

 Selecteer de stand M om sequen-
tieel te schakelen in de vier of zes
versnellingen.

 Duw de selectiehendel naar het
symbool + om één versnelling op te
schakelen.

 Trek de selectiehendel naar het
symbool - om één versnelling terug
te schakelen.
Op het instrumentenpaneel
verdwijnt de aanduiding D
en verschijnen achtereenvol-
gens de ingeschakelde ver-
snellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog
is, knippert de geselecteerde versnel-
ling enkele seconden en vervolgens
wordt de werkelijk ingeschakelde ver-
snelling weergegeven. Als de selectiehendel niet in de
stand
P staat, klinkt bij het ope-
nen van het bestuurdersportier of
na ongeveer 45 seconden een ge-
luidssignaal en verschijnt een mel-
ding op het display.

 Zet de selectiehendel in de
stand P ; het geluidssignaal
stopt en de melding verdwijnt.
Het schakelen naar een andere versnel-
ling kan alleen als de snelheid van de
auto en het toerental van de motor dit
toestaan, anders wordt er tijdelijk over-
gegaan op de automatische bediening.
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is inge-
schakeld (de selectiehendel
bevindt zich tussen twee stan-
den in).
Er kan elk moment van de stand D (rij-
den in de automatische stand) naar de
stand M (rijden in de handbediende
stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest
de automatische transmissie automa-
tisch de stand M1 .
De programma's Sport en Sneeuw kun-
nen niet worden ingeschakeld in de
handbediende stand. Zet de selectiehendel in de stand

N en trek de handrem aan om het
brandstofverbruik tijdens langdu-
rig stilstaan met draaiende motor
(fi le...) te beperken.

Page 146 of 310

i
150
RIJDEN
SNELHEIDSBEGRENZER
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de wagensnelheid de door de bestuur-
der ingestelde maximumsnelheid over-
schrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is
bereikt, heeft het dieper intrappen van
het gaspedaal geen effect. De bediening van de snelheidsbegren-
zer is ondergebracht in de hendel A .

1. Knop voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer

2. Toets voor het verlagen van de inge-
stelde snelheid

3. Toets voor het verhogen van de in-
gestelde snelheid

4. Toets voor het in-/uitschakelen van
de snelheidsbegrenzing De informatie van de snelheidsbegren-
zer wordt weergegeven op het display
van het instrumentenpaneel.

5. Snelheidsbegrenzing AAN/UIT

6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd

7. Ingestelde snelheid
Stuurkolomschakelaars Weergave op het display
Bij het gebruik van de snelheidsbe-
grenzer moet de bestuurder te al-
len tijde de snelheidslimiet in acht
nemen, zijn aandacht op het ver-
keer blijven vestigen en zijn verant-
woordelijkheid nemen.
Het
inschakelen van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt handmatig: de inge-
stelde snelheid dient minimaal 30 km/h
te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt eveneens handmatig
met de hendel.
Door het gaspedaal tot voorbij het zwa-
re punt in te trappen, kan de ingestelde
snelheid tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens gelei-
delijk weer wordt losgelaten en de
wagensnelheid onder de ingestelde
maximumsnelheid komt, wordt de snel-
heidsbegrenzer weer geactiveerd.
De ingestelde maximumsnelheid blijft
na het afzetten van het contact opge-
slagen in het geheugen.

Page 147 of 310

!
RIJDEN
Bij een steile afdaling of bij het
krachtig intrappen van het gaspe-
daal kan de snelheidsbegrenzer
niet voorkomen dat de ingestelde
snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Programmeren

 Draai de knop 1 in de stand

"LIMIT" : de snelheidsbegrenzer
is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (OFF).
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het

zware punt , wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en
gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de sne l-
heid niet verhoogd.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch
als het gas wordt losgelaten.
Uitschakelen van de functie

 Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de snel-
heidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het dis-
play wordt weer de kilometerteller weergegeven. Storing
In het geval van een storing in de snel-
heidsbegrenzer wordt de ingestelde
snelheid gewist en knipperen de streep-
jes op het display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.

 Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals
op de toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het
display (OFF).

 Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nog-
maals op de toets 4 .

 Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken
(bijv.: 90 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen 2 en 3 :
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.

 Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4 .

Page 148 of 310

i
152
RIJDEN
SNELHEIDSREGELAAR
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een constante
ingestelde snelheid rijden zonder gas te
hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig. Om de snelheids-
regelaar te kunnen inschakelen, moet
de ingestelde snelheid minimaal 40 km/h
bedragen en moet aan een van de onder-
staande voorwaarden worden voldaan:
- bij auto's met handgeschakelde ver- snellingsbak moet minimaal de vier-
de versnelling zijn ingeschakeld,
- bij auto's met gestuurde handge- schakelde versnellingsbak of met
automatische transmissie moet mi-
nimaal de tweede versnelling zijn
ingeschakeld,
- de stand A van de gestuurde hand-
geschakelde versnellingsbak of de
stand D van de automatische trans-
missie moet zijn geselecteerd. De bediening van de snelheidsregelaar
is ondergebracht in de hendel
A .

1. Knop voor het selecteren van de
snelheidsregelaar

2. Toets voor het programmeren van
een snelheid en het verlagen van de
ingestelde snelheid

3. Toets voor het programmeren van
een snelheid en het verhogen van
de ingestelde snelheid

4. Toets voor het uitschakelen / hervat-
ten van de snelheidsregeling De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel.

5. Snelheidsregelaar uitschakelen /
hervatten van de snelheidsregeling

6. Snelheidsregelaar geselecteerd

7. Ingestelde snelheid
Stuurkolomschakelaars Weergave op het display
Bij het gebruik van de snelheidsre-
gelaar moet de bestuurder te allen
tijde de snelheidslimiet in acht ne-
men, zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen en zijn verantwoor-
delijkheid nemen.
Het
uitschakelen van de snelheids-
regelaar geschiedt handmatig met de
hendel, door het rem- of koppelingspe-
daal in te trappen of om veiligheidsre-
denen door activering van het ESP.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de inge-
stelde snelheid is het voldoende het
gaspedaal los te laten.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.

Page 149 of 310

!
RIJDEN
Let tijdens het gebruik van de snel-
heidsregelaar op wanneer u de snel-
heid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet
op gladde wegen of bij zeer druk
verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snel-
heidsregelaar niet voorkomen dat
de ingestelde snelheid wordt over-
schreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Programmeren

 Draai de knop 1 in de stand

"CRUISE" : de snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet in-
geschakeld (OFF).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de in-
gestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch
als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelhei d.
Uitschakelen van de functie

 Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de snel-
heidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display
wordt weer de kilometerteller weergegeven. Storing
In het geval van een storing in de snel-
heidsregelaar wordt de ingestelde snel-
heid gewist en knipperen de streepjes
op het display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.

 Stel de snelheid in door de wagen-
snelheid op het gewenste niveau te
brengen en vervolgens op de toets

2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).

 Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de
toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display
(OFF).

 Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nog-
maals op de toets 4 .
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen
2 en 3 :
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.

Page 150 of 310

i
!
154
RIJDEN
PARKEERHULP ACHTER MET GELUIDSSIGNALEN EN/OF GRAFISCHE WEERGAVE
Dit systeem bestaat uit vier parkeer-
hulpsensoren die zijn aangebracht in de
achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuur-
der voor elk obstakel (persoon, auto,
boom, hek, …) dat zich achter de auto
bevindt.
Het systeem waarschuwt echter niet voor
objecten die zich direct onder de bumper
bevinden. Paaltjes, pionnen bij wegwerk-
zaamheden of gelijksoortige voorwerpen
worden waargenomen bij aanvang van
de manoeuvre, maar niet meer wanneer
de auto te dicht genaderd is.
De parkeerhulp is een hulpmid-
del voor de bestuurder die deson-
danks waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is. Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld zodra
u de achteruitversnelling inschakelt. Dit
wordt aangegeven door een geluidssig-
naal. De afstand tot het obstakel wordt
aangegeven door:
- geluidssignalen die elkaar sneller
opvolgen naarmate de de auto dich-
ter bij het obstakel komt,
- een grafi sche weergave op het mul- tifunctionele display, met blokjes die
steeds dichter bij de auto komen. Als de achterzijde van de auto minder
dan 30 centimeter van het obstakel ver-
wijderd is, is het geluidssignaal continu
hoorbaar en verschijnt het symbool "Ge-
vaar" op het multifunctionele display.
Het systeem wordt gedeactiveerd als
de versnellingsbak in een andere stand
wordt geschakeld.
Instellen
U kunt het systeem via het confi guratie-
menu van het multifunctionele display
in- of uitschakelen. Bij het afzetten van
het contact wordt de status van het sy-
steem opgeslagen.
Raadpleeg, voor meer informatie over
de toegang tot het menu van de par-
keerhulp, in het hoofdstuk "Multifunctio-
nele displays" het gedeelte confi guratie
van de auto dat overeenkomt met het
display in uw auto.
Het systeem wordt automatisch uitge-
schakeld bij het trekken van een aan-
hangwagen of de montage van een
fi etsendrager (auto uitgerust met een
door PEUGEOT goedgekeurde trek-
haak of fi etsendrager).
Storing Als er een storing is opgetre-
den, zal bij het achteruitrijden
dit verklikkerlampje gaan bran-
den op het instrumentenpaneel
in combinatie met een geluidssignaal
(kort piepje) en een melding op het mul-
tifunctionele display.
Zorg ervoor dat de sensoren in de win-
ter of bij slecht weer niet bedekt zijn met
modder, ijs of sneeuw.

Page:   < prev 1-10 ... 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 ... 310 next >