PEUGEOT 4007 2012 Instructieboekje (in Dutch)

Page 81 of 236

3
TOEGANG TOT DE AUTO
PORTIERENN

Van buitenaf


)
Ontgrendel de auto met de afstands-
bediening of de sleutel en trek aan
de portiergreep.

Van binnenuit


)
Trek aan de hendel van het voor- of
achterportier om dit te openen.
Het passagiersportier voor of de ach-
terportieren moeten eerst handmatig
met de bedieningsschakelaar ontgren-
deld worden voordat ze geopend kun-
nen worden.

Sluiten

Als een portier niet goed is ge-
sloten, gaat het pictogram op
het display van het instrumen-
tenpaneel branden tot dat por-
tier wordt gesloten.


Handmatige centrale
vergrendeling
Deze functie biedt de mogelijkheid de
portieren en de achterklep van binnen-
uit handmatig en volledig te vergrende-
len of te ontgrendelen.

Vergrendelen


)
Druk op de voorzijde van de knop A

om de auto te vergrendelen.
Als op het moment dat u de cen-
trale vergrendeling van binnenuit
activeert het bestuurdersportier
is geopend, worden alle portie-
ren behalve het bestuurderspor-
tier vergrendeld.

Ontgrendelen


)
Druk op de achterzijde van de knop A

om de auto te ontgrendelen.



Openen

Als de portieren vergrendeld
zijn, worden bij het openen van
het bestuurdersportier de ande-
re portieren niet ontgrendeld.

Page 82 of 236

3
TOEGANG TOT DE AUTO

Openen



)
Ontgrendel de auto met behulp van
de afstandsbediening of de sleutel,
druk op de handgreep A
en til de
achterklep omhoog.

ACHTERKLEP

Sluiten



)
Trek aan de handgreep B
om de
achterklep te sluiten,

)
laat de handgreep los en druk licht
op de achterklep om deze te sluiten.



Noodbediening

Functie die het mogelijk maakt om uit-
sluitend het bestuurderportier mecha-
nisch te vergrendelen en ontgrendelen
in het geval van een storing in de cen-
trale vergrendeling.

Vergrendelen van het
bestuurdersportier


)
Steek de sleutel in het slot en draai
deze linksom.

Ontgrendelen van het
bestuurdersportier


)
Steek de sleutel in het slot en draai
deze rechtsom.

Voor- en achterportieren van binnuit
ontgrendelen


)
Druk de bedieningsknop B
naar
achteren.


Met de sleutel
Portier voorpassagier en
achterportieren vergrendelen (van
binnenuit)


)
Druk de bedieningsknop B
naar vo-
ren.

De overige portieren worden
niet vergrendeld.

Page 83 of 236

3
TOEGANG TOT DE AUTO
Zorg voor het openen van de ach-
terklep, dat er niemand binnen de
straal van de opening staat.
Rijd vanwege werkings- en vei-
ligheidsredenen niet met de
achterklep open.
Als de accukabels losgenomen
zijn, is het niet mogelijk om de
achterklep te openen.
Begeef u niet op het onderste
deel van de achterklep en on-
derwerp deze niet aan hevige
schokken, u kunt de klep dan
beschadigen.
Sluit altijd het onderste deel van
de achterklep en controleer of
deze goed is vergrendeld voor-
dat u het bovenste deel sluit.
Controleer, wanneer u het onder-
ste deel van de achterklep sluit,
of niets of niemand zich in de na-
bijheid van de bewegende delen
bevindt, teneinde verwondingen
of schade te voorkomen.
Open het onderste deel van de
achterklep niet als een trekhaak
op de auto is gemonteerd.
W
aars
ch
uwi
n
g
"

achterklep
open"
Dit controlelampje op het dis-
play in het instrumentenpaneel
gaat branden wanneer de ach-
terklep niet goed gesloten is.
ONDERSTE DEEL ACHTERKLEP

Openen



)
Druk de handgreep C
naar rechts
en kantel voorzichtig de klep D
.



Sluiten



)
Til de klep D
weer op, druk ertegen
om deze te sluiten en controleer
vervolgens of de klep goed vergren-
deld is. Maximaal toelaatbaar gewicht
op het geopende onderste deel
van de achterklep: 200 kg
.







Noodbediening

Hiermee kan bij een eventuele storing
in de centrale vergrendeling, de achter-
klep ontgrendeld worden.


- Klap de achterbank naar voren om
bij de noodbediening in de bagage-
ruimte te komen.

- Verwijder de kunststof dop van de
opening A
aan de binnenzijde van
de achterklep.

- Beweeg de bedieningsknop B
naar
rechts om de achterklep te ontgren-
delen en te openen.

Page 84 of 236

3
TOEGANG TOT DE AUTO
SCHUIF-/KANTELDAK

Volledig openen


)
Zorg dat het contact aan staat en
druk de bedieningsknop naar ach-
teren (in de richting 1
).
Tijdens het openen ontvouwt de wind-
geleider geleidelijk om hinderlijke rij-
wind en tocht tegen te gaan.

Werking


Volledig sluiten


)
Zorg dat het contact aan staat en
druk de bedieningsknop naar voren
(in de richting 2
).
De windgeleider wordt tijdens het slui-
ten geleidelijk dichtgevouwen.

Kantelstand


)
Zorg dat het contact aan staat en
druk op het gedeelte 3
van de be-
dieningsknop om het dak te ope-
nen
in de kantelstand.
Het achterste deel van het dak wordt
geopend.


)
Zorg dat het contact aan staat, en
druk op het gedeelte 3
van de be-
dieningsknop om het dak te sluiten

vanuit de kantelstand.
Het achterste deel van het dak wordt
gesloten.
Als de bediening van het dak wordt
onderbroken tijdens slecht weer
(bijvoorbeeld bij vorst), wordt het
automatisch volledig gesloten. Het
dak opent automatisch wanneer de
beveiliging tegen beknellen vijf keer
achter elkaar op een obstakel stuit:


)
druk herhaaldelijk op het
gedeelte 3
van de bedie-
ningsknop om het dak in de
kantelstand te openen,

)
houd de bedieningsknop
minimaal 3 seconden
inge-
drukt wanneer het dak in de
kantelstand staat,

)
open en sluit het dak éénmaal
volledig.

Tijdens deze handelingen is
de beveiliging tegen beknel-
len uitgeschakeld
.
Het dak stopt automatisch voor-
dat het volledig geopend is. Druk
nogmaals op de bedieningsknop
om het dak volledig te openen.
Tijdelijk onderbreken


)
Druk op het gedeelte 3
van de be-
dieningsknop, of duw de bedie-
ningsknop in tegengestelde richting
om het openen of sluiten tijdelijk te
onderbreken.

Beveiliging tegen beknellen en
automatisch sluiten
Als het dak tijdens het sluiten tegen een
obstakel stuit, stopt het automatisch en
gaat het weer open.

Page 85 of 236

3
TOEGANG TOT DE AUTO
CHERMZONNESCH
Het zonnescherm van het schuif-/kan-
teldak wordt handmatig bediend.
Het gaat automatisch open wanneer
het dak wordt geopend.
Zorg ervoor dat het dak in de
kantelstand
wordt gesloten
voordat u het zonnescherm sluit.
Het zonnescherm kan niet wor-
den gesloten zolang het open
dak in de schuifstand
staat. Neem bij het verlaten van de auto,
zelfs voor een korte periode, altijd
de sleutel uit het contact.
Wanneer tijdens het bedienen
van het dak iets tussen de dak
en de sponning bekneld raakt,
moet het dak weer worden ge-
opend. Bedien daarvoor de des-
betreffende knop.
Wanneer de bestuurder het dak
bedient, moet deze ervan verze-
kerd zijn dat niets het correcte
sluiten van het dak verhindert.
De bestuurder moet ervan ver-
zekerd zijn dat de passagiers op
de juiste manier gebruik maken
van de dakbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tij-
dens het bedienen van het dak
niet kunnen bezeren.

Page 86 of 236

3
TOEGANG TOT DE AUTO
BRANDSTOFTANKHet is normaal dat bij het openen van
de brandstofvuldop een geluid van
aanzuigende lucht hoorbaar is, aange-
zien er een vacuüm ontstaat dat wordt
veroorzaakt door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Veilig tanken:


)
zet altijd de motor af
,

)
trek aan de knop A links onder de
bestuurdersstoel om de brandstof-
vulklep te ontgrendelen,

)
open de brandstofvulklep B
,

)
draai de dop C
naar links,
Na het tanken:


)
breng de dop aan, waarbij u eerst
het bovenste gedeelte in de ope-
ning steekt,

)
draai de dop naar rechts,

)
sluit de brandstofvulklep.
Controleer of de brandstofvulklep goed
gesloten is.
)
verwijder de dop C
,

)
tank de auto af, maar laat het vul-
pistool nooit meer dan 3 keer uit-
springen
; indien dit wel gebeurt,
kunnen er storingen optreden.



Minimaal brandstofniveau

Tanken

Op een label aan de binnenzijde van de
vulklep staat de voorgeschreven soort
brandstof voor uw auto aangegeven,
afhankelijk van uw motoruitvoering.
Er moet minimaal 5 liter brandstof wor-
den getankt om er voor te zorgen dat
de brandstofmeter het niveau weer
aangeeft. Wanneer het minimale ni-
veau in de brandstoftank is
bereikt, verschijnt deze weer-
gave op het scherm van het
instrumentenpaneel. Zodra
het lampje gaat branden is er
nog ongeveer 10 liter brandstof over.
Het pictogram knippert langzaam
(onge-
veer één keer per seconde).
Zodra het pictogram snel knip-
pert
(ongeveer twee keer per
seconde), hebt u niet veel
brandstof meer in de tank (on-
geveer 5 liter).
Ga zo snel mogelijk tanken om
te voorkomen dat u met een
lege tank strandt.
Dit pictogram geeft aan dat de
brandstofvuldop zich aan de
linkerzijde van de auto bevindt.


Plaats van de brandstofvuldop



1.
Openen.

2.
Sluiten.


De inhoud van de brandstoftank be-
draagt ongeveer 60 liter.

Page 87 of 236

3
TOEGANG TOT DE AUTO










Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren

Auto's met benzinemotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen
van het type E10 en E24 (deze bevat-
ten resp. 10% en 24% ethanol) die vol-
doen aan de Europese richtlijnen EN
228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze
bevatten tot 85% ethanol) zijn uitslui-
tend geschikt voor auto's die speciaal
bestemd zijn voor dit type brandstof
(BioFlex-auto's). De kwaliteit van de
ethanol moet voldoen aan de Europese
richtlijn EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op brandstof-
fen met een ethanolgehalte tot 100%
(type E100), worden alleen verkocht in
Brazilië.














Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren

Auto's met dieselmotoren kunnen pro-
bleemloos rijden op biobrandstoffen die
aan de huidige en toekomstige Europe-
se richtlijnen voldoen (diesel die voldoet
aan de richtlijn EN 590 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN 14214) en die aan de pomp getankt
kunnen worden (met een gehalte aan
methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is
mogelijk bij bepaalde dieselmotoren
op voorwaarde dat de bijzondere on-
derhoudsvoorschriften strikt worden
nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalifi ceerde werk-
plaats.
Het gebruik van elk ander type
(bio)brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie
...) is nadrukkelijk verboden (kans op
schade aan de motor en het brandstof-
circuit).

Page 88 of 236

4
ZICHT
LICHTSCHAKELAASCHAKELAAR

Aanvullende verlichting

Uw auto is voorzien van aanvullende
verlichting voor specifi eke rijomstandig-
heden:


- mistachterlicht: voor een optimale
zichtbaarheid van achteren als het
zicht minder dan 50 m is,

- mistlampen vóór: voor extra zicht bij
slecht weer,

- verlichting overdag: voor een betere
zichtbaarheid van uw auto overdag.
Sommige functies van de licht-
schakelaar (automatische ver-
lichting, gevoeligheid) kunnen
worden ingesteld in het menu
"Uitrusting" op het kleuren-
scherm.

Handbediende functies

De lichtschakelaar bestaat uit de ring A

en de hendel B
. Lichten uit.





Automatische verlichting.
Parkeerlicht.

B.
Trek de hendel naar u toe om over te
schakelen van dim- naar grootlicht
en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of
wanneer alleen de parkeerlichten zijn
ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal
geven door de hendel naar u toe te
trekken.

Verklikkerlampjes

Een verklikkerlampje op het instrumen-
tenpaneel geeft aan dat de geselec-
teerde verlichting is ingeschakeld.
A.

Ring voor de selectie van de stand van
de hoofdverlichting: draai aan de ring
om het symbool van de gewenste stand
tegenover het merkteken te zetten
.
Dimlicht of grootlicht.

Hoofdverlichting

De lichtschakelaar heeft verschillende
standen om de zichtbaarheid van de
auto en het zicht van de bestuurder aan
te passen aan de omstandigheden:


- parkeerlicht: om gezien te worden,

- dimlicht: voor een optimaal zicht
zonder medeweggebruikers te ver-
blinden,

- grootlicht: voor een optimaal zicht
op wegen waar het omgevingslicht
onvoldoende is.

Page 89 of 236

4
ZICHT





Mistlampen vóór en achter


C
. ringschakelaar voor het inschakelen
van de mistlampen.
De mistlampen werken in combinatie
met dimlicht en grootlicht.










mistlampen vóór en mistach-
terlicht


)
Draai de ring C
één keer naar voren
om de mistlampen vóór in te scha-
kelen.

)
Draai de ring C
twee keer naar
voren om het mistachterlicht in te
schakelen.

)
Draai de ring C
één keer naar ach-
teren om het mistachterlicht uit te
schakelen.

)
Draai de ring C
twee keer naar ach-
teren om de mistlampen vóór uit te
schakelen.
De ring C
springt automatisch terug in
zijn oorspronkelijke positie.
De mistlampen vóór gaan automatisch
branden wanneer u het mistachterlicht
inschakelt.
Het mistachterlicht wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer u het dimlicht/
grootlicht of de mistlampen vóór uit-
schakelt.
Bij auto's waarvan de verlichting over-
dag automatisch brandt, kan het mist-
achterlicht altijd worden ingeschakeld,
ook wanneer de bediening van de ver-
lichting in de stand "OFF" staat.




Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, zijn
de mistlampen vóór en de mist-
achterlichten verblindend voor
medeweggebruikers en daarom
niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen vóór
en de mistachterlichten uit te
zetten zodra ze niet meer nodig
zijn.

Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet en het
bestuurdersportier wordt ge-
opend, klinkt een geluidssignaal
om aan te geven dat de verlich-
ting nog brandt.
Het geluidssignaal stopt zodra
de verlichting wordt uitgescha-
keld.
Bij condensvorming wordt aan-
geraden om de koplampen ge-
durende enkele minuten te laten
branden om ze te ontwasemen.

Page 90 of 236

4
ZICHT
Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht waar-
nemen en zullen de lichten niet
automatisch worden ingescha-
keld.
Dek de lichtsensor niet af, de bij-
behorende functies worden dan
niet meer bediend.

Verlichting overdag *

Bij uitvoeringen met verlichting overdag
wordt het dimlicht ingeschakeld als de
auto wordt gestart.

*
Volgens land van bestemming.







Automatisch uitschakelen

Het dim-/grootlicht wordt automatisch
uitgeschakeld als de sleutel uit het con-
tact wordt verwijderd, of wanneer het
portier van de bestuurder wordt ge-
opend
terwijl het contact in de stand
"LOCK" of "ACC" staat.







Automatische verlichting

Het parkeerlicht en het dimlicht worden au-
tomatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is.
De sensor bevindt zich aan de onder-
zijde van de voorruit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om de
gevoeligheid van de sensor in te stel-
len.
De gevoeligheid van de automa-
tische verlichting kan worden in-
gesteld in het menu "Uitrusting"
van het kleurendisplay. Dit verklikkerlampje gaat bran-
den op het instrumentenpa-
neel.
De verlichting van de cockpit (instru-
mentenpaneel, multifunctioneel display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat branden.

Page:   < prev 1-10 ... 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 ... 240 next >