PEUGEOT 5008 2013 Instructieboekje (in Dutch)

Page 171 of 364

RIJ
169
De parkeerhulp is een hulp-
middel voor de bestuurder, die
desondanks waakzaam moet
blijven en verantwoordelijk is. De parkeerhulp wordt uitgeschakeld
:


- als de achteruit wordt uitgescha-
keld,

- als bij het vooruitrijden de wagen-
snelheid hoger dan 10 km/h is,

- als de auto langer dan 3 seconden
stilstaat.
Deactiveren
Storing
Het systeem zal automatisch
worden uitgeschakeld bij het
trekken van een aanhangwa-
gen of de montage van een fi etsen-
drager (auto uitgerust met een door
PEUGEOT aanbevolen trekhaak of
fi etsendrager).

Activeren


)
Druk nogmaals op de toets A
. Het
verklikkerlampje gaat uit en het sy-
steem is weer ingeschakeld.


)
Druk op de toets A
. Het verklikker-
lampje gaat branden en het systeem
is volledig uitgeschakeld. Zorg ervoor dat de sensoren
in de winter of bij slecht weer
niet bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Als de sensoren vuil zijn,
wordt dit bij het inschakelen van de
achteruitversnelling aangegeven door
een geluidssignaal (lange piep).
Wanneer de auto langzamer rijdt dan
ongeveer 10 km/h kunnen omge-
vingsgeluiden (motor, vrachtwagen,
pikhamer, ...) er voor zorgen dat de
geluidssignalen van de parkeerhulp
worden weergegeven.


In het geval van een storing zal bij
het inschakelen van de achteruit-
versnelling dit pictogram worden
weergegeven op het instrumenten-
paneel en/of een melding op het
multifunctionele display verschijnen, in combi-
natie met een geluidssignaal (kort piepje).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een ge-
kwalifi ceerde werkplaats.

Page 172 of 364

RIJ
170
INTELLIGENTE PARKEERHULP

Dit systeem meet de afmetingen van
een parkeerplek tussen twee auto's of
obstakels en geeft informatie over:


- de mogelijkheid te parkeren in een
lege parkeerplaats, aan de hand
van een model van uw auto en de
benodigde afstanden voor het ma-
noeuvreren,

- de moeilijkheidsgraad van het inpar-
keren.
Het systeem meet geen parkeerruimtes
op waarvan de afmetingen aanmerke-
lijk groter of kleiner zijn dan het model
van de auto.
Weergave op hetinstrumentenpaneel

Het controlelampje van de in-
telligente parkeerhulp kan drie
verschillende toestanden aan-
geven:


- gedoofd:
de functie is niet inge-
schakeld,

- permanent brandend:
de functie
is ingeschakeld, maar er is nog niet
aan de meetvoorwaarden voldaan
(richtingaanwijzer niet bediend,
snelheid te hoog) of de meting is
beëindigd,

- knipperend:
bezig met meten, of
de melding wordt weergegeven. U kunt de intelligente parkeerhulp in-
schakelen door de schakelaar A
in te
drukken. Een constant brandend con-
trolelampje geeft aan dat de functie ge-
selecteerd is.

Page 173 of 364

171
Werking
U hebt een beschikbare parkeerplek
ontdekt:


)
Druk op de schakelaar A
om de
functie in te schakelen.

)
Schakel de richtingaanwijzer aan de
zijde van de parkeerplek in.

)
Rijd tijdens de meting langs de par-
keerplek, met een snelheid van min-
der dan 20 km/h, en bereid u voor
op het inparkeren.
Het systeem meet nu de afmetingen
van de plek.

)
Het systeem geeft de moeilijkheids-
graad voor het inparkeren aan met
een melding op het multifunctionele
display, in combinatie met een ge-
luidssignaal.
De functie kan de volgende meldingen
weergeven:

Inparkeren mogelijk


Inparkeren moeilijk


Inparkeren niet aanbevolen

De functie wordt automatisch uitge-
schakeld:


- bij het inschakelen van de achteruit-
versnelling,

- bij het afzetten van het contact,

- vijf minuten na het selecteren van
de functie of de laatste meting,

- als gedurende langer dan een mi-
nuut met meer dan 70 km/h wordt
gereden.



- De functie blijft na elke me-
ting beschikbaar, zodat bij
meerdere opeenvolgende
parkeerplekken een meting
kan worden uitgevoerd.

- Let er bij slecht weer en in de
winter op dat de sensoren niet
vervuild of bevroren zijn of met
sneeuw bedekt zijn.

- De functie intelligente parkeer-
hulp schakelt de parkeerhulp aan
de voorzijde tijdens de meting uit
zolang de auto vooruitrijdt.
Laat het systeem bij een storing con-
troleren bij het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats.

Als de zijdelingse afstand tus-
sen uw auto en de parkeerplek
te groot is, bestaat de kans
dat het systeem geen meting
uitvoert.

Page 174 of 364

ONDERHOUD
172

PARTNERS IN PRESTATIES
EN VERMINDERING VAN HET
BRANDSTOFVERBRUIK

Innovatie voor optimale prestaties
De afdelingen Research & Development van
TOTAL ontwikkelen voor PEUGEOT smeer-
middelen die geschikt zijn voor de nieuwste
technologieën die in auto's van het merk
PEUGEOT worden toegepast.
U bent op die manier verzekerd van optima-
le prestaties en een maximale levensduur
van de motor van uw auto.

Vermindering van de uitstoot van
schadelijke stoffen
De smeermiddelen van TOTAL zijn ontwik-
keld om het rendement van de motoren nog
verder te verbeteren en de systemen voor
uitlaatgasnabehandeling te beschermen.
Voor een correcte werking van deze syste-
men is het van het grootste belang dat de
onderhoudsvoorschriften van PEUGEOT
worden nageleefd.



ADVISEERT


Page 175 of 364

ONDERHOUD
173
MOTORKAP

)
Duw de veiligheidshaak B
naar links
en til de motorkap op.

)
Neem de motorkapsteun C
uit de
houder.

)
Bevestig de motorkapsteun in de
uitsparing om de motorkap geopend
te houden.


Sluiten



)
Haal de motorkapsteun uit de uit-
sparing.

)
Bevestig de motorkapsteun in de
houder.

)
Laat de motorkap voorzichtig zak-
ken en laat deze aan het einde van
de slag in het slot vallen.

)
Trek aan de motorkap om te contro-
leren of deze goed is vergrendeld.



Openen



)
Open het linker voorportier.

)
Trek de hendel A
onder in de por-
tiersponning naar u toe. De plaats van de ontgrende-
lingshendel in het interieur zorgt
ervoor dat de motorkap niet ge-
opend kan worden als het linker
voorportier is gesloten.
Open de motorkap niet als het hard
waait.
Wees bij warme motor voorzichtig
met het bedienen van de veiligheids-
haak en de motorkapsteun (kans op
brandwonden).






Schakel het Stop & Start-sy-
steem altijd uit als u hande-
lingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automa-
tisch activeren van de START-stand
te voorkomen.

Page 176 of 364

ONDERHOUD
174
BRANDSTOFTANK LEEG (DIESEL)
1.6 HDi-motor


)
Vul de brandstoftank met minimaal
5 liter diesel.

)
Open de motorkap.

)
Maak indien nodig de sierkap los
om de handopvoerpomp te kunnen
bereiken.

)
Bedien de handopvoerpomp totdat
er weerstand wordt gevoeld (de eer-
ste keer indrukken kan zwaar zijn).

)
Bedien de startmotor tot de mo-
tor aanslaat (als de motor niet ge-
lijk aanslaat, wacht dan ongeveer
15 seconden en start de motor op-
nieuw).

)
Als de motor na meerdere pogin-
gen niet aanslaat, bedien dan de
handopvoerpomp en vervolgens de
startmotor opnieuw.

)
Plaats de sierkap terug en klem
deze vast.

)
Sluit de motorkap.








2.0 HDi-motor



)
Vul de brandstoftank met minimaal
5 liter diesel.

)
Open de motorkap.

)
Verwijder indien nodig de afdekkap
van de motor voor toegang tot de
opvoerpomp.

)
Draai de ontluchtingsnippel los.

)
Bedien de handopvoerpomp tot
u brandstof door de transparante
slang ziet stromen.

)
Draai de ontluchtingsnippel vast.

)
Bedien de startmotor tot de motor
aanslaat (als de motor bij de eerste
poging niet aanslaat, wacht dan vijf-
tien seconden alvorens opnieuw te
starten).

)
Als de motor na enkele pogin-
gen niet aanslaat, bedien dan de
handopvoerpomp en vervolgens de
startmotor opnieuw.

)
Breng de afdekkap van de motor
aan en controleer vervolgens of
deze goed vastzit.

)
Sluit de motorkap.

Bij auto's met HDi-motor is het in het
geval van een lege brandstoftank nood-
zakelijk om het brandstofsysteem te
ontluchten: raadpleeg de afbeelding
van de desbetreffende motorruimte.

Als de motor niet direct aan-
slaat, beëindig dan uw start-
poging en herhaal de proce-
dure.

Als de tank van uw auto is voorzien van
een tankbeveiliging, raadpleeg dan de
rubriek "Tankbeveiliging (Diesel)".

Page 177 of 364

ONDERHOUD
175
BENZINEMOTOREN
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde
onderdelen.


1. Reservoir stuurbekrachtiging.

2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.

3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.

5. Accu/zekeringen.

6. Zekeringkast.
7. Luchtfi lter.

8. Oliepeilstok.

9. Motorolie (bij)vullen.

Page 178 of 364

ONDERHOUD
176
DIESELMOTOREN
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onder-
delen en het ontluchten van het brandstofcircuit.


1. Reservoir stuurbekrachtiging.

2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.

3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.

5. Accu/zekeringen.

6. Zekeringkast.

7. Luchtfi lter.
8. Oliepeilstok.

9. Motorolie (bij)vullen.

10. Handopvoerpomp * .

11. Ontluchtnippel * .

*
Volgens motoruitvoering.

Page 179 of 364

ONDERHOUD
177
NIVEAUS CONTROLEREN
















Motorolieniveau



Het motorolieniveau kan bij aan-
gezet contact worden gecontro-
leerd via de motorolieniveaumeter
op het instrumentenpaneel, of met
de oliepeilstok.
De controle van het motorolieniveau is al-
leen betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee onder-
houdsbeurten door olie moet bijvullen.
PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km
het olieniveau te controleren en, indien no-
dig, olie bij te vullen.

Let bij werkzaamheden on-
der de motorkap goed op,
want bepaalde delen van de
motor kunnen zeer heet zijn (kans
op brandwonden) en de motorven-
tilateur kan ieder moment aanslaan
(zelfs bij afgezet contact).

Laat in het geval van een sterk gedaald
niveau het desbetreffende circuit con-
troleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalifi ceerde werkplaats.
Controleer deze niveaus regelmatig en
respecteer de voorwaarden zoals ver-
meld in het garantie- en onderhouds-
boekje. Vul deze niveaus indien nodig
bij, tenzij anders aangegeven.











Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau


Het stuurbekrachtigingsvloei-
stofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken
"MAXI" te bevinden. Draai bij
koude motor de dop open om
het niveau te controleren.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorge-
schreven remvloeistof die voldoet aan
de DOT3 of DOT4-norm.

Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
het voorgeschreven verversingsinter-
val.











Remvloeistofniveau


Het remvloeistofniveau dient
zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden.
Controleer indien dit niet het
geval is of de remblokken van
uw auto zijn versleten.

Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
het verversingsinterval voor uw auto.
Om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen, is het gebruik van additie-
ven in de motorolie niet toegestaan. Na het bijvullen zal de olieni-
veaumeter op het dashboard
bij het aanzetten van het con-
tact na 30 minuten de juiste waarde
aangeven.

Type motorolie
Gebruik de door de fabrikant aanbevo-
len motorolie voor uw auto en motoruit-
voering.

Page 180 of 364

ONDERHOUD
178
Vermijd langdurig huidcontact
met afgewerkte olie en andere
vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezond-
heid.
Gooi afgewerkte olie en ande-
re vloeistoffen niet in het riool,
in het water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daar-
voor bestemde containers bij het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.










Niveau brandstofadditief (diesel
met roetfilter)






Afgewerkte producten


Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk
uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalifi ceerde werk-
plaats.
Een te laag additiefniveau
wordt aangegeven door het
verklikkerlampje Service in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
Type ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Voor een optimale reiniging en om het
bevriezen van de sproeiers te voorko-
men is het (bij)vullen van het reservoir
met water niet toegestaan.

Wanneer uw auto is voorzien
van koplampsproeiers, wordt
een te laag vloeistofniveau van
de ruiten- en koplampsproeiers
aangegeven door een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Vul bij de eerstvolgende gelegenheid
het reservoir bij.





















Niveau ruiten- en
koplampsproeiervloeistof






De koelventilator kan ook nog gaan
draaien nadat de motor is afgezet:
houd daarom voorwerpen en kleding
uit de buurt van de ventilator.



Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorge-
schreven koelvloeistof.

Koelvloeistof verversen
De koelvloeistof behoeft niet te worden
ververst.











Koelvloeistofniveau


Het koelvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkte-
ken "MAXI" te bevinden, maar
mag beslist niet hoger zijn.
Als de motor warm is, wordt de tem-
peratuur van de koelvloeistof geregeld
door de koelventilator.
Wacht bovendien alvorens werkzaam-
heden aan het koelsysteem uit te voe-
ren ten minste 1 uur nadat de motor
gedraaid heeft, omdat het koelsysteem
onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen
de dop eerst 2 omwentelingen los om
de druk te laten dalen. Verwijder, als de
druk eenmaal gedaald is, de dop en vul
koelvloeistof bij.

Page:   < prev 1-10 ... 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 ... 370 next >